Home

Rechtbank Gelderland, 22-03-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1587, AWB - 15 _ 1658

Rechtbank Gelderland, 22-03-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1587, AWB - 15 _ 1658

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22 maart 2016
Datum publicatie
22 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:1587
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1658

Inhoudsindicatie

WOZ, NSW landgoed. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij is uitgegaan van juiste objectafbakening. Voor het te klein afgebakende object betekent dit vernietiging van de WOZ-beschikkingen. Voor het te ruim afgebakende object betekent dit een aanpassing van de waarden. Vernieuwde taxatiewijzer NSW landgoederen niet goed bruikbaar. Instandhoudingslast van 0,8 in het onderhavige geval voldoende aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 15/1658, 15/1809 t/m 15/1810 en 15/3068 t/m 15/3070

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de hierna genoemde onroerende zaken per de waardepeildata 1 januari 2011, 1 januari 2012 en 1 januari 2013 vastgesteld voor de kalenderjaren 2012, 2013 en 2014 op de hierna genoemde waarden:

-

met betrekking tot de woning aan de [A-straat 1] te [Z] (hierna: [A-straat 1] ) op respectievelijk € 427.000, € 401.000 en € 834.000;

-

met betrekking tot de woning aan de [A-straat 2] te [Z] (hierna: [A-straat 2] ) op respectievelijk € 108.000, € 102.000 en € 299.000 (hierna ook wel gezamenlijk genoemd de woningen).

In de desbetreffende geschriften zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelasting bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 februari 2015 de waarden en de daarop gebaseerde aanslagen onroerende-zaakbelasting op de peildata 1 januari 2011 en 1 januari 2012 gehandhaafd.

Bij uitspraak op bezwaar van eveneens 25 februari 2015 heeft verweerder de waarden en de daarop gebaseerde aanslagen onroerende-zaakbelasting op de peildatum 1 januari 2013 van [A-straat 1] verminderd tot € 395.000 en van [A-straat 2] verminderd tot € 99.000.

Eiser heeft daartegen bij brieven van 20 maart 2015, ontvangen door de rechtbank op 26 maart 2015, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, [Y] en mr. [A] (verbonden aan [B] ). Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [C] .

Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Bij brief van 4 december 2015 heeft verweerder de rechtbank verzocht het doen van de uitspraak uit te stellen in verband met een descente ten behoeve van de procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over eerdere jaren. Van het in deze brief besloten liggende verzoek om heropening als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft de rechtbank kennisgenomen maar geen aanleiding gezien om tot heropening van het onderzoek over te gaan.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar van de woningen. De woningen zijn tegen elkaar aangebouwd.

2. [A-straat 1] is een halfvrijstaand herenhuis met ondergrond. [A-straat 2] is een halfvrijstaande woonboerderij (voorhuis) met ondergrond. Beide woningen zijn aangewezen als beschermd rijksmonument.

3. De woningen zijn gelegen op het kadastrale perceel gemeente Herwijnen, sectie [D] nummer [000] . Dit perceel is tezamen met (gemeente Herwijnen, sectie [D] ) perceelnummers [001] , [002] , [003] en [004] (gezamenlijk groot 1.60.82 ha) en de perceelnummers [005] , [006] en [007] (gezamenlijk groot 0.35.97 ha) bij beschikking met ingang van 9 oktober 2009 aangemerkt als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 (NSW 1928). Het landgoed draagt de naam “ [E] ”.

4. Verweerder heeft bij het vaststellen van de WOZ-waarden van de woningen rekening gehouden met de volgende object- en taxatiegegevens:

Objectadres

Bouwjaar

Inhoud (m³)

Oppervlakte (m²)

Bijgebouwen

Instandhoudings-factor

[A-straat 1]

1828

1.300

319

Traditioneel deel, schuur 2x, correctie NSW-object

0,6

[A-straat 2]

1828

385

129

Zolder, correctie casco-staat, correctie NSW-object

0,6

5. In de door verweerder overgelegde taxatierapporten van [F] staan de volgende referentieobjecten opgenomen:

[A-straat 1]

adres

bouwjaar

inhoud in m³

Oppervlakte in m²

verkoopdatum

verkoopprijs

onderbouwing in belastingjaar

[A-straat 3] te [Z]

