Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3805, BKDH-22/00302, BKDH-22/00303 en BKDH-22/00298
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3805, BKDH-22/00302, BKDH-22/00303 en BKDH-22/00298
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 21 juni 2023
- Datum publicatie
- 2 januari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:408, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BKDH-22/00302, BKDH-22/00303 en BKDH-22/00298
- Relevante informatie
- Art. 4 AWR, Art. 8 AWR, Art. 52 AWR, Art. 67a AWR, Art. 4 Verdrag Nederland – Polen, Art. 7.2 Wet IB 2001, Art. 27e AWR, Art. 27h AWR
Inhoudsindicatie
Tardiefverklaring van stukken. Vereiste aangifte; geen omkering en verzwaring bewijslast voor het jaar 2016. Art. 4 AWR en art. 4 Verdrag Nederland-Polen; belanghebbende is inwoner van Nederland. Belanghebbende is geen ondernemer voor de Wet IB 2001. Navorderingsaanslag 2013 en aanslag 2016 vernietigd. Verzuimboete 2016 vernietigd. Nederland heeft op grond van het Verdrag heffingsrecht over loon uit dienstbetrekking in 2014. Aanslag 2014 verminderd. Geen materiële schadevergoeding, geen schending van ABBB en geen integrale proceskostenvergoeding. De Inspecteur heeft alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-22/00302, BKDH-22/00303 en BKDH-22/00298
in de gedingen tussen:
(gemachtigden: M.P. Lewandowski en F.F.W. Feitsma)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank ZeelandWest-Brabant (de Rechtbank) van 31 januari 2022, nummers BRE 21/3999, BRE 21/4000 en BRE 21/3995.
Procesverloop
2013 (BKDH-22/00302)
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 112.747 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 7.600 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2013) en is een vergrijpboete opgelegd van € 6.557.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag 2013, de beschikking belastingrente 2013 en de vergrijpboete gedeeltelijk toegewezen.
2014 (BKDH-22/00303)
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 216.640 (de aanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 7.324 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2014) en is een vergrijpboete opgelegd van € 51.658.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag 2014, de beschikking belastingrente 2014 en de vergrijpboete gedeeltelijk toegewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, maar alleen voor de boetebeschikkingen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar maar alleen voor de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 48 vergoedt.”
2016 (BKDH-22/00298)
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000 (de aanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 5.769 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2016) en is een verzuimboete opgelegd van € 369.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag 2016, de beschikking belastingrente 2016 en de verzuimboete afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, behalve voor de boetebeschikking;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behalve voor de boetebeschikking;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 282.072;
- vermindert de rentebeschikking evenredig;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 47 vergoedt.”
Alle jaren
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroepen ingesteld. Er zijn griffierechten geheven van tweemaal € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, aangeduid als nader stuk.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft kort vóór de zitting nadere stukken en een pleitnota ingediend.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 10 mei 2023. Partijen zijn verschenen. De zaken zijn ter zitting tezamen, maar niet gevoegd, behandeld met de hoger beroepen met nummers BKDH-22/00280 tot en met BKDH-22/00297, en BKDH-22/00299 tot en met BKDH-22/00301. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Met ingang van [datum] 2004 staat [de eenmanszaak] (de eenmanszaak) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). De activiteiten bestaan uit ‘interieurbouw en timmerbedrijf’. Belanghebbende staat bij de KvK geregistreerd als eigenaar van de eenmanszaak.
In de Basisregistratie personen (BRP) stond belanghebbende achtereenvolgend ingeschreven op de volgende adressen:
Adres |
Van |
Tot |
[adres 1] |
[datum] 2005 |
[datum] 2006 |
[adres 2] |
[datum] 2006 |
[datum] 2011 |
[adres 3] (Polen) |
[datum] 2011 |
[datum] 2012 |
[adres 4] |
[datum] 2012 |
[datum] 2016 |
[adres 5] |
[datum] 2016 |
[datum] 2019 |
[adres 6] |
[datum] 2019 |
[datum] 2019 |
[adres 7] (Slowakije) |
[datum] 2019 |
De Inspecteur heeft op 29 juni 2016 de aanslag IB/PVV 2013 vastgesteld en is daarbij afgeweken van de ingediende aangifte. De Inspecteur heeft de door belanghebbende geclaimde startersaftrek niet geaccepteerd. De aanslag IB/PVV is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.209.
Op 17 november 2016 is een boekenonderzoek aangekondigd. Dat boekenonderzoek is gestart met een inleidend gesprek waarbij naast belanghebbende ook de toenmalige boekhouder van de eenmanszaak, [adviseur] en [A] aanwezig waren. [A] is een neef van belanghebbende en is opgetreden als woordvoerder. Doel van het boekenonderzoek was onder meer de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2015.
Belanghebbende heeft op 21 november 2016 aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.845, bestaande uit winst uit onderneming.
In het kader van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur derdenonderzoeken ingesteld bij twee opdrachtgevers: [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] Op 29 maart 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met [B] , verbonden aan [opdrachtgever 1] . Het verslag van dit gesprek vermeldt onder meer:
“- Dhr. [B] is in contact gekomen met dhr. [A] via zijn dochter;
(…)
- Dhr. [A] had aangegeven wel bereid te zijn werkzaamheden te verrichten middels zijn bedrijf voor [B] ;
- Dhr. [B] heeft een offerte gekregen van dhr. [A] (een kopie verstrekt) waarin sprake was van een aanneemsom van € 63.954 exclusief omzetbelasting en materiaal.;
(…)
- De Poolse arbeidskrachten hadden voorzieningen op het werk zodat ze konden blijven overnachten; (…)
- Hiervoor werd de uurprijs aangepast van € 15 per uur naar € 14,25 per uur;
- Dhr. [A] schrijft dat ze al 7 jaar op deze manier werken zonder dat er een bouwopzichter bij nodig was;
- “ Onze jongens die het zullen uitvoeren heb ik [A] bij het overleg betrokken”;
- [B] heeft nog gevraagd of [A] wel sociale lasten afdroeg voor deze personen, hetgeen door dhr. [A] bevestigend zou zijn beantwoord;
- Volgens dhr. [B] waren de heren [A] en [C] ( [de eenmanszaak] ) voorgesteld als partners, aanwezig bij de bespreking van de offerte en aanvaarding van de opdracht;
- Volgens dhr. [B] was [A] de feitelijke opdrachtnemer voor een bedrag van € 75.000;
(…)
- [B] reageert op een brief van het incassobureau door aan te geven dat [A] de opdrachtnemer is en niet dhr. [C] .
(…)
- Alle afspraken waren gedaan met [A] en dat was ook degene die de arbeidskrachten aanstuurde op de bouw en leiding of toezicht had en bijstuurde daar waar nodig.
(…)
Volgens dhr. [B] gedroeg [A] zich als werkgever die zijn arbeidskrachten aanstuurde daar waar nodig. Met [belanghebbende] heeft hij verder geen contact gehad alles liep via [A] .”
Het verslag van het gesprek met vertegenwoordigers van [opdrachtgever 2] op 12 april 2017 vermeldt onder meer:
“- Alle contacten liepen via [A] die zich presenteerde als eigenaar van de onderneming;
- Er werden door [de eenmanszaak] geen offertes aangeboden voor de te verrichten werkzaamheden;
- Met [A] waren afspraken gemaakt over een te betalen uurloon;
- Tijdens het werk is vrijwel altijd een medewerker van [opdrachtgever 2] aanwezig;
- Deze medewerker heeft toezicht op de werkzaamheden en geeft instructies aan [A] die daarop de medewerkers instrueert;
- [A] werkt volgens mevr. [D] niet zelf mee op de bouw, geeft alleen aanwijzingen aan de werknemers;
(…)
- Indien er problemen zijn op het werk is [A] aanspreekpunt, beide medewerkers weten niet over een andere ondernemer, het is het bedrijf van [A] waarmee zaken worden gedaan.
(…)
Uit de facturen en de mail is te herleiden dat [de eenmanszaak] op uurbasis een uurloon schrijft van € 15,90. In de mail staan alleen het aantal personen en het totaal aantal uren verricht door deze personen. Volgens [opdrachtgever 2] zijn het werknemers van [A] doch [opdrachtgever 2] heeft daarna niet geïnformeerd.”
Op 24 mei 2017 heeft de Inspecteur een gesprek gehad met belanghebbende. Bij dat gesprek was een Poolse tolk aanwezig, omdat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst. Ook [A] en [adviseur] waren bij dat gesprek aanwezig. Het verslag van het gesprek van 24 mei 2017 vermeldt onder meer:
“Vraag 1
Kunt u zelf een omschrijving geven van uw onderneming?
Antwoord [belanghebbende]
Ik heb een bouwonderneming
Vraag 2
Welke werkzaamheden voert uzelf uit binnen de onderneming?
Antwoord [belanghebbende]
Ik heb toezicht op de bouwen en lever materialen op de bouw. Ik heb geen tijd om zelf mee te werken.
Vraag 3
Hoe verwerft u uw opdrachten in Nederland
Antwoord [belanghebbende]
Ik moet het hebben van mond tot mond reclame. Met klanten communiceer ik in de Duitse taal als het om de bouwwerkzaamheden gaat.
Vraag 4
Maakt u reclame voor uw werkzaamheden in Nederland? Zo ja op welke manier?
