Home

Hoge Raad, 16-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2758, 15/02486

Hoge Raad, 16-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2758, 15/02486

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 december 2016
Datum publicatie
16 december 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2758
Formele relaties
Zaaknummer
15/02486

Inhoudsindicatie

Douanerechten; posten 0207 en 0210 van de GN; aanvullende aantekening 7 (GN) op hoofdstuk 2 van de GN; begrip ‘gezouten’ van post 0210 van de GN; bevroren kippenvlees met een zoutgehalte van minder dan 1,2 gewichtspercenten wordt ingedeeld onder post 0207 van de GN.

Uitspraak

16 december 2016

nr. 15/02486

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 april 2015, nrs. 13/00051, 13/00052 en 13/00053, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 08/7903, AWB 09/2752 en AWB 09/2753) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten, alsmede ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op verzoeken om terugbetaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door R.A.A. Duk, advocaat te Den Haag.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1.

Belanghebbende heeft in de periode 22 juni 2004 tot en met 15 juli 2006 in opdracht van verschillende importeurs negen maal aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van bevroren kippenvlees zonder been, met een zoutgehalte variërend van 0,5 tot 1,2 gewichtspercenten (hierna: het kippenvlees). In deze aangiften is als in aanmerking komende tariefpost vermeld postonderverdeling 0207 14 10 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) waarin worden ingedeeld “bevroren delen, zonder been, van hanen of kippen”. Van belanghebbende zijn voor het kippenvlees bij wege van uitnodigingen tot betaling douanerechten geheven naar het bij die postonderverdeling behorende tarief van douanerechten.

2.1.2.

Belanghebbende heeft zich nadien op het standpunt gesteld dat het kippenvlees als gezouten vlees moet worden ingedeeld in postonderverdeling 0210 99 39 van de GN. Bij brieven van 29 augustus 2007 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hiervoor in 2.1.1 genoemde uitnodigingen tot betaling, en heeft zij voorts op de voet van artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW) verzoeken om terugbetaling van douanerechten gedaan. Het bezwaar tegen de uitnodigingen tot betaling heeft de Inspecteur wegens termijnoverschrijding niet‑ontvankelijk verklaard. De verzoeken om terugbetaling heeft de Inspecteur afgewezen ofwel op de grond dat deze niet binnen de daarvoor in artikel 236 van het CDW voorgeschreven termijn van drie jaar zijn gedaan, ofwel, voor zover de verzoeken tijdig zijn gedaan, op de grond dat de daartoe aangevoerde gronden niet een terugbetaling rechtvaardigen. De laatstbedoelde afwijzingen hebben betrekking op verzoeken om terugbetaling met betrekking tot drie aangiften die zijn gedaan op respectievelijk 19 augustus 2005, 10 november 2005 en 15 februari 2006.

2.2.1.

Het Hof heeft geoordeeld - in navolging van de Rechtbank – dat de Inspecteur de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de Inspecteur niet gehouden was de verzoeken om terugbetaling, voor zover deze niet binnen drie jaar na het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling zijn gedaan, op de door belanghebbende daartoe aangevoerde gronden in behandeling te nemen.

2.2.2.

Middelonderdeel A, dat is gericht tegen de hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordelen van het Hof, kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middelonderdeel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

2.3.1.

Het Hof heeft met betrekking tot de hiervoor in 2.1.2, laatste volzin, bedoelde drie verzoeken om terugbetaling vooropgesteld dat het Hof van Justitie van de Europese Unie reeds voor de totstandkoming in 1994 van aanvullende aantekening 7 (destijds: aanvullende aantekening 8) op hoofdstuk 2 van Afdeling I van de GN (hierna: de aanvullende aantekening) in het arrest van 27 mei 1993, Gausepohl-Fleisch GmbH, C-33/92, ECLI:EU:C:1993:223 (hierna: het arrest Gausepohl‑Fleisch), heeft beslist dat vlees slechts als gezouten vlees onder post 0210 van het gemeenschappelijk douanetarief valt, wanneer het grondig en in alle delen gelijkmatig met het oog op lange houdbaarheid zodanig gezouten is dat een zoutgehalte van ten minste 1,2 gewichtspercenten wordt bereikt. Het Hof heeft voorts erop gewezen dat het Hof van Justitie in punt 57 van het arrest van 10 november 2011, X en X B.V., gevoegde zaken C-319/10 en C‑320/10, ECLI:EU:C:2011:720 (hierna: het arrest X en X BV), heeft herhaald dat het vereiste van een zoutgehalte van 1,2 of meer gewichtspercenten geen ongeoorloofde beperking van de draagwijdte van post 0210 van de GN vormt en dat het Hof van Justitie in de punten 59 en 60 van het arrest X en X BV heeft verworpen de opvatting dat post 0210 van de GN ook betrekking heeft op vlees met een zoutgehalte van minder dan 1,2 gewichtspercenten wanneer het karakter van het vlees door de toevoeging van zout aantoonbaar is veranderd. Het Hof heeft op grond daarvan geoordeeld dat de aanvullende aantekening geldig is en een dwingende werking heeft.