1850

625

4.450

[2012 1]

€ 600.000

2012, 2013 en 2014

[A-straat 4] te [Z]

1711

950

13.920

[2011 1]

€ 615.000

2012, 2013 en 2014

[A-straat 5] te [Q]

1865

1.000

6.678 (atelier 60)

[2011 2]

€ 915.000

2012, 2013, 2014

[A-straat 6] te [Z]

2000

700

34.880

[2011 3]

€ 939.000

2012

[A-straat 7] te [R]

1830

2.700

5.515

[2011 4]

€ 925.000

2012 en 2013

[A-straat 8] te [S]

1820

2.020

4.060

[2014]

€ 920.000

2014

[A-straat 2]

adres

bouwjaar

inhoud in m³

Oppervlakte in m²

verkoopdatum

verkoopprijs

onderbouwing in belastingjaar

[A-straat 3] te [Z]

1850

625

4.450

[2012 1]

€ 600.000

2012, 2013 en 2014

[A-straat 9] te [T]

1910

400

620

[2011 5]

€ 345.000

2012, 2013 en 2014

[A-straat 10] te [Z]

1826

510

830

[2011 6]

€ 290.000

2012 en 2013

[A-straat 11] te [U]

1910

400

255

[2011 7]

€ 260.000

2012 en 2013

[A-straat 12] te [V]

1882

560

548

[2012 2]

€ 487.500

2013 en 2014

[A-straat 13] te [V]

1940

225

290

[2012 3]

€ 200.000

2013 en 2014

6. In de taxatierapporten van [F] is ten aanzien van [A-straat 1] rekening gehouden met een instandhoudingsfactor van 0,8 voor 2012 en 0,92 voor de jaren 2013 en 2014. De taxateur van verweerder taxeert de bestemmingswaarde van [A-straat 1] voor de onderhavige waardepeildata op respectievelijk € 440.000, € 494.000 en € 467.000.

7. Ten aanzien van de [A-straat 2] heeft verweerder in beroep het standpunt ingenomen dat dit object niet voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ en artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (hierna: het Rangschikkingsbesluit). In het taxatierapport van verweerder is daarom voor dit object niet de bestemmingswaarde vastgesteld, maar de waarde in het economisch verkeer inclusief de waarde van de onbebouwde grond (perceel [D] [002] ). De taxateur van verweerder heeft de waarde voor [A-straat 2] getaxeerd op respectievelijk € 260.000, € 248.000 en € 240.000.

Geschil

8. In geschil is het antwoord op de vraag of de waarden van de woningen voor de waardepeildata 1 januari 2011, 1 januari 2012 en 1 januari 2013 niet te hoog zijn vastgesteld.

9. In het bijzonder is in geschil:

- of verweerder is uitgegaan van de juiste waardepeildata;

- of er een juiste objectafbakening heeft plaatsgevonden ten aanzien van de deel;

- of het perceel [D] [002] tot het object [A-straat 2] behoort;

- of de vrijstellingsregels van artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder d, van de Gemeentewet op [A-straat 2] van toepassing zijn;

- of de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen;

- of verweerder een juiste instandhoudingsfactor voor de woning(en) heeft gehanteerd;

- of verweerder de juiste wegingsfactor heeft gehanteerd bij het toekennen van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.

Beoordeling van het geschil

Juiste waardepeildatum?

10. Eiser heeft gesteld dat verweerder in de WOZ-beschikkingen en taxatieverslagen is uitgegaan van onjuiste waardepeildata. De rechtbank stelt vast dat de overgelegde WOZ-beschikkingen voldoen aan de op grond van artikel 23 van de Wet WOZ daaraan te stellen eisen, met uitzondering van de vermelding van de juiste waardepeildatum. Verweerder heeft namelijk de toestandspeildatum vermeld terwijl niet is gebleken dat in de onderhavige situatie sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Wet WOZ. In de uitspraken op bezwaar zijn echter de juiste waardepeildata vermeld. Gelet hierop bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder bij het vaststellen van de WOZ-waarden van de woningen is uitgegaan van de verkeerde waardepeildata.