Antwoord [belanghebbende]
Mijn reclame is de goede uitvoering van de werkzaamheden. Daardoor krijg ik nieuwe klanten. Ik heb een eigen website (aangegeven door [A] ) namelijk [website 1] Aanvankelijk wist hij niet dat hij een website had.
Vraag 5
Waaruit bestaat uw klantenkring? Ondernemers en/of particulieren?
Antwoord [belanghebbende]
Ik werk uitsluitend voor particuliere klanten, niet voor ondernemers.
Vraag 6
Maakt u offertes van een werk? Hoe berekent u de kosten voor een werk, met uurloon of
calculatie?
Antwoord [belanghebbende]
Ik maak wel offertes en geef daarbij aan wat het werk moet kosten. Ik geef dit aan de klant. Ik bewaar hier niets van het is een kwestie van vertrouwen. Een controle op de afspraken
heb ik dus niet meer.
Vraag 7
Maakt u een bevestigingsopdracht (aannemingsovereenkomst) van uw werk?
Antwoord [belanghebbende]
Ik maak een mondelinge afspraak, verder niets op papier. Ik weet wat de werkplek is. Ik werk ook voor Poolse mensen die in Nederland wonen waarbij de taal geen probleem is. Met Nederlandse klanten maak ik afspraken in het Duits.
Vraag 8
Hoe komt u (reizen) op het werk? Met eigen vervoermiddel of vervoermiddel van een derde?
Antwoord van [belanghebbende]
Ik heb een eigen privé auto waarmee ik rijd: een opel vivaro met kenteken [kenteken] (Pools kenteken). Daarnaast heb ik thans nog drie auto's, één bestelbus en nog twee andere auto's. Kenteken weet ik niet zo uit het hoofd.
Vraag 9
Verricht uzelf alle werkzaamheden alleen?
Antwoord van [belanghebbende]
Alle werkzaamheden voor mijn onderneming voer ik zelf uit.
Vraag 10
Indien u zich laat bijstaan door derden wie zijn dat en hoe is hun verhouding tot u ?
(werknemer/zelfstandig ondernemer)
Antwoord [belanghebbende]
De feitelijke werkzaamheden worden uitgevoerd door medewerkers. Dit zijn Poolse ondernemers (onderaannemers) die allen werkzaam zijn als zo genoemde ZZP’ers
Vraag 11
Hebt u de werkzaamheden van uw arbeidskrachten beoordeelt of laten beoordelen?
De werkzaamheden zijn niet beoordeeld door de adviseur en de Poolse ondernemers hebben ook geen beoordeling aangevraagd bij de belastingdienst. Volgens dhr. [A] beschikken de Poolse ondernemers wel over een A1 verklaring. Die hebben ze altijd zelf bij zich, [belanghebbende] heeft daarvan geen kopieën in zijn administratie, ook niet bij dhr. [A] .
Vraag 12
Wie voert voor u de dagelijkse administratie?
Antwoord [belanghebbende]
Dagelijkse administratie wordt door [belanghebbende] uitbesteed aan dhr. [A] . De facturen worden gemaakt door dhr. [A] . De te gebruiken materialen worden door de klant vooraf betaald. Dit wordt niet gedaan door middel van een bon, kwestie van vertrouwen. Het komt wel op de factuur te staan. De administratie laat zien dat dit niet altijd is vermeld op de factuur.
Vraag 13
Maakt u zelf de facturen?
Antwoord [belanghebbende]
De facturen worden gemaakt door dhr. [A] . Dit is een neef van [belanghebbende] .
Vraag 14
Waarop zijn de facturen gebaseerd?
Er is sprake van een aanneemsom. Indien de heer [belanghebbende] verkeerd heeft gecalculeerd dan krijgt hij te weinig betaald voor de uitgevoerde werkzaamheden. Dit kan ook andersom. Per week wordt er aan de hand van de stand van het werk een factuur gestuurd naar de klant. [belanghebbende] geeft aan dhr. [A] door wat gefactureerd moet worden.
Vraag 15
Heeft u een eigen (zakelijk/prive) bankrekening(en) in Nederland? Nummer(s)
Antwoord [belanghebbende]
Ik heb maar één bankrekening. Dit is zowel zakelijk als privé. Het nummer van deze bankrekening ken ik niet uit het hoofd.
Vraag 16
Heeft u een eigen pasje van de bankrekening en bent u de enige die beschikt over een pasje voor uw bankrekening?
Antwoord [belanghebbende]
Ik heb zelf een bankpasje, maar die heb ik niet bij me. Niemand anders heeft een bankpasje van mijn rekening.
(…)
Vraag 18
Hoe komt u aan de buitenlandse arbeidskrachten die de werkzaamheden verrichten samen met u?
Antwoord [belanghebbende]
Ik neem telefonisch contact op met deze personen of ik ga langs in Polen. Aldaar heb ik een groep mensen waarop ik een beroep kan doen voor het uitvoeren van werkzaamheden in Nederland.
Vraag 19
Indien u gebruik maakt van buitenlandse arbeidskrachten hoe wordt bepaalt wat zij mogen factureren?
Antwoord [belanghebbende]
Met de arbeidskrachten wordt op basis van een uurprijs afgerekend ik denk tussen de € 20 en € 23. Elk uur van de Poolse ondernemers wordt betaald. Nadat dhr. [A] had aangegeven dat [belanghebbende] zich had vergist werd de uurprijs bijgesteld na € 15 per uur onder de restrictie dat het mede afhankelijk was van leeftijd, ervaring etc.
(…)
Vraag 21
Indien een klant niet betaalt hoe wordt geregeld dat hij betaald?
Antwoord [belanghebbende]
Komt niet voor volgens [belanghebbende] . Doet er alles aan dat de klant wel betaalt. Alle klanten hebben alles betaald. Bij nader inzien, aangegeven door dhr. [A] , komt het wel eens voor en wordt dit doorgegeven aan dhr. [A] die dan ve[r]der zorgt voor incasso maatregelen
(…)
Vraag 25
Maakt u een urenregistratie op van de verrichte uren werk? Indien ja kunt u deze overleggen?
Antwoord [belanghebbende]
Ik houd geen urenregistratie bij van mij gewerkte uren. Deze kan ik niet in rekening brengen bij de klant. (…) Als [belanghebbende] in Polen is voor zaken gaan de werkzaamheden in Nederland gewoon door. [belanghebbende] geeft aan dat hij de arbeidskrachten voldoende heeft geïnformeerd zodat ze zonder leiding verder kunnen werken.
(…)
Vraag 27
Heeft u een eigen computer die u gebruikt voor uw onderneming?
Antwoord [belanghebbende]
Ik heb wel een eigen computer maar die gebruik ik niet voor de onderneming. Ik geef alles aan dhr. [A] die alles verwerkt.
Vraag 28
Hoe legt u contact met uw buitenlandse arbeidskrachten?
Antwoord [belanghebbende]
Zodra er geen werk meer is gaan de Poolse ondernemers terug naar Polen. Ik neem telefonisch contact op indien er weer arbeidskrachten noodzakelijk zijn. Ik heb een bellerslijst met namen van arbeidskrachten die in staat zijn de werkzaamheden te verrichten.
Opmerkingen:
Omdat [belanghebbende] aangaf de Duitse taal machtig te zijn hebben wij enkele vragen gesteld in het Duits. Het leverde geen reactie op van [belanghebbende] . Kennelijk kon hij de taal niet verstaan. Daarnaast weet [belanghebbende] betrekkelijk weinig over zijn onderneming.”
Van de bevindingen van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt met datum 20 februari 2018 (het rapport). In dat rapport staat onder andere:
“2.2.Bedrijfsactiviteiten
(…)
Er zijn 30 á 40 opdrachtgevers per jaar.
De heer [belanghebbende] spreekt Pools en een klein beetje Duits. Hij verklaarde tijdens het gesprek dat wij met hem hebben gehad op 24 mei 2017 dat hij de benodigde materialen koopt en levert op de bouw en toezicht houdt op de werkzaamheden. Hij heeft geen tijd om zelf mee te werken. Voor zijn werk maakt hij gebruik van een eigen privé auto. Hij heeft daarnaast nog 3 auto's, waarvan 1 bestelbus. Omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is, werkt hij samen met de heer [A] , volgens verklaring van beiden een neef van de heer [belanghebbende] . De heer [A] treedt als aanspreekpunt op omdat deze al vanaf zijn 11e jaar in Nederland woont en in Nederland heeft gestudeerd.
Afspraken met opdrachtgevers worden gemaakt door de heer [A] . De heer [A] is een soort communicatiemanager van de heer [belanghebbende] . Alle gesprekken met potentiële opdrachtgevers zouden worden gevoerd door de heer [A] die daarbij optrad in opdracht van, voor rekening en risico van en namens [de eenmanszaak] . Hij helpt met de sturing van de werkzaamheden, neemt de telefoon aan en geeft de vragen en wensen van de opdrachtgevers door aan de heer [belanghebbende] . De heer [A] omschrijft zijn werkzaamheden als tolk en communicatiemanager.
De heer [A] geeft volgens eigen verklaring advies aan klanten van de heer [belanghebbende] c.q. “ [de eenmanszaak] ” die werkzaamheden willen laten uitvoeren. (…) Daarnaast voert de heer [A] ook zelf bouwwerkzaamheden uit als een soort meewerkend voorman binnen de onderneming [de eenmanszaak] . Hij voert daarnaast geen werkzaamheden uit voor andere opdrachtgevers dan [de eenmanszaak] .