2.3.2.

Het Hof heeft voorts geoordeeld dat aan de geldigheid van de aanvullende aantekening niet kan afdoen de beslissing van 27 september 2005 van het binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) opgerichte orgaan voor geschillenbeslechting (Dispute Settlement Body; hierna: DSB), omdat het Hof van Justitie in het arrest X en X BV heeft uitgesloten dat voor de tariefindeling van kippenvlees van die uitspraak van het DSB kan worden uitgegaan. Aangezien vaststaat dat het kippenvlees een zoutgehalte heeft van minder dan 1,2 gewichtspercenten, dient het naar het oordeel van het Hof te worden ingedeeld in postonderverdeling 0207 14 10 van de GN en heeft de Inspecteur de hiervoor in 2.1.2, laatste volzin, bedoelde drie verzoeken om terugbetaling terecht afgewezen.

2.3.3.

Middelonderdeel B betoogt dat het Hof ten onrechte is voorbijgegaan aan de hiervoor bedoelde uitspraak van het DSB en heeft geoordeeld dat de aanvullende aantekening geldig is. Uit die uitspraak van het DSB volgt, aldus het middelonderdeel, dat het objectieve kenmerk aan de hand waarvan moet worden beoordeeld in welke tariefpost kippenvlees moet worden ingedeeld, is de karakterverandering die het kippenvlees ondergaat als gevolg van de toevoeging van zout, ongeacht het zoutgehalte. De Commissie heeft met de aanvullende aantekening – in strijd met vorenbedoelde uitleg - de draagwijdte van post 0210 van de GN beperkt. Aanvullende aantekeningen mogen bovendien, aldus het middelonderdeel, uitsluitend betrekking hebben op het niveau van zes cijfers van GN-posten. Zij vormen alsdan weliswaar een belangrijk hulpmiddel voor de uitlegging van de GN‑posten, maar zijn rechtens niet bindend.

2.4.

Post 0207 van de GN luidt:

“Vlees en eetbare slachtafvallen van pluimvee (bedoeld bij post 0105), vers, gekoeld, of bevroren”

Post 0210 van de GN luidt:

“Vlees en eetbare slachtafvallen, gezouten, gepekeld, gedroogd of gerookt; meel en poeder van vlees of van slachtafvallen, geschikt voor menselijke consumptie”

De aanvullende aantekening luidde in de onderwerpelijke periode (2004-2006) overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1871/2003 van de Commissie van 23 oktober 2003, Pb L 275, blz. 5, en krachtens artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1810/2004 van de Commissie van 7 september 2004, Pb L 327, blz. 1, alsmede artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005, Pb L 286, blz. 1, als volgt:

“Voor de toepassing van post 0210 worden vlees en eetbare slachtafvallen als „gezouten of gepekeld” aangemerkt, indien zij, in alle delen, inwendig en homogeen zijn gezouten en een totaal zoutgehalte van 1,2 of meer gewichtspercenten hebben en de houdbaarheid op lange termijn door het zouten is gewaarborgd.”

Volgens Verordening (EG) nr. 1223/2002 van de Commissie van 8 juli 2002, Pb L 179, blz. 8, moeten de volgende goederen worden ingedeeld onder post 0207 van de GN:

“Delen van kippen, zonder been, bevroren, inwendig en homogeen gezouten in alle delen van het vlees. De delen hebben een zoutgehalte van 1,2 tot 1,9 gewichtspercenten.

De delen zijn tot in de kern bevroren en moeten bij een temperatuur van – 18 ºC of lager worden bewaard om een houdbaarheid van ten minste één jaar te verzekeren.”

Daarbij is door de Commissie als motivering onder meer gegeven:

“Het handelt om delen van kippen die voor een langdurige conservering zijn bevroren. Het wezenlijke karakter van de delen als bevroren vlees als bedoeld bij post 0207 is door het toevoegen van zout niet gewijzigd.”

2.5.1.

Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de Commissie op grond van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, Pb L 256, blz. 1 (hierna: Verordening 2658/87) bevoegd is, handelend in samenwerking met de douanedeskundigen van de lidstaten, maatregelen vast te stellen die dienen ter verduidelijking van de inhoud van de posten die voor de indeling van een goed in aanmerking komen. Deze bevoegdheid van de Commissie machtigt haar evenwel niet, volgens die rechtspraak, om de inhoud van de tariefposten te wijzigen die zijn vastgesteld op basis van het Geharmoniseerd Systeem. De bevoegdheid de inhoud van posten te verduidelijken omvat mede de bevoegdheid tot het nemen van maatregelen ter indeling van goederen zoals het bij verordening vaststellen van aanvullende aantekeningen op hoofdstukken van de GN. Daarbij maakt het geen verschil of de maatregel zoals in dit geval betrekking heeft op de indeling in posten van de GN op viercijferig niveau dan wel op de indeling binnen een post van de GN (op het niveau van onderverdelingen). Zie voor dit een en ander onder meer HvJ 17 januari 2013, Hewlett-Packard Europe B.V., C-361/11, ECLI:EU:C:2013:18, punt 39, HvJ 29 oktober 2009, Dinter GmbH en Europol Frost-Food GmbH, gevoegde zaken C‑522/07 en C-65/08, ECLI:EU:C:2009:663, punt 32, en HvJ 14 december 1995, Franse Republiek/Commissie, C-267/94, ECLI:EU:C:1995:453, punten 18 tot en met 20, en de daarin vermelde jurisprudentie.

2.5.2.

Met betrekking tot de door middelonderdeel B naar voren gebrachte stelling dat de Commissie met de aanvullende aantekening de draagwijdte van post 0210 van de GN heeft gewijzigd, heeft het volgende te gelden.

De aanvullende aantekening is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 535/94 van de Commissie van 9 maart 1994, Pb L 68, blz. 15, en sedertdien telkens in bijlage I van Verordening 2658/87 opgenomen.

Voorafgaand aan de invoering van de aanvullende aantekening had het Hof van Justitie zich in het arrest Gausepohl-Fleisch uitgesproken over het antwoord op de vraag of – kort gezegd – vlees, waaraan ter verduurzaming zout is toegevoegd, ongeacht het zoutgehalte onder post 0210 van de GN moet worden ingedeeld. Daarop heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard:

“Post 0210 van het gemeenschappelijk douanetarief — gecombineerde nomenclatuur — moet aldus worden uitgelegd, dat rundvlees slechts als gezouten vlees onder deze post valt, wanneer het grondig en in alle delen gelijkmatig met het oog op lange houdbaarheid zodanig gezouten is, dat een totaal zoutgehalte van ten minste 1,2 gewichtspercenten wordt bereikt. Rundvlees waaraan met het oog op de houdbaarheid zoveel zout is toegevoegd, dat het totale zoutgehalte meer dan het drievoud (ongeveer 0,5 %) van het natuurlijke zoutgehalte (0,15 %) bedraagt, kan niet als gezouten vlees onder post 0210 worden ingedeeld.”

Buiten redelijke twijfel strookt de aanvullende aantekening, in de oorspronkelijke tekst, met het hiervoor weergegeven oordeel van het Hof van Justitie. Dat betekent dat vlees als het onderhavige, ook indien bevroren, met een zoutgehalte van minder dan 1,2 gewichtspercenten, niet kan worden ingedeeld onder post 0210 van de GN, ongeacht of het zout is toegevoegd met het oog op de houdbaarheid. Met betrekking tot de in de onderwerpelijke periode geldende tekst geldt hetzelfde. Dit wordt bevestigd in de punten 58 tot en met 60 van het arrest X en X B.V. Voor het in deze mate gezouten vlees heeft de in die tekst aan de oorspronkelijke tekst toegevoegde passage “en de houdbaarheid op lange termijn door het zouten is gewaarborgd” geen betekenis.

2.5.3.

Aan het hiervoor in 2.5.2 overwogene doet de in middelonderdeel B vermelde uitspraak van het DSB niet af, reeds omdat het Hof van Justitie in punt 48 van het arrest X en X BV heeft geoordeeld dat uit die uitspraak niet blijkt dat de aanvullende aantekening wat betreft het criterium van het minimale zoutgehalte van 1,2 gewichtspercenten niet in overeenstemming is met de verplichtingen die de Europese Unie in het kader van de WTO is aangegaan.

2.5.4.

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.5.2 en 2.5.3 is overwogen, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat de hiervoor in 2.1.2, laatste volzin, bedoelde drie verzoeken om terugbetaling terecht zijn afgewezen.

2.6.

Op grond van hetgeen hiervoor in 2.5 is overwogen, faalt middelonderdeel B eveneens.

3 Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing