Home

Rechtbank Gelderland, 06-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6511, AWB - 13 _ 8034

Rechtbank Gelderland, 06-12-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6511, AWB - 13 _ 8034

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
6 december 2016
Datum publicatie
6 december 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:6511
Zaaknummer
AWB - 13 _ 8034

Inhoudsindicatie

Pseudo-eindheffing hoge lonen (crisisheffing). Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad acht de rechtbank de heffing niet in strijd met het wettelijke systeem en het discriminatiebeginsel. Bij de toets of de heffing in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol resteert nog de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 13/8034

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 1.922.018 pseudo-eindheffing hoog loon (hierna ook: crisisheffing) is aangegeven en op 29 april 2013 afgedragen. Het bezwaar tegen deze afdracht is op 29 april 2013 door verweerder ontvangen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2013 het bezwaar afgewezen.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 13 december 2013, ontvangen door de rechtbank op 18 december 2013, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. Namens eiseres is verschenen drs. [gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en mr. [A] .

Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met het beroep van [B] B.V. (zaaknummer AWB 13/8038).

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is onderdeel van het [C] concern (hierna ook: [C] ) en verricht activiteiten onder meer op het gebied van verzekeringen.

2. Voor de jaren 2012 en 2013 bedraagt het door eiseres aangegeven loon en de daarop ingehouden loonheffingen (bedragen in €):

2012

2013

Loon

885.042.947

870.158.541

Loonheffingen

303.481.013

317.022.762

3. Eiseres heeft in de aangifte loonheffingen over het tijdvak maart 2013 op grond van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2013; hierna: Wet LB) het loon in aanmerking genomen dat door de werknemers is genoten in 2012, voor zover dat meer bedraagt dan € 150.000 per werknemer. De over dit loon verschuldigde crisisheffing bedroeg € 1.922.018 en is door eiseres op aangifte afgedragen.

4. [C] heeft volgens eigen publicatie in de vermelde jaren de volgende resultaten behaald (bedragen in miljoenen €):

Boekjaar

2011

2012

2013

2014

2015

Totaal inkomsten

23.198

25.083

23.341

20.002

19.922

Netto resultaat

-/- 208

469

344

16

386

Eigen vermogen

9.775

10.483

9.702

9.818

10.280

Geschil

5. In geschil is of eiseres gehouden was de crisisheffing af te dragen. Meer specifiek is in geschil:

-

of de crisisheffing in strijd is met het wettelijk systeem van de Wet LB;

-

of de crisisheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR);

-

of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM).

Beoordeling van het geschil

Strijd met het wettelijke systeem

6. De crisisheffing kan volgens eiseres niet worden geheven, omdat hoofdstuk IV van de Wet LB geen bepaling bevat over de wijze van heffing. Artikel 32bd van de Wet LB is onverbindend omdat artikel 1 van de Wet LB niet toestaat dat ter zake van één en hetzelfde loonbestanddeel loonbelasting wordt geheven ten laste van werkgever en werknemer, aldus eiseres.

7. Artikel 1 van de Wet LB bepaalt, voor zover thans van belang, dat onder de naam “loonbelasting” van werknemers of hun inhoudingsplichtige een directe belasting wordt geheven.

8. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121 en ECLI:NL:HR:2016:124, over vergelijkbare stellingen geoordeeld als eiseres inneemt. Kort gezegd heeft de Hoge Raad in het laatstgenoemde arrest overwogen dat de tekst van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB bepaalt dat de crisisheffing wordt geheven in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens de wet bepaalde. Klaarblijkelijk heeft de wetgever daarbij mede het oog gehad op het bepaalde in artikel 1 van de Wet LB, aldus de Hoge Raad. Naar het oordeel van de Hoge Raad is hiermee een voldoende basis in de wet opgenomen voor de crisisheffing. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad ter zake van de stelling dat over een reeds in de heffing betrokken loonbestanddeel wordt geheven met een vergelijkbare overweging geoordeeld dat artikel 32bd van de Wet LB niet onverbindend is, nu de wetgever heeft bedoeld een regeling te treffen in afwijking van artikel 1 van die wet. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen en is van oordeel dat de crisisheffing niet in strijd is met het wettelijke systeem.

Strijd met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR

9. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.