De heer [belanghebbende] en [A] gaan samen naar de klant om een opdracht te bespreken. De heer [belanghebbende] maakt een offerte in het Pools. Deze wordt door [A] vertaald in het Nederlands en daarna overhandigd aan de klant. Er is echter geen enkele offerte bewaard gebleven in de administratie. Noch in het Pools noch in het Nederlands.
Volgens de heer [A] wordt er een prijs per opdracht afgesproken met de opdrachtgever. Volgens hem is het uurtarief € 23. Dit blijkt echter niet uit de uitgeschreven facturen. De facturen en de contracten worden door hem opgemaakt. De facturen zijn gebaseerd op de aanneemsom. De heer [belanghebbende] geeft wekelijks aan de heer [A] door wat er gefactureerd moet worden. In principe betalen de klanten de voor het werk overeengekomen prijs. Bij problemen omtrent de betaling verzorgt de heer [A] de incassomaatregelen.
De heer [belanghebbende] geeft aan maar over één (privé)bankrekening te beschikken welke ook zakelijk wordt gebruikt. Hij zou de enige zijn die beschikt over een pasje van de bankrekening. De betalingen zijn gedaan door de heer [A] en de heer [belanghebbende] . De heer [A] heeft aangegeven middels een bankpas toegang te hebben tot de rekeningen van de heer [belanghebbende] . De pas moet hem dan ook door de heer [belanghebbende] ter beschikking zijn gesteld.
(…)
De heer [belanghebbende] beschikt over een eigen computer die hij echter niet zou gebruiken voor zijn onderneming. Hij geeft alle info door aan de heer [A] . De heer [belanghebbende] besteedt de dagelijkse administratie uit aan de heer [A] . Deze zet de bankafschriften en de inkoop- en verkoopfacturen in ordners en brengt deze naar de adviseur welke de gegevens verwerkt in een boekhoudprogramma. Primaire vastleggingen worden niet bewaard. (…)
De van de opdrachtgevers verkregen klussen worden uitgevoerd door zijn medewerkers (zoals aangegeven op zijn website). Dit zijn Poolse arbeidskrachten die allen werkzaam zouden zijn als ZZP’ers. De buitenlandse arbeidskrachten worden telefonisch benaderd of ter plekke (in Polen). Zij hebben geen VAR overgelegd. Er wordt gedurende 5 dagen per week gewerkt. Met de arbeidskrachten wordt afgerekend op basis van een uurtarief van € 15, een en ander afhankelijk van leeftijd, ervaring etc. (…)
Door ons werd bij twee opdrachtgevers een derdenonderzoek ingesteld en daarbij is ons gebleken dat hetgeen de heer [A] verklaart juist is. De derden hebben ons bevestigd dat de heer [A] alle zaken met betrekking tot de werkzaamheden regelt, maar wel uiteindelijk alles in opdracht van, voor rekening en risico van en namens de heer [belanghebbende] c.q. [de eenmanszaak] .
(…)
In de controlejaren heeft de heer [belanghebbende] volgens zijn verklaring geen personeel in dienst gehad. De heer [belanghebbende] heeft gebruik gemaakt van de diensten van meer dan twintig Poolse arbeidskrachten. De werkzaamheden van deze Poolse arbeidskrachten zijn noch door de heer [belanghebbende] , noch door de heer [adviseur] als adviseur, beoordeeld op de aspecten van de loonheffingen en zijn ook niet ter beoordeling voorgelegd aan de Belastingdienst. Volgens de heer [A] beschikken de Poolse arbeidskrachten wel over een A1 verklaring (Poolse sociale wetgeving zou van toepassing blijven tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in Nederland), welke ze altijd bij zich zouden hebben. De heer [belanghebbende] heeft daarvan geen kopieën in zijn administratie, ook de heer [A] beschikt niet over deze papieren. In de systemen die ons over de afgegeven A1 ter beschikking staan komen de betrokken Poolse arbeidskrachten niet voor met een afgegeven A1 verklaring met uitzondering van (…).
Werkwijze
Tijdens het inleidend gesprek vertelde de heer [A] dat hij de afspraken maakt met de potentiële klanten (hoofdzakelijk particulieren) van [de eenmanszaak] . Vervolgens spreekt de heer [A] alle zaken door met de heer [belanghebbende] waarna de heer [A] de prijs voor het werk doorgeeft aan de potentiële klant. Vaak wordt er een offerte gemaakt. Volgens de heren [A] en [adviseur] worden deze offertes niet bewaard bij de administratie van [de eenmanszaak] . De heer [belanghebbende] en/of de heer [A] konden geen offertes tonen. Zodra de potentiële klant akkoord gaat met de offerte wordt er een overeenkomst opgemaakt waarin de prijsafspraken en de uit te voeren werkzaamheden worden bevestigd. Tevens staat in de offerte de aanvangsdatum van de bouw en de vermoedelijke opleverdatum genoemd, Ook deze overeenkomsten zijn niet bewaard gebleven. Alle werkzaam heden vinden volgens de heer [A] en de heer [adviseur] plaats onder (eind)verantwoording van en voor rekening en risico van [de eenmanszaak] .
(…)
In de jaren 2013, 2014 en 2015 werden de Poolse arbeidskrachten contant betaald door de heer [A] . Daarvoor kreeg hij geld overgemaakt op zijn privé rekening van [de eenmanszaak] . Volgens de heer [A] werd hier voor gekozen omdat hij een hogere limiet had voor opnames van zijn bankrekening zodat hij wekelijks op de betaaldag betalingen kon verrichten aan de Poolse arbeidskrachten. Ondanks het feit dat wij gevraagd hebben welke betaaldag wordt bedoeld, hebben wij daarop geen antwoord gekregen. Buiten de facturen op naam van de Poolse arbeidskrachten (en steeds opgemaakt door de heer [A] , zie ook hierna), aanwezig in de administratie van [de eenmanszaak] , is geen administratie bijgehouden van de betalingen aan de Poolse arbeidskrachten. In de gecontroleerde periode zijn deze contante betalingen in de jaarstukken verantwoord voor een totaalbedrag van € 390.910. Er zijn betreffende de diverse jaren de volgende bedragen verantwoord: € 78.800 (2013), € 123.615 (2014) en € 188.495 (2015). De facturen werden ook niet afgetekend voor akkoord dat het geldbedrag betaald was aan de betreffende Poolse arbeidskracht. Er is geen kasboek aanwezig.
De heer [belanghebbende] verklaarde dat hij de contacten legt met de Poolse arbeidskrachten. De Poolse arbeidskrachten zouden allemaal over een onderneming beschikken in Polen. Het betalen van facturen en de arbeidskrachten zou eveneens door de heer [belanghebbende] zijn gedaan.
De heer [A] maakt de facturen op voor de Poolse arbeidskrachten. De Poolse arbeidskrachten zijn de Nederlandse taal niet machtig en krijgen daarom een voorbeeld van de heer [A] hoe ze een factuur op moeten maken, welke hij dan vervolgens opmaakt. Op de door de heer [A] opgemaakte facturen van de Poolse arbeidskrachten staat het afgesproken bedrag dat moet worden betaald door [de eenmanszaak] . De heer [A] doet de betalingen. De heer [adviseur] , adviseur, vertelde dat in de controlejaren de heer [A] geld opnam van de rekening van [de eenmanszaak] om de Poolse arbeidskrachten te betalen. Dit vond de heer [adviseur] vreemd.
In de controlejaren is geen kasadministratie bijgehouden. De heer [A] doet alle contante en bancaire betalingen van [de eenmanszaak] . De heer [A] heeft toegang tot de bankrekening van de heer [belanghebbende] .
(…)
Administratieve organisatie en interne beheersing
De dagelijkse administratie wordt door de heer [belanghebbende] uitbesteed aan de heer [A] . De heer [A] zet de bankafschriften en de inkoop-en verkoopfacturen in ordners en brengt die eens per kwartaal naar de adviseur, de heer [adviseur] . De administratie wordt door een medewerker van de heer [adviseur] in het boekhoudprogramma ingeklopt. De administratie bestaat uit de uitgeschreven facturen, de kostenfacturen en de bankafschriften.
De heer [belanghebbende] heeft geen agenda of werkplanning overgelegd. Er is ook geen urenadministratie of kilometeradministratie overgelegd. Offertes worden meestal mondeling gemaakt en de uitgeschreven offertes en/of overeenkomsten zijn niet bewaard gebleven c.q. overgelegd. Verder is er geen kasboek bijgehouden, terwijl er in de controlejaren wel contante inkomsten en uitgaven zijn geweest.
De papierenadministratie wordt in ordners bewaard.
De administratieve organisatie en interne beheersing, die er zou moeten zijn bij een (bouw)bedrijf als [de eenmanszaak] is niet op orde.
(…)
De administratie is niet ingericht naar de eisen van het bedrijf en voldoet daarmee niet aan artikel 52 lid 1 AWR.
(…)
Bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De primaire gegevens zijn niet
bewaard door belanghebbende . Uit voorgaande kan worden vastgesteld dat o.a. de volgende
onderdelen van de administratie niet zijn bewaard:
- de opgemaakte offertes;
- de overeenkomsten met opdrachtgevers;
- het e-mailverkeer;
- de formulieren met de namen van de klanten en de uitgevoerde opdrachten.
