Rechtbank Gelderland, 30-06-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4185, AWB - 14 _ 1169
Rechtbank Gelderland, 30-06-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4185, AWB - 14 _ 1169
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 30 juni 2015
- Datum publicatie
- 9 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:4185
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 1169
Inhoudsindicatie
Leges omgevingsvergunning, opbrengstlimiet niet overschreden, geen onredelijke en willekeurige heffing, bouwkosten niet te hoog vastgesteld
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/1169
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 26 oktober 2012 een aanslag leges omgevingsvergunning opgelegd van € 97.840.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2014 de aanslag verminderd tot € 71.200,43.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 februari 2014, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014.
Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], [B], [C] en [D].
Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van de wederpartij wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft op 5 juli 2012 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van twee bedrijfspanden met kantoor en het maken van een in- en uitrit.
2. Verweerder heeft bij brief van 26 oktober 2014 de omgevingsvergunning verleend en een aanslag leges opgelegd voor een bedrag van € 97.840. De bouwkosten zijn daarbij vastgesteld op € 2.700.000 exclusief btw.
3. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 januari 2014 is het bezwaar gegrond verklaard en is de aanslag leges verminderd tot € 71.200,43. Hierbij is verweerder uitgegaan van de door eiseres opgegeven bouwkosten van € 1.654.496,53. Dit op basis van de offerte van 28 maart 2013 van [E] B.V. (hierna: [E]). De onderdelen die niet in de offerte staan heeft [F] geraamd.
4. De heffing van de leges is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges 2012 van de gemeente Buren (hierna: de Verordening) en de bij de Verordening behorende Tarieventabel leges 2012 (hierna: de Tarieventabel).
5. De gemeentebegroting is neergelegd in de Programmabegroting 2012-2015 (hierna: Programmabegroting). De Programmabegroting is verder uitgewerkt in de Productenraming 2012-2015 (hierna: Productenraming). Verweerder heeft op basis van de Programmabegroting een kostendekkingsoverzicht opgesteld, behorende bij de Verordening. Volgens dit overzicht zijn de totale baten van de in de Verordening opgenomen leges geraamd op € 1.477.469 en de in totaal daarmee gemoeide kosten op € 2.091.532. Het kostendekkingspercentage is dan 70,6%.
Geschil
6. In geschil is of de onderhavige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
7. Eiseres stelt primair dat de aanslag moet worden vernietigd. In dat verband voert zij aan dat de Verordening en de tarieventabel jegens haar onverbindend zijn omdat de opbrengstlimiet is overschreden en sprake is van onredelijke en willekeurige belastingheffing. Subsidiair stelt zij dat de bouwkosten, waarop de aanslag leges omgevingsvergunning is gebaseerd, te hoog zijn vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Overschrijding opbrengstlimiet?
8. In zijn arrest van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.2.1. (…) Een geschil over, kort gezegd, limietoverschrijding wordt procesrechtelijk hierdoor gekenmerkt dat niet de belanghebbende die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot de hierna te omschrijven (verzwaarde) eisen aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting dat de limiet is overschreden.
3.2.2. Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde "lasten ter zake" hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.
3.2.3. Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een "last ter zake", dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen.
3.2.4. Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een "last ter zake". Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.
3.2.5. Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in 3.2.4 is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.”
9. Met zijn arrest van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, heeft de Hoge Raad de uitgangspunten inzake stelplicht en bewijslastverdeling, zoals die waren gegeven in voornoemd arrest van 24 april 2009, nader gepreciseerd. Zo mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd. Voorts kan, indien de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van hem worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de voornoemde stelling(en) van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding rust op de belanghebbende.
10. In het kader van de toetsing aan de opbrengstlimiet is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, indien de gemeente deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen, aldus de Hoge Raad in voornoemd arrest van 4 april 2014.
11. Uit het door verweerder overgelegde kostendekkingsoverzicht volgt dat het dekkingspercentage 70,6% bedraagt. Hiermee voldoet de heffing van leges in beginsel aan de opbrengstlimiet.
12. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de opbrengstlimiet is overschreden gesteld dat kruissubsidiëring buiten de zogenoemde Wabokolom niet is toegestaan. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2015 (nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282) kan deze stelling niet slagen. Ook na de per 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) moet de beoordeling van de opbrengstlimiet plaatsvinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld, en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden (zie Hoge Raad 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951).
13. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat bepaalde lasten meerdere keren zijn geraamd. Zij doelt daarmee met name op ‘Beheerproduct
Wet alg. bepalingen omgevingsrecht alg.’(hierna: ). Onder dit product zijn € 812.192 aan lasten geraamd. Het gaat daarbij om de uren van de afdeling Vergunningen & Handhaving (hierna: afdeling V&H). Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat deze lasten ook nog een keer onder ‘Beheerproduct Vergunningverlening bouw’ (hierna: ) zijn geraamd, kan deze stelling niet slagen. Deze zijn in de Productenraming wel meegenomen, maar uit het kostendekkingsoverzicht blijkt dat deze niet als lasten zijn toegerekend. Wel zijn er, zoals eiseres terecht opmerkt, in het kostendekkingsoverzicht ook nog uren van de afdeling V&H toegerekend aan ‘Beheerproduct Rijksmonumenten algemeen’ en ‘Beheerproduct Gemeentelijke monumenten algemeen’. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor deze monumenten twee soorten vergunningen nodig zijn. Vandaar dat er ook nog kosten aan deze Beheerproducten zijn toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting, met name ook gelet op de kleine bedragen die aan laatstgenoemde beheerproducten zijn toegerekend, deze kostenposten voldoende onderbouwd. Wat de lasten in andere jaren waren, bijvoorbeeld op het moment dat de gemeente Buren in april 2013 een groot aantal werkzaamheden aan de ODR (Omgevingsdienst Rivierenland) heeft overgedragen, is daarbij niet van belang. Uitsluitend de redelijkheid van de raming in het onderhavige jaar moet worden beoordeeld.14. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat er geen rekening is gehouden met incidentele baten overweegt de rechtbank als volgt. Op bladzijde 127 van de Programmabegroting is te zien dat er incidentele baten en lasten worden geraamd. Voor programma 9 ‘Wonen’, waarvan ook omgevingsvergunningen deel uitmaken, zijn echter geen incidentele baten en lasten in de begroting opgenomen. Reden daarvan is volgens verweerder dat er voor dit programma geen incidentele baten en lasten werden verwacht. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen.
15. Dat de daadwerkelijke baten in 2012 hoger zijn dan de geraamde baten komt voornamelijk doordat er niet zoals geraamd voor 5 grote projecten omgevingsvergunningen zijn aangevraagd maar voor 11. Verweerder heeft aangegeven dat ten tijde van het maken van de ramingen niet te voorzien was dat er in 2012 zoveel meer grote projecten zouden worden gerealiseerd. De rechtbank overweegt dat een prognose van het aantal bouwaanvragen en de daarbij behorende bouwsommen naar haar aard met veel onzekerheid omgeven zal zijn. Dit geldt zeker ook voor grote bouwprojecten. Hiermee heeft verweerder de door eiseres opgeworpen twijfel, dat in de ramingen onvoldoende rekening is gehouden met grote projecten, naar vermogen weggenomen. Dat de leges omgevingsvergunningen in redelijkheid op € 1.101.489 zijn geraamd, wordt nog bevestigd doordat de geraamde leges voor omgevingsvergunningen in 2012, ondanks de voortdurende crisis in de bouwsector, iets hoger zijn geraamd dan in 2011.
Onredelijke en willekeurige legesheffing?
16. Volgens eiseres is de Legesverordening 2012 voorts ook onverbindend op de grond dat sprake is van een willekeurige en onredelijke legesheffing, nu op omgevingsvergunningen met betrekking tot bouwactiviteiten 549% winst wordt gemaakt. Eiseres baseert dit percentage op pagina 189 van de productenraming waaruit volgt dat aan leges bouwvergunningen € 1.101.489 is geraamd terwijl de lasten € 200.571 bedragen. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de winst die wordt behaald dermate hoog is, dat iedere verhouding tussen de verrichte diensten en de geheven leges zoek is en de verordening om die reden onverbindend is.
