Hoge Raad, 24-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:19, 16/03748
Hoge Raad, 24-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:19, 16/03748
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 januari 2020
- Datum publicatie
- 24 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:19
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1166
- In cassatie op:
- In cassatie op:
- Zaaknummer
- 16/03748
Inhoudsindicatie
Art. 6 en 6a AOW; art. 13, lid 1 en lid 2, onder a, Vo. 1408/71; art. 45 en 48 VWEU. Ingezetene met beperkte dienstbetrekking in Duitsland (mini-job), waardoor zij daar niet verzekerd is. Arrest na prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie (in de gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18, ECLI:EU:C:2019:767). Uitsluiting van de Nederlandse volksverzekeringen niet strijdig met Unierecht.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 16/03748
Datum 24 januari 2020
ARREST
in de zaak van
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
tegen
C.E. FRANZEN te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 juni 2016, nr. 13/6155 AOW, zoals gerectificeerd bij uitspraak van 12 augustus 2016, nr. 13/6155 AOW-R, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nr. AWB 12/2067), betreffende een ten aanzien van belanghebbende genomen besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak mondeling doen toelichten, de SVB door mr. K. Teuben, advocaat te Den Haag, belanghebbende door mr. S. Ikiz, advocaat te Vaals.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 16 maart 2017 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:PHR:2017:222).
De SVB heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Bij brief van 2 februari 2018 heeft de griffier van de Hoge Raad partijen bericht dat de behandeling van de zaak niet kan worden afgerond alvorens het Hof van Justitie van de Europese Unie antwoord zal hebben gegeven op de bij arrest van 2 februari 2018 in de zaak 16/03747, ECLI:NL:HR:2018:127 gestelde prejudiciële vragen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitspraak gedaan op die vragen bij arrest van 19 september 2019, Van den Berg, Giesen en Franzen, in de gevoegde zaken C-95/18 en C-96/18, ECLI:EU:C:2019:767.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest. De SVB heeft schriftelijk gereageerd.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 14 november 2019 nader geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie van de SVB (ECLI:NL:PHR:2019:1166).
De SVB heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van het middel
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad op 2 februari 2018 heeft uitgesproken in de zaak met nummer 16/03746, ECLI:NL:HR:2018:126 en op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 16/03746bis, ECLI:NL:HR:2020:17, waarvan geanonimiseerde afschriften aan dit arrest zijn gehecht.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.