(…)
3 Fiscale Balans
Vlottende activa
Debiteuren
Volgens de jaarrekening 2013 is er sprake van een balanspositie debiteuren per 31 december 2013 van € 12.503. In de digitale boekhouding is het debiteurensaldo op dezelfde datum € 39.830. Uit de jaarrekening van dat jaar blijkt dat bij het opmaken van de jaarrekening een extracomptabele afboeking van € 27.327 heeft plaatsgevonden met de omschrijving "Oninbare debiteuren". (…)
Daarnaast heeft de heer [adviseur] per brief verklaard dat er geen enkel schriftelijk stuk is waaruit de oninbaarheid van deze vordering zou kunnen blijken. Wij accepteren deze afboeking niet.
(…)
Correctie:
Hoger debiteurensaldo op 31 december 2013 € 27.327
Minder verkoopkosten 2013 (meer winst) € 27.327
4 Fiscale Winst- en Verliesrekening
Opbrengstverantwoording
In de jaarrekening 2014 is € 141.212 opgenomen met de omschrijving "Stortingen en inkomsten". Op 19 juli 2017 hebben wij een brief gestuurd naar de heer [belanghebbende] . We hebben hem in de gelegenheid gesteld om deze storting te verklaren en te onderbouwen met bewijsstukken. (…) Omdat de herkomst van deze storting niet is verklaard gaan wij de opbrengsten van het jaar 2014 daarmee verhogen en daarbij zullen wij tevens rekening houden met de verschuldigde omzetbelasting.
Correctie:
Meer opbrengsten € 116.704
Meer omzetbelasting € 24.507
Extra omzet 21%
[de eenmanszaak] koopt de materialen in bij diverse bouwmarkten o.a. Bouwmaat, Gamma, Warmteservice, Hubo en Karwei.
Als er materiaalkosten of brandstofkosten in rekening zijn gebracht dan staat dat op de uitgaande facturen. Voor de brandstofkosten staat er een bedrag vermeld. Wat de materiaalkosten betreft wordt meestal vermeld "Zie bonnen Bouwmaat". Er is geen lijst of specificatie waaruit blijkt welke materialen en voor welk bedrag per klus in rekening is gebracht. (…)
In de controle jaren werden de contante ontvangsten en uitgaven niet bijgehouden. [de eenmanszaak] heeft zoals eerder vermeld geen kasboek of kasadministratie.
Wij hebben geconstateerd dat bij de contant afgerekende werkzaamheden de daarin begrepen
doorberekende materialen niet zijn verwerkt als omzet. Deze conclusie trekken wij op basis van de kostenpost inkoop materialen geboekt op grootboekrekening 7000. De omzet 21% moet minimaal het bedrag van inkoop materialen zijn. Dit is echter niet het geval.
2013 |
2014 |
2015 |
|
Omzet 21% volgens administratie |
€ 32.608 |
€ 40.919 |
€ 88.251 |
Facturen met dienstverlening 21% |
€ 3.002 -/- |
€ 690 -/- |
€ 33.903 -/- |
Omzet materialen 21% |
€ 29.606 |
€ 40.229 |
€ 54.348 |
Inkoop materialen |
€ 61.160 |
€ 95.274 |
€ 81.515 |
Verschil (meer omzet 21%) |
€ 31.554 |
€ 55.045 |
€ 27.167 |
(….)
We verhogen de opbrengsten van [de eenmanszaak] met de volgende bedragen:
2013 |
2014 |
2015 |
|
Extra omzet 21% |
€ 31.554 |
€ 55.045 |
€ 27.167 |
Meer omzetbelasting |
€ 6.626 |
€ 11.559 |
€ 5.705 |
Meer privé-onttrekkingen |
€ 38.180 |
€ 66.604 |
€ 32.872 |
Resumé opbrengstcorrecties
Wij hebben de niet aangegeven opbrengsten voor de controlejaren 2013 tot en met 2015 als volgt berekend:
2013 |
2014 |
2015 |
|
Correctie punt "4.1 Opbrengst verantwoording" |
€ 0 |
€ 116.704 |
€ 0 |
Correctie punt "4.2 Extra omzet 21%" |
€ 31.554 |
€ 55.045 |
€ 27.167 |
Totaal opbrengst correcties |
€ 31.554 |
€ 171.749 |
€ 27.167 |
Juistheid van de kosten
De uitgaven die gemaakt zijn ten behoeve van de activiteiten zijn aftrekbaar. De heer [belanghebbende] moet deze kosten met behulp van facturen en betalingsbewijzen aantonen. Uit de administratie van de jaren 2013 tot en met 2015 blijkt dat niet van alle in aftrek genomen kosten de facturen of bonnen bewaard zijn gebleven.
(…)
Meer werk derden
Bij de beoordeling van de bankafschriften van de heer [belanghebbende] hebben wij geconstateerd dat in de jaren 2013 tot en met 2015 regelmatig bedragen worden overgeboekt door [de eenmanszaak] op de privé bankrekening van de heer [A] . Op 27 juni 2017 hebben wij een brief verstuurd naar de heer [A] . Daarin hebben wij gevraagd waar het geld vandaan komt en met welk doel deze bedragen op zijn privé bankrekening zijn gestort. Op 4 juli 2017 heeft de heer [A] gereageerd op onze brief. Daarin wordt vermeld dat de overboekingen zijn bedoeld om de Poolse arbeidskrachten van [de eenmanszaak] per week op de betaaldag uit te betalen. Deze verklaring komt niet overeen met die van de heer [belanghebbende] . Tijdens het interview met een tolk, vertelde de heer [belanghebbende] dat hij zelf alles regelt vanaf de eerste gesprekken met de klanten tot het uitbetalen van de Poolse arbeidskrachten. De bankzaken zouden eveneens door hem zelf geregeld worden.
(…)
Uit de jaarstukken van [de eenmanszaak] blijkt dat de uitbetaalde bedragen aan de Poolse arbeidskrachten lager zijn. Zie het overzicht met vastgestelde verschillen in de gecontroleerde periode:
2013 |
2014 |
2015 |
|
Overboekingen van [de eenmanszaak] |
€ 98.020 |
€ 217.962 |
€ 314.686 |
Uitbetalingen Poolse vaklieden( jaarrekening [de eenmanszaak] ) |
€ 78.800 |
€ 123.615 |
€ 188.495 |
Verschil |
€ 19.220 |
€ 94.347 |
€ 126.191 |
Deze verschillen zijn op de tussenrekening [A] geboekt en via het memoriaal verwerkt
waarbij onduidelijk is gebleven hoe deze verder in de boekhouding zijn verwerkt. Daarom zullen wij de geconstateerde verschillen niet als kosten accepteren. Overigens is het niet aannemelijk dat dergelijke kosten zijn gemaakt zonder dat er omzet tegenover staat.
Recapitulatie winstcorrecties
2013 |
2014 |
2015 |
|
Correctie 3.1.1 Debiteuren |
€ 27.327 |
€ 0 |
€ 0 |
Correctie 4.1 Opbrengstverantwoording |
€ 0 |
€ 116.704 |
€ 0 |
Correctie 4.2 Extra omzet 21% |
€ 31.554 |
€ 55.045 |
€ 27.167 |
Correctie 4.4.1 Kleine aanschaf materialen |
€ 200 |
€ 0 |
€ 0 |
Correctie 4.4.2 Telefoon- en internetkosten |
€ 169 |
€ 1.249 |
€ 830 |
Correctie 4.4.3 Administratiekosten |
€ 495 |
€ 0 |
€ 2.300 |
Correctie 4.4.4 Verzekeringen algemeen |
€ 858 |
€ 1.307 |
€ 1.275 |
Correctie 4.4.5 Vervoerskosten |
€ 10.103 |
€ 11.400 |
€ 11.224 |
Correctie 4.4.6 Huurkosten |
€ 0 |
€ 0 |
€ 11.166 |
Correctie 4.4.7 Inkoopwaarde van de omzet |
€ 47.362 |
€ 47.362 |
€ 0 |
Correctie 4.4.8 Inkoop materialen |
€ 0 |
€ 2.742 |
€ 2.534 |
Totale winstcorrecties |
€ 118.068 |
€ 235.809 |
€ 56.496 |
5 Inkomstenbelasting
(…)
Winst uit onderneming
Voor een toelichting op de winstcorrecties van de jaren 2013 en 2014 willen wij volstaan met een verwijzing naar het onderdeel 4.5 van dit rapport.
Inkomenscorrectie: 2013: meer winst uit onderneming € 118.068
2014: id. € 235.809
(….)
Winstcorrecties
Correcties: 2013 2014
- winst uit onderneming € 118.068 € 235.809
- MKB-winstvrijstelling € 16.530-/- € 33.014 -/-
Totale correcties belastbare winst € 101.538 € 202.795
(….)”
De Inspecteur heeft op 14 april 2018 de navorderingsaanslag 2013 vastgesteld.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 27 november 2019 en 29 november 2019 de bezwaren gegrond verklaard en de correctie wegens meerwerk derden teruggenomen. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag 2013 en de aanslag 2014 verminderd. Hij heeft de vergrijpboete over 2013 gehandhaafd en die over 2014 verminderd.
Belanghebbende heeft een door [E] afgelegde verklaring overgelegd met datum 16 november 2021. Daarin verklaart [E] :
“Sinds 2006 werkte ik in Nederland.
