Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:74, 22/148
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:74, 22/148
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 januari 2025
- Datum publicatie
- 5 februari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Na prejudiciële beslissing van : ECLI:NL:HR:2024:1299, Prejudiciële beslissing
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2024:699
- Zaaknummer
- 22/148
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2025] art. 40, Art. 17 WOZ
Inhoudsindicatie
WOZ, immateriële schadevergoeding. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van het hof aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar artikel 40 Wet WOZ heeft geschonden, omdat de heffingsambtenaar pas in de beroepsprocedure de grondstaffel heeft overgelegd. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van de bevoegdheid om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de schending van artikel 40 Wet WOZ gebruik te maken, omdat het hof aannemelijk acht dat het gebrek aan informatievoorziening door de heffingsambtenaar niet van doorslaggevende betekenis is geweest om beroep in te stellen.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade. Het hof heeft op dit punt prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de vragen op 27 september 2024 beantwoord. De door de heffingsambtenaar verdedigde standpunten om geen of een lagere schadevergoeding dienen op basis van deze uitspraak verworpen te worden. Het hof stelt de vergoeding van immateriële schade vast op € 1.500, oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van het griffierecht en kent een proceskostenvergoeding van één punt toe met wegingsfactor 0,25.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/148
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 december 2021, nummer SHE 19/3481, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vught,
hierna: de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en vervolgens met dagtekening 14 september 2022 een aanvulling op het verweerschrift.
De zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023 in ’sHertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [taxateur] (de taxateur) en [heffingsambtenaar] .
Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden. Partijen hebben aan dit verzoek voldaan.
De enkelvoudige kamer van het hof heeft vervolgens bepaald dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling. Tevens heeft de meervoudige kamer vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord.
Het hof heeft vervolgens besloten tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.1
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen om de Hoge Raad prejudiciële vragen voor te leggen alsmede over de inhoud van die vragen. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 15 februari 2024. De heffingsambtenaar heeft gereageerd bij brief van 19 februari 2024. Hierna, heeft het hof met zijn tussenuitspraak van 6 maart 2024 de Hoge Raad verzocht zijn vragen door middel van een prejudiciële beslissing te beantwoorden.
De Hoge Raad heeft de gestelde prejudiciële vragen beantwoord op 27 september 2024.2
Het hof heeft partijen bij brief van 16 oktober 2024 in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van de Hoge Raad. Het hof heeft tevens te kennen gegeven dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een rijwoning met bouwjaar 1936. De woning is gelegen in [woonplaats] en heeft een inhoud van 338 m3 en beschikt over twee aanbouwen van gezamenlijk 34 m3, een vrijstaande berging van 35 m3 en een dakkapel. Het perceel heeft een oppervlakte van 143 m2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 bij beschikking van 28 februari 2019 vastgesteld op € 253.000.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van zijn standpunt bij brief van 14 september 2022 een taxatierapport overgelegd, opgesteld door [taxateur] (hierna: de taxateur). In het taxatierapport worden de volgende referentiepanden opgenomen, alle gelegen in [woonplaats] :
Referentiepand |
Verkoopdatum |
Verkoopprijs |
[adres 2] |
16-09-2019 |
€ 289.500 |
[adres 3] |
03-04-2017 |
€ 312.500 |
[adres 4] |
02-11-2018 |
€ 325.000 |
[adres 5] |
03-07-2017 |
€ 333.000 |
[adres 6] |
24-08-2017 en 16-07-2018 |
€ 237.500 en € 359.000 |
[adres 7] |
15-07-2018 |
€ 347.500 |
Ter zitting bij de rechtbank en bij het hof heeft de heffingsambtenaar referentieobject [adres 2] uit de vergelijking gehaald gelet op de transactiedatum. [adres 6] is tweemaal gebruikt voor de onderbouwing van de waarde, omdat een transactiecijfer van zowel in 2017 als in 2018 beschikbaar is. Bij het taxatierapport is een matrix gevoegd, waarin de vastgestelde WOZ-waarde wordt herleid uit bovenstaande verkopen.
In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar stukken ter inzage gelegd. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van zijn inzagerecht. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om de grondstaffel en de KOUDV- en liggingsfactoren. De heffingsambtenaar heeft de grondstaffel pas in beroep verstrekt. De heffingsambtenaar heeft bij de vaststelling van de waarde geen gebruik gemaakt van KOUDV- en liggingsfactoren.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft de heffingsambtenaar de indexering van de verkoopcijfers voldoende inzichtelijk gemaakt?
-
Is de WOZ-waarde naar een te hoog bedrag vastgesteld?
-
Heeft de heffingsambtenaar artikel 40 Wet WOZ geschonden?
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van proceskosten?
-
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade en zo ja, voor welk bedrag?
-
Indien belanghebbende uitsluitend ten aanzien van vraag v in het gelijk wordt gesteld, heeft hij dan recht op vergoeding van het griffierecht?
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de WOZ-waarde tot € 223.000. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.