10. De Hoge Raad heeft in voormelde arresten van 29 januari 2016 geoordeeld dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. Het beroep van eiseres wordt op dit punt dan ook evenzeer verworpen, nu zij geen andere argumenten heeft aangevoerd dan waren aangevoerd in de zaken waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld.

Strijd met artikel 1 van het EP EVRM

11. Eiseres stelt dat de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het EP EVRM, omdat een inbreuk wordt gemaakt op het ongestoorde genot van eigendom. Daarbij voert zij aan dat de heffing (materieel) terugwerkende kracht heeft, onvoldoende voorzienbaar was en daarmee een ongeoorloofde inbreuk vormt op de rechtszekerheid. Ook is naar haar mening sprake van een individuele en buitensporige last.

12. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 van het EP EVRM gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM “lawful” moet zijn en een “legitimate aim” moet dienen, en dat er een “fair balance” dient te bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge toekomt.

13. Dat de maatregel “lawful” is, is hiervoor reeds komen vast te staan. In voormelde arresten van 29 januari 2016 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat wanneer wordt aangevoerd dat bij de invoering van de belastingmaatregel de gerechtvaardigde verwachtingen van de betrokkenen zijn geschonden, dit dient te worden beoordeeld vanuit de vraag of de “fair balance” is geschonden. In de desbetreffende arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de crisisheffing op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot schending van artikel 1 van het EP EVRM. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.

14. Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Eiseres heeft gesteld dat daarvan in haar geval sprake is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de heffing in een lastige periode voor [C] komt waarbij de resultaten slecht waren (resultaat 2012 -/- € 76.565.000, 2011 -/- € 119.422.000 en eigen vermogen per ultimo 2012 -/-€ 2.679.000) en 4.000 werknemers hun baan hebben verloren dan wel zullen verliezen. De wetgever had volgens eiseres beter kunnen kiezen voor een andere vorm van extra belastingheffing, bijvoorbeeld op basis van winst, zodat de heffing niet terecht komt bij werkgevers van verlieslatende ondernemingen. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat per inhoudingsplichtige dient te worden bezien of sprake is van een individuele en buitensporige last.

15. De rechtbank is van oordeel dat bij de toetsing of sprake is van een individuele en buitensporige last, alle relevante feiten en omstandigheden van belang zijn. Beslissend is de mate waarin eiseres in de gegeven omstandigheden getroffen wordt door de desbetreffende verplichting (zie Hoge Raad 12 augustus 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4868). Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel niet doorslaggevend dat sprake is van een in absolute zin hoog bedrag (vergelijk Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1463 en Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121) of dat van eiseres een hoger bedrag dan gemiddeld wordt geheven. De financiële situatie van eiseres wordt voorts bepaald door zowel de omvang van het eigen vermogen als de omvang van haar winsten (of het ontbreken daarvan). Bij de toets of sprake is van een individuele en buitensporige last moet niet alleen worden gekeken naar het jaar waarop de crisisheffing betrekking heeft, maar ook naar de daaropvolgende jaren, zodat de mogelijke gevolgen ervan voor de bedrijfsvoering en continuïteit van eiseres beoordeeld kunnen worden. De situatie in latere jaren kan aldus licht werpen op de vraag in hoeverre eiseres door de crisisheffing is getroffen (zie Gerechtshof Den Haag 16 december 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3780. Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard; ECLI:NL:HR:2016:2102). Daarbij is tevens van belang dat de crisisheffing met ingang van 1 januari 2015 is afgeschaft.

16. Nu eiseres stelt dat sprake is van een individuele en buitensporige last en die stelling door verweerder gemotiveerd is betwist, ligt het op de weg van eiseres om daarvoor het benodigde bewijs aan te dragen.

17. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres worden toegegeven dat zij is geconfronteerd met een substantieel bedrag aan te betalen crisisheffing. Zij heeft met hetgeen zij heeft aangedragen echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last in de hier bedoelde zin. Zij heeft haar standpunt immers slechts zeer beperkt cijfermatig onderbouwd. De mate waarin eiseres in de gegeven omstandigheden wordt getroffen door de desbetreffende verplichting is aldus niet vast te stellen. Gelet op de op haar rustende bewijslast dient dit derhalve voor rekening van eiseres te komen.

18. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. A.F. Germs‑de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 december 2016

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.