De objectafbakening

11. Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste objectafbakening. Tussen partijen is in geschil of de deel achter het object [A-straat 2] tot deze woning behoort dan wel onderdeel is van het object [A-straat 1] . Eiser heeft aangevoerd dat de deel in gebruik is bij de bewoners van [A-straat 2] , doch verweerder stelt dat de deel in gebruik is bij de bewoners van [A-straat 1] . Voorts is in geschil of het perceel [D] [002] behoort tot [A-straat 2] , zoals verweerder heeft gesteld, of tot [A-straat 1] zoals eiser voorstaat.

12. Op verweerder rust de bewijslast dat hij het object juist heeft afgebakend.

Met betrekking tot de deel

13. Verweerder heeft zijn stelling dat de deel gebruikt wordt door de bewoners van [A-straat 1] gebaseerd op informatie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Eiser heeft gemotiveerd bestreden dat deze informatie actueel en juist is. Deze informatie geeft geen inzicht in het feitelijk gebruik van de deel in de onderhavige belastingjaren. Mede gelet op de door eiser ter zitting overgelegde plattegrond is de rechtbank van oordeel dat het gelijk op dit punt aan eiser is. De rechtbank hecht daarbij geloof aan de door eiser ter zitting gegeven toelichting, welke hij door aanduiding op de plattegrond heeft ondersteund, dat de doorgang vanuit [A-straat 1] om naar de deel te gaan altijd via [A-straat 2] liep. De doorgang vanuit [A-straat 1] naar [A-straat 2] om de deel te bereiken, is jaren geleden dichtgemetseld. De toegang tot de deel vanuit [A-straat 1] is thans alleen nog mogelijk via de tuin, vervolgens door een deur en via een gang naar de deel. Deze toegangsdeur is afgesloten. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de objectafbakening, waarbij de deel is toegerekend aan [A-straat 1] , juist is. De rechtbank oordeelt dat de deel op grond van artikel 16, aanhef en onder c, van de Wet WOZ onderdeel is van [A-straat 2] . Tussen partijen is niet in geschil dat de inhoud van de deel 340 m³ bedraagt en dat de ondergrond van de deel 115 m² omvat.

Met betrekking tot perceel [D] [002]

14. Voorts houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag of perceel [D] [002] tot [A-straat 1] of tot [A-straat 2] behoort te worden gerekend. Eiser heeft correspondentie met het kadaster overgelegd. Verweerder, op wie in dit verband de bewijslast rust, heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting door eiser, niet aannemelijk gemaakt dat perceel [D] [002] tot [A-straat 2] behoort. De rechtbank zal eiser volgen in zijn stelling dat het betreffende perceel tot het object [A-straat 1] moet worden gerekend. Niet in geschil is dat [A-straat 1] voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 17, vijfde lid Wet WOZ in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ en artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit. Derhalve dient bij de vaststelling van de waarde van [A-straat 1] slechts de waarde van de gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond van die gebouwde eigendommen in aanmerking te worden genomen (vgl. Hoge Raad 5 februari 2010, nr. 09/02245, ECLI:NL:HR:2010:BL1949). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat perceel [D] [002] bij [A-straat 1] tot de vrijgestelde ongebouwde eigendommen behoort. Aan de vraag of het object [A-straat 2] zelfstandig aan de hiervoor bedoelde vrijstellingsregels zou moeten voldoen, komt de rechtbank niet toe.

Gevolgen te kleine objectafbakening [A-straat 2]

15. Nu de deel, zoals hiervoor overwogen onder 14. onderdeel uitmaakt van de woning [A-straat 2] heeft dit tot gevolg dat verweerder bij de waardebepaling van deze woning van een te klein afgebakend, object is uitgegaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058 (Schipholarrest) volgt dat de waardebeschikkingen die hierop zijn gebaseerd dienen te worden vernietigd. Hetzelfde heeft te gelden voor de daarop gebaseerde OZB-aanslagen. Vervolgens kan verweerder op basis van een juiste objectafbakening en met in achtneming van het bepaalde in het Schipholarrest omtrent de termijn, nieuwe waardebeschikkingen geven en (navorderings)aanslagen voor de OZB.