Aanvankelijk werkte ik onder een Nederlandse (ZZP) en daarna onder een Pools bedrijf
(eenmanszaak).
Nederlandse bedrijven zijn voor ons [voor mij en andere onderaannemers] opgericht door
[A] . [A] bemiddelde bij alle formaliteiten bij de KvK en de Belastingdienst in Nederland.
Eerst betaalde [A] me contant, daarna maakte hij het geld over naar onze Poolse rekeningen. Ik heb nooit een Nederlandse bankrekening gehad.
De overboekingen zijn gedaan vanaf verschillende Nederlandse rekeningen - o.a. van
de heer [belanghebbende] , [F] .
[A] stuurde text-berichten met werkinstructies, zoals waar te gaan, op welke opdrachten.
Op de bouwplaats heeft [A] aangegeven welke werkzaamheden er moeten gebeuren.
De heer [belanghebbende] heeft vele malen met mij in Nederland gewerkt. We reisden vaak samen en logeerden samen op bouwplaatsen.
De heer [belanghebbende] werkte voornamelijk met ons [andere onderaannemers], wij voerden hetzelfde werk uit.
Toen ik een Nederlands bedrijf had, kwam ik niet in aanraking met mijn administratie. Net
zoals [A] mijn zaak registreerde, voerde hij waarschijnlijk de hele administratie, Ik heb in ieder geval nooit facturen uitgeschreven.
Toen ik een Pools bedrijf opende, instrueerde [A] op welke factuur ik moest opmaken en aan wie. Er waren geen dergelijke instructies van de heer [belanghebbende] .
In het begin, toen ik een Nederlands bedrijf had, gebruikten ik en andere onderaannemers van [A] , auto’s met Nederlands kenteken. Ik weet niet op wie deze auto’s geregistreerd waren, maar zeker niet op de heer [belanghebbende] . [A] stelde mij deze auto’s ter beschikking (hij overhandigde de sleutels en vertelde waar ik heen moest). Later had ik mijn eigen auto voor mijn Poolse bedrijf.
Noch ik, noch de heer [belanghebbende] hebben met de opdrachtgevers gesproken. [A] gaf instructies
over de uitvoering van het werk.
Bij de start van elke opdracht was [A] samen met de opdrachtgever aanwezig.
Vervolgens gaf [A] instructies wat te doen. Tijdens het werk kwam hij soms langs om aan te geven wat er verbeterd of veranderd moest worden.
Aanvankelijk hadden we alle gereedschappen van [A] . Later hadden sommigen van ons hun eigen gereedschap, toen we ons Poolse bedrijf oprichtten. Maar toch gebruikte ongeveer de helft van de onderaannemers gereedschappen van [A] .
De administratie (documenten) werd naar het huis van [A] gebracht. [A] deed de facturatie zelf, Nederlandse facturen heb ik nooit met eigen ogen gezien.
Vertrek voor opdrachten, retours en eerdere oproepingen dan afgesproken zijn door
[A] bepaald.
Meestal waren het eerdere oproepingen om te werken, minder vaak zei hij dat het mogelijk is om eerder te eindigen.
Vanuit mijn perspectief was [A] de baas. De dingen die ik van [A] hoorde, heb ik nooit van de heer [belanghebbende] gehoord.
(…)
De brieven van de Belastingdienst, de blauwe enveloppen, zijn aan [A] gegeven en ik weet niet wat hij ermee deed. Ik kende hun inhoud niet. [A] heeft mij niet op de
hoogte gesteld van de inhoud van deze brieven. De laatste brief die kwam was waarschijnlijk de informatie over de beëindigde procedure, het was ongeveer een halfjaar geleden, mijn dochter vertaalde de inhoud via Google Translate. Deze laatste brief heb ik niet aan [A] geven omdat ik niet meer met hem samenwerkte. Ik heb deze brief niet bewaard.
Ik weet niet precies op welk adres mijn Nederlandse bedrijf stond ingeschreven, maar het was waarschijnlijk het eerste adres van [A] of zijn moeder. [A] heeft dit adres aan mij en anderen ter beschikking gesteld. Wij [de onderaannemers] waren niet echt op dat adres aanwezig, we woonden er niet en bewaarden onze documenten daar niet. Van daaruit hebben we [A] ’s gereedschappen voor het werk opgehaald. We hadden geen vaste woonplaats, we woonden op bouwplaatsen.
(…)
Ongeveer 4 jaar geleden merkte [A] , in het bijzijn van mij en andere mensen, tijdens een van de gesprekken op dat de heer [belanghebbende] niet alles hoeft te weten wat [A] doet, want als er iets misgaat, dan “is de heer [belanghebbende] zijn lanbouwgrond ontereikend” [d.w.z. als gevolg daarvan zou de heer [belanghebbende] zijn boerderij kunnen verliezen].”
Belanghebbende is op 28 februari 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. Tot de gedingstukken behoren schermprints uit het zogeheten ABS-systeem van een herinnering en een aanmaning tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016.
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2016 gedaan.
De Inspecteur heeft de aanslag 2016 met dagtekening 11 mei 2018 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 300.000. Gelijktijdig is een verzuimboete van € 369 opgelegd en is belastingrente van € 5.769 in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2016 door een bezwaarschrift dat is ingediend door zijn toenmalige gemachtigden verbonden aan [naam] .
Op 16 april 2019 stond een hoorgesprek gepland waar niet alleen belanghebbendes bezwaar zou worden behandeld, maar ook het bezwaar dat door [A] is gemaakt tegen aan hem opgelegde aanslagen en aan hem gegeven beschikkingen. Belanghebbende en zijn huidige gemachtigde zijn niet verschenen bij het hoorgesprek.
In de uitspraak op bezwaar is de berekening van het belastbare inkomen uit werk en woning in de aanslag 2016 door de Inspecteur als volgt toegelicht:
“Omzet 2016 op basis van de BTW gegevens |
€ 833.485 |
|
Voorbelasting excl. ICV € 104.625 Op basis van dit bedrag kan gesteld worden dat inkoopkosten en overige bedrijfskosten hebben bedragen (€ 104.625/21%) = |
€ 498.214 |
|
Bruto winst |
€ 334.271 |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ 7.280 |
|
€ 327.991 |
||
MKB winstvrijstelling 14% |
€ 45.919 |
|
€ 282.072 |
||
Stel niet aftrekbare kosten en niet aangetoonde kosten op basis van het controlerapport |
€ 17.928 |
|
Vastgesteld belastbaar inkomen (box 1) |
€ 300.000” |
Oordeel van de Rechtbank
De Rechtbank heeft in de zaken met nummers BKDH-22/00302 en BKDH-22/00303, voor zover van belang, geoordeeld:
“I. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur onzorgvuldig gehandeld bij de totstandkoming van de primaire besluiten en de uitspraken op bezwaar. Zo is belanghebbende niet gehoord in de aanwezigheid van een beëdigd tolk, is de inhoud van verslagen niet vertaald naar het Pools en is belanghebbende geen gelegenheid geboden om te reageren op de bevindingen van de inspecteur. Voor zover bevindingen zijn gedeeld met [adviseur] en/of [A] volstaat dat volgens belanghebbende niet. [adviseur] en [A] hebben die informatie namelijk niet met belanghebbende gedeeld. Verder is volgens belanghebbende sprake van het negeren van bewijsmateriaal waaruit volgt dat niet belanghebbende, maar zijn neef [A] de werkgever was van de Poolse arbeiders die werden betaald door de eenmanszaak.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De klacht dat de inspecteur in de fase van het opleggen van de naheffingsaanslagen onzorgvuldig heeft gehandeld, en daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, slaagt niet. Bij het inleidende gesprek was belanghebbende aanwezig samen met [A] en zijn toenmalige gemachtigde [adviseur] . [A] is de neef van belanghebbende en is, in tegenstelling tot belanghebbende, wél de Nederlandse taal machtig. [A] is tijdens dit gesprek gepresenteerd als “een soort communicatiemanager”. Tot de stukken van het geding behoort een door [adviseur] overgelegde machtiging die is ondertekend door belanghebbende. Voor zover belanghebbende stelt dat [adviseur] niet als zijn gemachtigde kan worden beschouwd, verwerpt de rechtbank die stelling omdat de inspecteur van die machtiging mocht uitgaan.
Op 24 mei 2017 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden met belanghebbende. Bij dat gesprek was een tolk aanwezig. De inspecteur heeft verklaard dat uitsluitend belanghebbende was uitgenodigd voor dat gesprek, maar dat [A] en [adviseur] eveneens bij aanvang van het gesprek verschenen. Van dat gesprek is een verslag opgemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de inhoud van het verslag te twijfelen. Het enkele feit dat de aanwezige medewerker van de Belastingdienst die de Poolse taal machtig was kennelijk geen beëdigde tolk is, is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing onvoldoende om het verslag van dit gesprek te verwerpen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat belanghebbende pas voor het eerst tijdens de zitting uitdrukkelijk heeft gesteld dat de inhoud van het verslag onjuist is. De rechtbank acht de versie van belanghebbende dat niet hij maar uitsluitend [A] tijdens dat gesprek zou hebben verklaard, ongeloofwaardig. De inspecteur heeft tijdens de zitting verklaard dat hij graag met belanghebbende zelf in gesprek wilde over de bedrijfsvoering. Daarom was ook alleen belanghebbende uitgenodigd voor het gesprek. Toen [A] en [adviseur] verschenen heeft de inspecteur tegen hen gezegd dat zij wel aanwezig mochten zijn, maar dat men met belanghebbende wilde spreken. De rechtbank vindt deze lezing van de inspecteur aannemelijk, omdat de inspecteur iemand had geregeld die tijdens het gesprek kon vertalen. Ook is de stellingname van belanghebbende over wie heeft verklaard tegenstrijdig met het verslag van het gesprek van 24 mei 2017, terwijl in dat verslag wel degelijk onderscheid wordt gemaakt tussen wie wat heeft verklaard. In het verslag is vermeld dat [A] enkele korte toevoegingen heeft gedaan op de verklaringen van belanghebbende. Het ligt dan niet in de rede dat uitsluitend [A] heeft verklaard. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet verplicht was om het verslag van het gesprek van 24 mei 2017 in de Poolse taal op te stellen. Belanghebbende beschikte immers over een gemachtigde die de Nederlandse taal machtig is. Dat deze gemachtigde belanghebbende niet goed heeft vertegenwoordigd en ingelicht, zoals belanghebbende stelt, ligt in de risicosfeer van belanghebbende en kan de inspecteur niet worden aangerekend.
Ten aanzien van het hoorgesprek tijdens de bezwaarfase overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorgesprek. Belanghebbende en zijn huidige gemachtigde zijn daags voor het hoorgesprek nog aangemeld door [naam] , die toen nog rechtsgeldig optraden als gemachtigde van belanghebbende. Belanghebbende en zijn huidige gemachtigde zijn tijdens dat hoorgesprek echter niet verschenen. Belanghebbende voelde zich niet fit genoeg en de huidige gemachtigde was op basis van door [naam] verstrekte informatie in de veronderstelling dat mogelijk een vaststellingsovereenkomst zou worden gesloten, iets wat de huidige gemachtigde niet wilde belemmeren. Tijdens het hoorgesprek is belanghebbende rechtsgeldig vertegenwoordigd en de inhoud van het hoorverslag is geaccordeerd door [naam] . Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet of onjuist inlichten van belanghebbende door de toenmalige gemachtigde niet voor rekening en risico van de inspecteur komt. Dat belanghebbende en zijn huidige gemachtigde hebben afgezien van deelname aan het hoorgesprek kan de inspecteur evenmin worden aangerekend.
Gelet op het overwogene onder 4.2 is de rechtbank van oordeel dat van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen sprake is.
II. Woonplaats
Belanghebbende stelt dat hij in 2013 en 2014 niet in Nederland woonachtig was, maar dat hij in Polen bij zijn vrouw en kinderen woonde. Hij is in Polen ingeschreven en stelt geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland te hebben. De inschrijving in de BRP is slechts zijn postadres. Belanghebbende stelt dat hij in Nederland bijverdiende naast zijn landbouwbedrijf in Polen en slechts ten behoeve van enkele afzonderlijke projecten in Nederland was en dan op de bouwplaatsen verbleef. De inspecteur bestrijdt dit en neemt het standpunt in dat belanghebbende in Nederland woonachtig was. Hij wijst op de verschillende adressen waarop belanghebbende in de loop der jaren in Nederland ingeschreven is geweest. Verder geeft hij aan dat de eenmanszaak op naam van belanghebbende is ingeschreven in de KvK en dat de eenmanszaak in de onderhavige jaren dertig á veertig opdrachtgevers in Nederland heeft gehad, waarvoor belanghebbende in Nederland was.
Naar de omstandigheden wordt beoordeeld waar iemand woont[1]. De bepaling van de fiscale woonplaats moet aan de hand van de feitelijke omstandigheden worden bepaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de onderhavige jaren inwoner was van Nederland. Belanghebbende is met ingang van 26 november 2012 immers weer ingeschreven als inwoner van Nederland, terwijl belanghebbende daarvoor, van 5 oktober 2011 tot 26 november 2012 was ingeschreven als inwoner van Polen. Belanghebbende heeft zijn stelling dat de inschrijving van belanghebbende slechts een weergave is van zijn postadres, niet nader onderbouwd. De rechtbank acht dat ook niet aannemelijk gelet op de hernieuwde inschrijving in Nederland. Uit het controlerapport[2] volgt dat de eenmanszaak van belanghebbende tussen de dertig á veertig opdrachtgevers per jaar had. De duur van de opdrachten is niet in alle gevallen duidelijk, maar uit de derdenonderzoeken volgt dat er opdrachten waren die meerdere weken of zelfs maanden duurden. Deze onderneming wordt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van belanghebbende gedreven, zie hierna in 4.8. De rechtbank acht het om die reden niet aannemelijk dat belanghebbende voornamelijk bij zijn vrouw en in Polen verbleef en slechts incidenteel in Nederland om bij te verdienen naast zijn landbouwbedrijf in Polen zoals hij zelf stelt. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van deze stelling slechts overzichten met dagen van verblijf in Polen overgelegd en gewezen op zijn inschrijving in het bevolkingsregister in [buitenlandse plaats] . Die bescheiden zien op de periode december 2015 tot en met 2016 en niet op 2013 en 2014. Bovendien geven die gegevens geen uitsluitsel over de verblijfplaats van belanghebbende op de dagen waar hij niet aantoonbaar in Nederland of in Polen verbleef. Belanghebbende maakt met deze bescheiden niet aannemelijk dat hij slechts incidenteel in Nederland verbleef. Met de enkele stelling dat zijn vrouw en kinderen in Polen wonen, maakt belanghebbende niet aannemelijk dat ook hij daar woonde. Belanghebbende stelt verder dat hij in Polen was ingeschreven en dat hij in Nederland op bouwplaatsen sliep. Deze stellingen maakt het voorgaande evenmin anders. Belanghebbende stond ook in Nederland ingeschreven als inwoner. De rechtbank acht aannemelijk dat hij gedurende zijn inschrijving in Nederland voornamelijk in Nederland verbleef in verband met zijn werkzaamheden waarvoor hij hier kennelijk aanwezig moest zijn. De rechtbank acht daarbij aannemelijk dat hij dan ofwel op het adres waarop hij was ingeschreven ofwel op de bouwplaatsen verbleef.
Bovendien merkt de rechtbank op dat de eenmanszaak in Nederland wordt gedreven en in Nederland wordt geleid. Voor zover belanghebbende stelt dat, uitgaande van belanghebbendes woonplaats in Polen, geen sprake zou zijn van een vaste inrichting in Nederland, kan de rechtbank die overigens niet nader onderbouwde stelling niet volgen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom in Nederland geen vaste inrichting aanwezig zou zijn, omdat alle activiteiten in verband met de onderneming vanuit Nederland worden verricht. Er is geen enkele aannemelijke activiteit die in verband met de onderhavige onderneming vanuit Polen zou zijn verricht. Gelet op wat hierna zal worden overwogen en veronderstellenderwijs uitgaande van het wonen van belanghebbende in Polen, valt niet in te zien dat geen sprake zou zijn van winst uit een Nederlandse onderneming die in Nederland is belast.[3] Dit betekent dat ook in het geval dat belanghebbende geacht moet worden in Polen te wonen, de winst uit onderneming in Nederland belast is.
III. Is sprake van winst uit onderneming of van loon uit een dienstbetrekking?
Belastbare winst uit onderneming is de winst die een belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen. De ondernemer is degene voor wiens rekening de onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende de onderneming.
Tussen partijen is niet in geschil dat de eenmanszaak een onderneming dreef. Partijen houdt verdeeld voor wiens rekening die onderneming werd gedreven. De inspecteur betoogt dat belanghebbende de onderneming voor eigen rekening en risico dreef omdat hij van [datum] 2004 tot [datum] 2018 bij de KvK was ingeschreven als eenmanszaak handelend onder de naam [de eenmanszaak] . [A] heeft in opdracht van belanghebbende namens de eenmanszaak opgetreden als bemiddelaar en woordvoerder.