17. Verweerder heeft aangevoerd dat de lasten aanzienlijk hoger zijn dan het door eiseres genoemde bedrag. Hij heeft daarbij verwezen naar het
. Onder dit product is een bedrag van € 812.192 geraamd. Dit bedrag is in het kostendekkingsoverzicht opgenomen en derhalve toegerekend aan de lasten. Het door eiseres genoemde bedrag is opgenomen onder het . Uit het kostendekkingsoverzicht blijkt dat dit bedrag juist niet aan de lasten is toegerekend. Vergelijking van de Beheerproducten en over de jaren 2011 en 2012 laat inderdaad een verschuiving van de kosten van naar zien zoals verweerder stelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat onder het kosten zijn opgenomen ter uitvoering van de bouwregelgeving. De kosten zijn derhalve aanzienlijk hoger dan het door eiseres genoemde bedrag. Reeds daarom is geen sprake van een onredelijke en willekeurige legesheffing.Te hoge bouwkosten?
18. In Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning van de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
2.1.1 Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
2.1.1.1 (…)
2.1.1.2 bouwkosten:de aannemingssom inclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, inclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
(…)”
19. Uit de aangehaalde passage van de Verordening volgt, dat bij de bepaling van de hoogte van de bouwkosten in beginsel wordt aangesloten bij de aannemingssom. Ook eiseres is hiervan in de bezwaarfase uit gegaan. Eiseres heeft daartoe in de bezwaarfase de offertes van [E] van 28 maart 2013 overgelegd. Daarnaast heeft eiseres ter onderbouwing van de bouwkosten die niet in de offerte van [E] zijn begrepen een raming van de kosten, bedoeld in normblad NEN 2631, uitgave 1979, van [F] overgelegd. Verweerder is bij de nadere vaststelling van de aanslag uitgegaan van de door eiseres aangevoerde bouwkosten.
20. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de offertes van [E] van 25 maart 2013 bij de bepaling van de hoogte van bouwkosten als uitgangspunt moet worden genomen. In deze offertes zijn volgens eiseres posten opgenomen die geen betrekking hebben op ‘op zichzelf vergunningplichtige bouwwerkzaamheden’. Het gaat daarbij om de stelpost bouwplaatskosten en de stelpost grondwerk/riolering. Deze moeten volgens eiseres op de in de offertes opgenomen bedragen in mindering worden gebracht. Bovendien moet de door [E] verleende korting in mindering worden gebracht.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de offertes van [E] van 28 maart 2013 terecht tot uitgangspunt heeft genomen bij de nadere vaststelling van de aanslag. Aannemelijk is immers, dat deze, door een niet-gelieerde derde opgestelde, offerte voldoet aan de maatstaf zoals opgenomen in artikel 2.1.1.2 van de tarieventabel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, in afwijking van hetgeen zij heeft aangevoerd in de bezwaarfase, met [E] nader is overeengekomen dat uitgegaan moet worden van de offertes van [E] van 25 maart 2013. Eiseres heeft voorts ter zitting erkend dat verweerder bij de vaststelling van de aanslag terecht is uitgegaan van de bouwkosten exclusief omzetbelasting, zoals die in de offerte zijn vermeld.
22. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat in de offerte van [E] kosten zijn begrepen die niet behoren tot de maatstaf van heffing zoals opgenomen in artikel 2.1.1.2 van de tarieventabel. Tot de aannemingskosten behoren, anders dan eiseres stelt, ook de bouwplaatskosten en de kosten van grondwerk/riolering. De onder de stelpost grondwerk/riolering opgenomen kosten zijn geen kosten van bouwrijpmaken, als bedoeld in de door eiseres aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 16 februari 2010 (nr. 07-00282, ECLI:NL:GHARN:2010:BL6456), maar kosten die moeten worden toegerekend aan de bouw van de opstal. Een derde zal immers ook deze kosten maken om het bouwwerk tot stand te (kunnen) brengen en zal deze kosten doorberekenen aan zijn opdrachtgever. De door [E] verleende korting is ten slotte reeds in aanmerking genomen bij de vaststelling van de hoogte van de bouwkosten. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de vaststelling van de aanslag de bouwkosten niet te hoog vastgesteld.
Conclusie
23. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskostenveroordeling
24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.H. Hesselman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 juni 2015
griffier mr. P.J. Tikken
(de voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.