Gevolgen te ruime objectafbakening [A-straat 1]

16. Indien, zoals hier, bij het opleggen van een aanslag in de onroerendezaakbelastingen een fout is gemaakt bij de afbakening van het belastingobject, doordat de aanslag mede betrekking heeft op objecten die in gebruik zijn bij derden (en de objectafbakening dus te ruim is geweest), kan de afbakening van het belastingobject in bezwaar of beroep door de heffingsambtenaar of de belastingrechter worden aangepast, zodanig dat de aanslag nog slechts betrekking heeft op één – op de juiste wijze afgebakend – belastingobject. Daarbij dient zo nodig de waarde van het object te worden verlaagd (zie Hoge Raad 27 september 2002, nr.34.927, ECLI:NL:HR:2002:AE8146).

17. Gelet op het voorgaande hoeft de onjuiste objectafbakening voor [A-straat 1] derhalve niet tot vernietiging van de WOZ-beschikking en de belastingaanslag te leiden. De rechtbank zal daarom in het navolgende eerst de bij de vaststelling van de waarden in aanmerking te nemen uitgangspunten bespreken en vervolgens met in achtneming van het voorgaande de vastgestelde waarden beoordelen.

Uitgangspunten WOZ-waarde

18. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op grond van het vermelde onder 15. en 16. dient voor [A-straat 1] de bestemmingswaarde te worden bepaald.

19. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woningen toegekende waarden ligt bij verweerder. Daarbij gaat het om de vraag of verweerder - in aanmerking genomen de hiervoor genoemde uitgangspunten - aannemelijk heeft gemaakt dat de bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde danwel verminderde waarden van de woningen niet te hoog zijn.

De waarde van [A-straat 1]

20. Verweerder heeft - alvorens een instandhoudingsfactor toe te passen - eerst de waarde in het economisch verkeer van de woning inclusief alle grond vastgesteld door vergelijking met andere objecten uit de regio. Het betreft de vergelijking met de onder 5. vermelde referentieobjecten. Vervolgens heeft verweerder hieruit de waarde van de opstallen (inclusief de deel) afgeleid en deze vermeerderd met de waarde van de ondergrond van deze opstallen. De rechtbank zal in het navolgende deze waarde aanduiden als de geschoonde WEV-waarde (dat wil zeggen exclusief de waarde van de onbebouwde grond).

21. Voor de woning [A-straat 1] heeft de taxateur van verweerder op basis van de vergelijkingsmethode de volgende geschoonde WEV- waarden vastgesteld:

-

waardepeildatum 1 januari 2011: € 550.599

-

waardepeildatum 1 januari 2012: € 537.050

-

waardepeildatum 1 januari 2013: € 507.925

Wat er ook zij van de door eiser gemaakte opmerkingen over het aantal dakkapellen van [A-straat 1] en over de bruikbaarheid van de referentieobjecten, de rechtbank stelt vast dat de taxateur van eiser de door de taxateur van verweerder vastgestelde geschoonde WEV-waarden heeft overgenomen (alvorens hierop een instandhoudingsfactor toe te passen). Hieruit concludeert de rechtbank dat beide taxateurs de door verweerder vastgestelde WEV-waarden als een juist uitgangspunt beschouwen. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

22. Vervolgens dient hierop een correctie te worden toegepast vanwege het feit dat de deel ten onrechte tot dit object is gerekend. Uit de van partijen afkomstige stukken leidt de rechtbank af dat aan 340 m³ inhoud en de 115 m² ondergrond van de deel een gezamenlijke waarde kan worden toegekend van respectievelijk € 55.195 voor waardepeildatum 1 januari 2011, € 51.315 per 1 januari 2012 en € 47.725 per 1 januari 2013. Verminderd met deze bedragen stelt de rechtbank de respectievelijke geschoonde WEV-waarden van [A-straat 1] vast op (afgerond) € 495.000, 485.000 en € 460.000. Vervolgens dient hierop de NSW-korting te worden toegepast.