Belanghebbende bestrijdt dit en stelt dat de eenmanszaak in werkelijkheid werd gedreven door [A] en dat hij slechts als werknemer in opdracht van [A] werkt. Alle administratieve handelingen, zoals de inschrijving in de KvK en het aanvragen van een bankrekening, werden door [A] gedaan, belanghebbende zette zijn handtekening maar wist niet wat hij tekende.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de eenmanszaak voor rekening en risico van belanghebbende gedreven. De inspecteur is bij het opleggen van de (navordering-)aanslagen aangesloten bij inschrijving van belanghebbende in de KvK en heeft de (navorderings)aanslagen opgelegd aan belanghebbende. Dat is naar het oordeel van de rechtbank terecht. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkelijkheid afwijkt van wat op papier staat, namelijk dat niet hij, maar [A] de onderneming dreef. [A] heeft veelvuldig verklaard dat hij als een communicatiemanager voor belanghebbende optrad. De rechtbank ziet te weinig aanknopingspunten om die lezing, die door belanghebbende wordt betwist, te verwerpen. Tijdens de zitting is door de gemachtigde van belanghebbende een visitekaartje getoond, dat ook onderdeel is van het procesdossier. Op dat visitekaartje staat dat ‘ [naam bedrijf] ’ onderdeel uitmaakt van [de eenmanszaak] . Volgens het visitekaartje verricht [A] ‘Bouwadvies en bemiddeling’. Die omschrijving komt overeen met de verklaringen van [A] over zijn rol als communicatiemanager. In beroep heeft belanghebbende een andersluidende verklaring van [A] overgelegd, maar die verklaring wordt door de rechtbank verworpen. De inspecteur betwist de juistheid van die verklaring en belanghebbende maakt daar tegenover niet aannemelijk dat de inhoud van die verklaring een weergave is van wat [A] zelf heeft verklaard. De verklaring is namelijk niet door [A] zelf, maar door de gemachtigde van belanghebbende opgesteld naar aanleiding van een gesprek met [A] . Ook heeft [A] de verklaring niet ondertekend. De verklaring van [E] , één van de Poolse arbeiders, is eveneens door de inspecteur betwist en naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende specifiek wat betreft de periode waarop de verklaring ziet. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat belanghebbende degene was die de onderneming van [de eenmanszaak] dreef. Daarbij heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de diensten van [A] die zelfstandig optrad als adviseur, bemiddelaar en communicatiemanager. Dat [A] in contact stond met externe partijen en niet belanghebbende maakt het voorgaande niet anders. Belanghebbende is immers de Nederlandse taal niet machtig, zodat rechtstreekse communicatie met Nederlandstalige klanten om die reden niet mogelijk is. De omstandigheid dat [A] verantwoordelijk was voor de communicatie leidt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer tot de conclusie dat [A] die verklaringen anders dan namens belanghebbende heeft gedaan. Bovendien heeft [B] tijdens het derdenonderzoek verklaard dat zowel belanghebbende als [A] aanwezig waren bij de bespreking van de offerte en de aanvaarding van de opdracht. Dat staat haaks op de verklaring die belanghebbende tijdens de zitting heeft afgelegd, inhoudende dat hij nooit bij besprekingen van offertes en opdrachten aanwezig was. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [B] en is daarom van oordeel dat de verklaring van belanghebbende ongeloofwaardig is.
De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat belanghebbende tijdens de zitting een aantal verklaringen heeft afgelegd die de rechtbank ongeloofwaardig acht. Zo heeft belanghebbende tijdens de zitting van de rechtbank verklaard dat hij zijn toenmalige gemachtigde [adviseur] niet kende. [adviseur] beschikte echter over een door belanghebbende ondertekende volmacht. Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat belanghebbende op verzoek van [A] allerlei papieren ondertekende waarvan belanghebbende de inhoud niet begreep, zoals door belanghebbende is verklaard, dan is het nog steeds zeer opmerkelijk dat belanghebbende stelt [adviseur] niet te kennen. [adviseur] was namelijk zowel bij het inleidende gesprek als bij het gesprek van 24 mei 2017 aanwezig. Ook heeft belanghebbende tijdens de zitting verklaard dat niet hij maar [A] buiten hem om de inschrijvingen bij de Kvk of de BRP heeft geregeld, een btw-nummer heeft aangevraagd en een bankrekening op zijn naam heeft geopend. De rechtbank vindt deze verklaringen van belanghebbende ongeloofwaardig. Een inschrijving bij de KvK of in de BRP, is niet mogelijk zonder dat iemand zich legitimeert. Het is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onaannemelijk en ongeloofwaardig dat [A] zonder medeweten of hulp van belanghebbende een bankrekening op belanghebbendes naam heeft geopend of een btw-nummer heeft aangevraagd, gelet op de veiligheidsprocedures die gehanteerd worden. Pas nadat de rechtbank dit aan belanghebbende heeft voorgehouden, heeft hij verklaard dat hij dit alles samen met [A] heeft gedaan, dat het initiatief van [A] uitging en dat hij zelf niet wist waar het allemaal om ging.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de inspecteur bescheiden heeft aangetroffen van betalingen aan de Poolse arbeiders. Met betrekking tot belanghebbende zijn geen bescheiden aangetroffen. Indien belanghebbende slechts werkzaam was als arbeider, zoals hij stelt, dan is het opmerkelijk dat geen facturen of betalingsbewijzen zijn aangetroffen die betrekking hebben op uitbetalingen aan belanghebbende, zoals bij de andere Poolse arbeiders dus wel het geval was. De enkele omstandigheid dat [A] de beschikking heeft gehad over onroerend goed en meerdere auto’s is tegenover de betwisting van de inspecteur onvoldoende om te leiden tot de conclusie dat de opbrengst uit de onderneming aan [A] ten goede is gekomen. Een reconstructie van de kasstromen zou daarover wel uitsluitsel kunnen geven. Beide partijen hebben echter tijdens de zitting verklaard dat een dergelijke reconstructie niet mogelijk is, omdat de daarvoor benodigde gegevens niet (meer) bestaan. Dat komt in dit geval voor rekening en risico van belanghebbende, die immers geen afdoende administratie heeft gevoerd en bewaard om een dergelijke reconstructie mogelijk te maken.
Dit betekent dat belanghebbende winst uit onderneming uit de eenmanszaak heeft genoten. De rechtbank komt daarom toe aan een beoordeling van de correcties die de inspecteur op basis van het controlerapport heeft toegepast. Belanghebbende heeft deze correcties in zijn bezwaarschrift bestreden maar heeft in beroep deze correcties niet verder bestreden. De rechtbank zal daarom de correcties volgen. De rechtbank constateert daarbij dat de (navorderings-)aanslagen na de uitspraak op bezwaar eerder te laag dan te hoog zijn. De inspecteur is in de uitspraak op bezwaar aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen en heeft de winst uit onderneming verminderd met € 19.220 (2013) dan wel € 94.347 (2014) omdat hij deze bedragen die als correcties meerwerk derden in 4.4.9. van het controlerapport worden genoemd, beschouwt als loon uit dienstbetrekking voor [A] . De rechtbank constateert echter dat deze bedragen niet zijn begrepen in de recapitulatie van de winstcorrecties en daarom niet waren gecorrigeerd.
(…)
V. Schadevergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding van € 25.000. De ontvanger heeft naar aanleiding van de opgelegde aanslag beslag gelegd op een Opel Vivaro van belanghebbende in het kader van versnelde invordering. Belanghebbende stelt door deze beslaglegging schade te hebben geleden voor een bedrag van € 25.000.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Van onrechtmatig handelen door de inspecteur is geen sprake, alleen al omdat de aanslag voor een groot deel in stand blijft. Ook heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet met bewijsmiddelen onderbouwd dat de door hem geleden schade € 25.000 bedraagt. Voor zover belanghebbende verzoekt om een langere termijn voor de onderbouwing van de door hem gestelde schade, wijst de rechtbank dit verzoek af. Belanghebbende heeft gedurende de procedure voldoende gelegenheid gehad om de hoogte van de door hem gestelde schade te onderbouwen.
VI. Integrale proceskostenvergoeding
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van onzorgvuldig handelen of handelen tegen beter weten in door de inspecteur. De afwijzing van het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding behoeft geen nadere motivering.[5][
5 Griffierecht en proceskosten
De inspecteur dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 48 te vergoeden, omdat de beroepen gegrond zijn.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaken samenhangen[6] met de zaken van belanghebbende met de nummers 19/4118 tot en met 19/4135 en 21/3995 tot en met 21/3998. Die zaken hebben betrekking op naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen respectievelijk de aanslag IB/PVV 2016 die aan belanghebbende zijn opgelegd. Deze beroepen zijn (nagenoeg) gelijktijdig behandeld. Ook de beroepen in die zaken zijn gegrond. Uit oogpunt van eenvoud verdeelt de rechtbank de toe te kennen kostenvergoeding niet over alle uitspraken. De kostenvergoeding waar belanghebbende op basis van alle beroepen voor in aanmerking komt, wordt door de rechtbank volledig in de uitspraak in de zaken met nummers 19/4118 tot en met 19/4135 toegekend.
(…)
[1] Artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
[2] Bladzijde 5 van het rapport, opgenomen onder 2.10 van deze uitspraak.
[3] Zie artikel 7.2, lid 2, onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
[5] Hoge Raad 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:4.
[6] Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.”
De Rechtbank heeft in de zaak met nummer BKDH-22/00298, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“I. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur onzorgvuldig gehandeld bij de totstandkoming van het primaire besluit en de uitspraak op bezwaar.
Belanghebbendes betoog over de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft deels betrekking op de gang van zaken tijdens het boekenonderzoek. De heffing van IB/PVV over het onderhavige jaar is tijdens het boekenonderzoek niet aan de orde gekomen. Belanghebbende is pas uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV 2016 nadat de eindconclusies van het boekenonderzoek waren vastgelegd in het rapport. In zoverre kan dan ook voorbij worden gegaan aan belanghebbendes betoog. Volgens belanghebbende zijn ook in de bezwaarfase de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. De rechtbank heeft daarover in de andere zaken1 van belanghebbende het volgende overwogen:
“4.2.2. Ten aanzien van het hoorgesprek tijdens de bezwaarfase overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat belanghebbende is uitgenodigd voor een hoorgesprek. Belanghebbende en zijn huidige gemachtigde zijn daags voor het hoorgesprek nog aangemeld door [naam] , die toen nog rechtsgeldig optraden als gemachtigde van belanghebbende. Belanghebbende en zijn huidige gemachtigde zijn tijdens dat hoorgesprek echter niet verschenen. Belanghebbende voelde zich niet fit genoeg en de huidige gemachtigde was op basis van door [naam] verstrekte informatie in de veronderstelling dat mogelijk een vaststellingsovereenkomst zou worden gesloten, iets wat de huidige gemachtigde niet wilde belemmeren. Tijdens het hoorgesprek is belanghebbende rechtsgeldig vertegenwoordigd en de inhoud van het hoorverslag is geaccordeerd door [naam] . Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet of onjuist inlichten van belanghebbende door de toenmalige gemachtigde niet voor rekening en risico van de inspecteur komt. Dat belanghebbende en zijn huidige gemachtigde hebben afgezien van deelname aan het hoorgesprek kan de inspecteur evenmin worden aangerekend.”.