23. Partijen verschillen van mening over de instandhoudingslast waarmee bij de vaststelling van de waarden rekening moet worden gehouden. De taxateur van verweerder heeft de hoogte van de instandhoudingsfactor gebaseerd op de Taxatiewijzer voor NSW-landgoederen. Met ingang van belastingjaar 2013 met peildatum 1 januari 2012 is deze taxatiewijzer vernieuwd. Bij uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7307 heeft deze rechtbank geoordeeld dat deze vernieuwde taxatiewijzers niet bruikbaar zijn. De rechtbank overwoog:

“Vernieuwde taxatiewijzer

12. De rechtbank is van oordeel dat de vernieuwde taxatiewijzer, zoals deze is toegepast bij de taxaties door verweerder, inderdaad niet goed bruikbaar is voor het taxeren van de onderhavige objecten. De vernieuwde taxatiewijzer is namelijk niet consistent. Enerzijds is een nieuwe methode van waardering bedacht, waarbij de bedoeling was om beter rekening te houden met de verschenen jurisprudentie, met name het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008. Maar anderzijds is die nieuwe methode niet helemaal doorgevoerd, omdat daarvoor nog gegevens ontbreken voor de gevallen waarin de werkelijke instandhoudingslasten niet bekend zijn; de normkosten. In feite is het vernieuwde systeem nog niet af. Als gevolg daarvan is op pagina 25 van de taxatiewijzer een opsomming opgenomen van de factoren die in de vorige taxatiewijzer werden gehanteerd voor het bepalen van de instandhoudingslast, die bepalend is voor de NSW-korting. (…)

13. De rechtbank leidt uit de tekst van de taxatiewijzer af dat het de bedoeling van de vernieuwde taxatiewijzer is om voorlopig toch die oude factoren te blijven gebruiken, in afwachting van de nog nader vast te stellen normkosten. Verweerder heeft dit echter niet gedaan voor zover het de gebouwde objecten betreft. Het staatje op pagina 25 van de taxatiewijzer vermeldt dat bij gebouwde objecten een factor tussen 1 tot 0,6 (0%-40%) wordt toegepast, afhankelijk van de vraag of het een nieuw pand betreft (factor 1) of een monumentenpand (factor 0,6) of, afhankelijk van de omstandigheden, iets er tussenin. Aangezien de objecten van eiseres monumentenpanden zijn, is zonder nadere toelichting niet duidelijk waarom er in dit geval reden was een hogere factor dan 0,6 te hanteren. Tijdens de eerste zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat dit staatje niet is toegepast bij de taxatie van de onderhavige objecten. Dit staatje had volgens verweerder namelijk niet meer in de taxatiewijzer moeten worden opgenomen. Op basis van de jurisprudentie ligt de factor volgens verweerder tussen 1 en 0,86 en daarom is bij de taxatie factor 0,9 en 0,96 toegepast. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter niet onderbouwd waarom hij is afgeweken van de factor 0,6 die wel degelijk nog in de vernieuwde taxatiewijzer staat. Zo heeft hij geen recht gedaan aan de bedoeling van de vernieuwde taxatiewijzer. Niet in geschil is immers dat de werkelijke instandhoudingslasten niet bekend zijn.

14. Een ander probleem met de vernieuwde taxatiewijzer is dat nog steeds het oude systeem voor het bepalen van de instandhoudingsfactor wordt voorgeschreven, waarbij een factor voor de ongebouwde eigendommen die behoren tot het WOZ-object wordt vermenigvuldigd met een factor voor de gebouwde eigendommen, waarna deze totaalfactor wordt toegepast voor het bepalen van de NSW-korting voor de woning met bijbehorende gebouwde eigendommen. Dit systeem is echter niet in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008. Uit dat arrest volgt namelijk dat alleen mag worden gerekend met de instandhoudingslast die is toe te rekenen aan de te taxeren woning met bijgebouwen, omdat de ongebouwde eigendommen onder de vrijstelling vallen en dus buiten de WOZ-taxatie moeten worden gelaten.”

24. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD0436, r.o. 3.4.2) mogen slechts de waardedrukkende omstandigheden die betrekking hebben op de te waarderen woning in aanmerking worden genomen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de instandhoudingslasten die toe te rekenen zijn aan de ongebouwde eigendommen op het NSW-landgoed en die zijn vrijgesteld van WOZ-waardering, niet mogen worden meegerekend bij het bepalen van de waardedruk die op de woning rust. De toepassing van een instandhoudingsfactor voor de ongebouwde eigendommen die bij het WOZ-object van de woning worden gerekend, kan daarom niet aan de orde zijn. De berekeningssystematiek die uitgaat van een gewogen gemiddelde van de instandhoudingsfactor gebouwd en ongebouwd, zoals verweerder voor 2012 heeft gedaan, is daarom niet juist. Ook eiser, die uitgaat van een vermenigvuldiging van de factor ongebouwd en de factor gebouwd, hanteert, zoals hiervoor in r.o. 23 (onder 14) is geciteerd, een onjuiste berekeningssystematiek.

25. De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verweerder desondanks de gehanteerde instandhoudingsfactor aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder bepleit voor het belastingjaar 2012 een instandhoudingsfactor van 0,8 en voor de latere jaren elk 0,92. Verweerder heeft ten aanzien van de factor 0,8 naar voren gebracht dat een instandhoudingsfactor van 0,6 alleen aan de orde kan komen bij zeer specifieke omstandigheden. De instandhoudingslasten voor een normaal bewoonde, courante en doelmatig gebruikte woning als [A-straat 1] zijn vergelijkbaar met die voor een monumentenwoning. Dit heeft eiser niet, althans onvoldoende, betwist. Ter zitting heeft verweerder bovendien toegelicht dat een monumentenwoning lusten en lasten met zich brengt. Tegenover de hoge onderhoudskosten en de beperking in (gebruiks)mogelijkheden staan voordelen uit eventuele subsidie en belastingaftrek. Eiser heeft de werkelijke instandhoudingslasten niet in het geding gebracht. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voor [A-straat 1] een NSW-korting van 20% (die voortvloeit uit de instandhoudingsfactor van 0,8) niet te laag is. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt waarom de NSW-korting in de jaren 2013 en 2014 lager zou moeten zijn dan die in het jaar 2012. De rechtbank zal voor [A-straat 1] ook voor de jaren 2013 en 2014 een NSW korting van 20% hanteren.

Slotsom

26. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de volgende slotsom:

[A-straat 1]

Uitgaande van de onder 22. genoemde geschoonde WEV-waarden (zonder de deel) van respectievelijk € 495.000, 485.000 en € 460.000 stelt de rechtbank de bestemmingswaarde van het object [A-straat 1] als volgt vast:

- waardepeildatum 1 januari 2011 € 495.000 * 0,8 = € 396.000;

- waardepeildatum 1 januari 2012 € 485.000 * 0,8 = € 388.000;

- waardepeildatum 1 januari 2013 € 460.000 * 0,8 = € 368.000.

Deze waarden zijn lager dan waar verweerder in de uitspraken op bezwaar vanuit is gegaan. De beroepen met betrekking tot [A-straat 1] zijn derhalve gegrond.

[A-straat 2]

De rechtbank zal de waardebeschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen OZB vernietigen. De beroepen ten aanzien van [A-straat 2] zijn daarom eveneens gegrond.

Proceskostenvergoeding

27. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij heeft te gelden dat de beroepen over 2012, 2013 en 2014 worden beschouwd als samenhangende zaken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.857 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor van 1,5). Het beroepschrift is weliswaar door eiser zelf ingediend, maar de door mr. [A] , namens eiser, ingediende nadere motivering van het beroepschrift komt voor vergoeding in aanmerking (RVS 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0271 en CRVB 14 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8558). Hetzelfde heeft te gelden voor de door [A] verleende rechtsbijstand ter zitting. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Als kosten voor de bezwaarfase is door verweerder al een bedrag van € 244 vergoed, dat in mindering komt op het thans vastgestelde bedrag. Nu het per jaar gaat om meerdere beschikkingen op één aanslagbiljet en er bovendien meerdere jaren in geschil zijn stelt de rechtbank de wegingsfactor vast op 1,5.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de WOZ-waarden van [A-straat 1] tot de volgende bedragen:

waardepeildatum 1 januari 2011 € 396.000,

waardepeildatum 1 januari 2012 € 388.000 en

waardepeildatum 1 januari 2013 € 368.000;

- vermindert de aanslagen onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar met betrekking tot [A-straat 1] ;

- vernietigt de WOZ-beschikkingen van [A-straat 2] alsmede de daarop gebaseerde aanslagen onroerende zaakbelasting;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.857;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. R.A. Boon en mr. G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kranenbarg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 maart 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.