Gelet op het overwogene onder 4.2 is de rechtbank van oordeel dat van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geen sprake is.
II. Is de aanslag naar het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV gedaan hoewel hij daartoe is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. Dat betekent dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in het onderhavige jaar niet in Nederland woonde en dat niet hij, maar [A] de eenmanszaak dreef. Voor zover belanghebbende daarmee bedoelt dat hij niet belastingplichtig was en dat hij daarom niet gehouden was om te reageren op de uitnodiging, herinnering en aanmaning, wordt dit door de rechtbank verworpen. Indien het aangiftebiljet oningevuld wordt geretourneerd, maar daarbij duidelijk wordt vermeld dat en waarom geen sprake is van belastingplicht, is geen sprake van het niet-doen van de vereiste aangifte.2 Het zonder meer niet retourneren van het aangiftebiljet, zoals belanghebbende heeft gedaan, leidt wel tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan.[3]
De omkering verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur gehouden is om bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting. Het vereiste van een redelijke schatting voorkomt dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld.[4] In dat kader rust op de inspecteur de taak om de schatting zodanig te onderbouwen met feitelijke stellingen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.[5] Als de inspecteur daarin slaagt dan ligt het op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, om daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van gegevens met betrekking tot de IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2015 en gegevens die volgen uit de aangiften omzetbelasting over 2016. De inspecteur heeft onder meer rekening gehouden met een bedrag van € 17.928 aan niet aftrekbare kosten. De inspecteur heeft verklaard dat hij hiervan is uitgegaan, omdat belanghebbende in voorgaande jaren ook te veel kosten in aftrek heeft gebracht. Daarom heeft de inspecteur een correctie toegepast op de cijfers die volgen uit de aangiften omzetbelasting over 2016. De inspecteur is echter uitgegaan van een hoger bedrag aan niet geaccepteerde kosten dan in 2015. Bovendien heeft de inspecteur het bedrag, gelet op zijn cijfermatige uitwerking[6], pas in aanmerking genomen na toepassing van de MKB-winstvrijstelling. Dit terwijl de MKB-winstvrijstelling het sluitstuk is van de berekening van de belastbare winst uit onderneming. De inspecteur heeft ter zitting hierover verklaard dat met dit bedrag de ambtshalve aanslag op een rond getal uitkomt. Met die onderbouwing kan het bedrag van € 17.928 niet de redelijkheidstoets doorstaan. De aanslag wordt daarom met dit bedrag verminderd.
Voor het overige kan de aanslag naar het oordeel van de rechtbank de redelijkheidstoets doorstaan. Tijdens het boekenonderzoek is over voorgaande jaren verklaard dat de eenmanszaak 30 á 40 opdrachtgevers per jaar had en verder is gebleken dat enkele opdrachten weken of zelfs maanden duurden. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende ook in het onderhavige jaar gelet op deze werkzaamheden het overgrote deel van zijn tijd in Nederland verbleef. Uit de overzichten die belanghebbende zelf heeft overgelegd, volgt niet iets anders. Belanghebbende heeft daarnaast voor 2016 foto’s overgelegd waarmee hij kennelijk wil onderbouwen dat niet hij maar [A] een groot deel van de pintransacties heeft gedaan en dat hij op die momenten niet in Nederland was. De rechtbank acht weliswaar aannemelijk dat [A] (ook) over de bankpas van belanghebbendes rekening kon beschikken, gelet op de verklaringen van derden. Echter, slechts bij een zeer beperkt aantal transacties heeft belanghebbende onderbouwd, door middel van foto’s, dat deze niet door belanghebbende kunnen zijn gedaan, maar door [A] . Daarmee heeft belanghebbende niet aangetoond dat hij ook buiten die enkele transacties niet in Nederland verbleef.
Bovendien merkt de rechtbank op dat de eenmanszaak in Nederland wordt gedreven en in Nederland wordt geleid. Voor zover belanghebbende stelt dat, uitgaande van belanghebbendes woonplaats in Polen, geen sprake zou zijn van een vaste inrichting in Nederland, kan de rechtbank die overigens niet nader onderbouwde stelling niet volgen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom in Nederland geen vaste inrichting aanwezig zou zijn, omdat alle activiteiten in verband met de onderneming vanuit Nederland worden verricht. Er is geen enkele aannemelijke activiteit die in verband met de onderhavige onderneming vanuit Polen zou zijn verricht. Gelet op wat hierna zal worden overwogen en veronderstellenderwijs uitgaande van het wonen van belanghebbende in Polen, valt niet in te zien dat geen sprake zou zijn van winst uit een Nederlandse onderneming die in Nederland is belast.[7] Dit betekent dat ook in het geval dat belanghebbende geacht moet worden in Polen te wonen, de winst uit onderneming in Nederland belast is.
Naar het oordeel van de rechtbank is eveneens redelijk, dat de inspecteur het inkomen heeft aangemerkt als winst uit onderneming en dat de inspecteur de winst van de eenmanszaak aan belanghebbende heeft toegerekend. De rechtbank is voor 2013 en 2014 op grond van de normale bewijslastregels tot het oordeel gekomen dat belanghebbende winst uit onderneming heeft genoten.[8] Dat de situatie in het onderhavige jaar afweek van de eerdere jaren is niet gesteld of gebleken.
III. Heeft de inspecteur terecht een boete opgelegd en is de hoogte daarvan passend en geboden?
De inspecteur heeft een verzuimboete van € 369 opgelegd op grond van artikel 67a Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan, hoewel hij is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand. Ook voor de boete geldt dat belanghebbende niet kan volstaan met het niet retourneren van het aangiftebiljet als hij meent niet belastingplichtig te zijn. Belanghebbende dient dat mede te delen.[9] Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Een verzuimboete blijft slechts achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). Als belanghebbende daar een beroep op wil doen, dan moet belanghebbende aannemelijk maken dat sprake is van AVAS. Belanghebbende heeft dat niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de boete terecht is opgelegd.
De inspecteur heeft de boete in overeenstemming met artikel 67a AWR en de voor hem geldende richtlijnen vastgesteld. De rechtbank acht de hoogte van de boete passend en geboden en ziet geen aanleiding voor vermindering van de boete.
IV. Schadevergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding van € 25.000. De ontvanger heeft naar aanleiding van de opgelegde aanslag beslag gelegd op een Opel Vivaro van belanghebbende in het kader van versnelde invordering. Belanghebbende stelt door deze beslaglegging schade te hebben geleden voor een bedrag van € 25.000.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Van onrechtmatig handelen door de inspecteur is geen sprake, alleen al omdat de aanslag voor een groot deel in stand blijft. Ook heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet met bewijsmiddelen onderbouwd dat de door hem geleden schade € 25.000 bedraagt. Voor zover belanghebbende verzoekt om een langere termijn voor de onderbouwing van de door hem gestelde schade, wijst de rechtbank dit verzoek af. Belanghebbende heeft gedurende de procedure voldoende gelegenheid gehad om de hoogte van de door hem gestelde schade te onderbouwen.
V. Integrale proceskostenvergoeding
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van onzorgvuldig handelen of handelen tegen beter weten in door de inspecteur. De afwijzing van het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding behoeft geen nadere motivering.[10]
5 Griffierecht en proceskosten
De inspecteur dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 47 te vergoeden, omdat het beroep gegrond is.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaak samenhangt[11] met de zaken van belanghebbende met de nummers 19/4118 tot en met 19/4135 en 21/3996 tot en met 21/4000. Die zaken hebben betrekking op naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen respectievelijk navorderingsaanslagen IB/PVV die aan belanghebbende zijn opgelegd. Deze beroepen zijn (nagenoeg) gelijktijdig behandeld. Ook de beroepen in die zaken zijn gegrond. Uit oogpunt van eenvoud verdeelt de rechtbank de toe te kennen kostenvergoeding niet over alle uitspraken. De kostenvergoeding waar belanghebbende op basis van alle beroepen voor in aanmerking komt, wordt door de rechtbank volledig in de uitspraak in de zaken met nummers 19/4118 tot en met 19/4135 toegekend.
(…)
[1] Zie de uitspraken van de rechtbank met de nummers 19/4118 tot en met 19/4135, 21/3996 tot en met 21/3998 en 21/3999 en 21/4000 over aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen, omzetbelasting en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting.
[2] Hoge Raad 27 maart 1996. ECLI:NL:HR:1996:AA2004.
[3] Hoge Raad 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2529.
[4] Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
[5] Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
[6] Zie 2.8.
[7] Zie artikel 7.2, lid 2, onder a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
[8] Zie de oordelen van de rechtbank in de uitspraak met nummers BRE 21/3999 en 21/4000, onderdelen 4.6 tot en met 4.9.
[9] Hoge Raad 27 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA2004.
[10] Hoge Raad 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:4.
[11] Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.”