Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-08-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:7008, 20/1270

Rechtbank Noord-Holland, 20-08-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:7008, 20/1270

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 augustus 2021
Datum publicatie
24 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:7008
Zaaknummer
20/1270

Inhoudsindicatie

Hoewel aan artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in bezwaar geen algemene aanspraak op toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken in een bezwaarprocedure kan worden ontleend, laat dat echter onverlet dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, gehouden is op verzoek aan eiser afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2021 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

(gemachtigde: [A] ),

en

[#]

Procesverloop

Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [a] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 381.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2019 bekend gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend, dat in afschrift is verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

[B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.

De woning is een huis in een rij met een vrijstaande berging/schuur en twee dakkapellen. De inhoud van de woning is ongeveer 270 m³ en de oppervlakte van het perceel is 210 m².

Geschil 2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018.

3. Eiser heeft - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd:

-

De WOZ-beschikking is niet deugdelijk gemotiveerd;

-

Artikel 6 juncto bijlage 4 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: Uitvoeringsregeling) dienen onverbindend te worden verklaard;

-

In de bezwaarfase is ten onrechte niet gehoord;

-

In de bezwaarfase zijn de gevraagde stukken ten onrechte niet toegezonden;

-

In de beroepsfase zijn niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd;

-

Het waarderapport dat verweerder heeft overgelegd dient tardief te worden verklaard;

-

Het waarderapport dat verweerder heeft overgelegd ligt niet ten grondslag aan de WOZ-beschikking en mist daardoor betekenis voor de vraag of deze in overeenstemming met de wettelijke voorschriften is genomen;

-

Een vergelijking met slechts één vergelijkingsobject gelegen in een andere woonkern is onvoldoende als onderbouwing van de waarde;

-

Gelet op de WOZ-waarden van vergelijkbare objecten is de waarde te hoog vastgesteld;

-

De waarde dient te worden verminderd tot € 330.000.

Voorts heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4. Verweerder weerspreekt hetgeen eiser heeft aangevoerd. De WOZ-beschikking is zowel met het taxatieverslag als met het waarderapport voldoende gemotiveerd. Eiser heeft in bezwaar niet verzocht om te worden gehoord, zodat geen verplichting tot het ter inzage leggen van stukken of het verstrekken van afschriften daarvan bestond en de hoorplicht niet is geschonden. De schermprints waar eiser op doelt zijn door gerechtshof Amsterdam in een andere procedure aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. In de onderhavige procedure zijn de gegevens van de schermprints verwerkt in de bijlage waardeopbouw bij het waarderapport. Daarmee is voldaan aan de verplichting de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd waarderapport met bijbehorende matrix van 8 februari 2021. In dit waarderapport is de woning door taxateur [C] naar de waardepeildatum getaxeerd op € 387.000. Naast gegevens van de woning, bevat het waarderapport gegevens van het vergelijkingsobject [b] te Vogelenzang. Voorts zijn in het waarderapport de gegevens opgenomen van de objecten [c] te Vogelenzang en [d] te Overveen.

5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Tijdigheid van toezending van stukken

6. Op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen de op de zaak betrekking hebbende stukken binnen vier weken na de dag van de verzending van de gronden aan de bestuursrechter te worden toegezonden. Op grond van artikel 8:58 van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift met bijlagen op 25 februari 2021 en daarmee in strijd met de tiendagentermijn van artikel 8:58 van de Awb is ontvangen. Verweerder valt een verwijt te maken van de late indiening van deze stukken, aangezien de griffier reeds bij brief verzonden op 27 mei 2020 heeft verzocht binnen vier weken na verzenddatum de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Daar komt bij dat uit het waarderapport kan worden afgeleid dat de taxatie reeds op 28 februari 2020 heeft plaatsgevonden en dat het rapport op 8 februari 2021, bijna een maand voor de zitting, is opgemaakt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding hieraan de consequentie te verbinden het waarderapport tardief te verklaren. Blijkens de uitgebreide pleitaantekeningen en zijn nadere toelichting ter zitting is eiser voldoende in staat geweest adequaat te reageren op hetgeen in het verweerschrift en het waarderapport naar voren is gebracht. De rechtbank concludeert daarom dat eiser door de gang van zaken niet in zijn procespositie is geschaad.

7. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Uit artikel 3:48 van de Awb volgt dat de vermelding van de motivering achterwege kan blijven indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, en dat de motivering zo spoedig mogelijk dient te worden verstrekt indien daarom binnen een redelijke termijn wordt verzocht. Artikel 7:12 van de Awb bepaalt dat de uitspraak op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.

8. Uit artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) juncto artikel 30 van de Wet WOZ volgt dat het horen in WOZ-zaken in afwijking van artikel 7:2 van de Awb plaatsvindt op verzoek. Uit artikel 7:4, tweede en vierde lid, van de Awb volgt dat de op de zaak betrekking hebbende stukken 10 dagen voor het horen ter inzage dienen te worden gelegd en dat van die stukken tegen vergoeding van de kosten afschriften kunnen worden verkregen.

9. Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, bepaalt dat verweerder op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de waarde verstrekt aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen.

10. Eiser heeft zich in het bezwaarschrift van 1 maart 2019 op het standpunt gesteld zich niet te kunnen verenigen met de vastgestelde waarde van de woning doch bij gebrek aan motivering van de WOZ-beschikking het bezwaar niet te kunnen toelichten en verzocht de motivering van de WOZ-beschikking toe te zenden. Eiser heeft er daarbij onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316 (het black-boxarrest) op gewezen dat verweerder inzicht dient te geven in de gegevens die bij de waardevaststelling zijn gebruikt alsmede in overwegingen die tot de waardevaststelling hebben geleid. Eiser heeft vervolgens verzocht om de objectkenmerken die aan de woning zijn toegekend, om de grondstaffel van het waardegebied van de woning, om de kubieke meterprijzen van het type woning dat bij de waardebepaling is gebruikt, om de waarde van de dakkapellen en de vierkantemeterprijzen voor bergingen voor het waardegebied van de woning die bij de waardebepaling van de woning zijn gebruikt, alsmede de zogenaamde KOUDVL-factoren, voorzien van inzicht in en onderbouwing van de gehanteerde kwalificatie. Eiser heeft niet expliciet verzocht te worden gehoord. Verweerder heeft bij de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift van 5 maart 2019 een taxatieverslag meegezonden met daarin vermeld de oppervlakte- en inhoudsmaten van (de onderdelen van) de woning en die van de vergelijkingsobjecten [b] en [e] te Vogelenzang en [d] te Overveen, de WOZ-waarden naar waardepeildata 1 januari 2017 en 1 januari 2018, de verkoopprijzen en de verkoopdata. Eiser heeft de gronden van het bezwaar niet aangevuld. In de uitspraak op bezwaar van 27 december 2019 heeft verweerder verwezen naar het reeds verstrekte taxatieverslag en te kennen gegeven de overige gevraagde gegevens niet te zullen verstrekken. Verweerder heeft ter toelichting opgemerkt dat met het toezenden van het taxatieverslag is voldaan aan de verplichting tot motivering van de WOZ-beschikking, en dat in bezwaar geen wettelijke plicht bestaat tot toezending van informatie, maar alleen een inzagerecht waarvan eiser geen gebruik heeft kunnen maken omdat hij niet heeft verzocht om te worden gehoord.

11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verstrekken van het taxatieverslag en de toelichting in de uitspraak op bezwaar waarin is ingegaan op al hetgeen eiser in het bezwaarschrift heeft aangevoerd aan zijn (formele) motiveringsplicht voldaan (vgl. Hoge Raad 11 maart 1926 (B. 3784)). Voor onverbindendverklaring van artikel 6 juncto bijlage 4 van de Uitvoeringsregeling is geen aanleiding. Of verweerder met de verstrekte motivering aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld zal hierna bij de beoordeling van de waarde aan de orde komen.

12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Anders dan in de casus van het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1011) waarnaar eiser in dit verband verwijst, ligt het initiatief tot het horen in een zaak als de onderhavige overeenkomstig het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Awr, onverkort bij eiser. Het oordeel van de Hoge Raad dat ertoe strekt dat in het verzoek tot inzage van de stukken tevens een verzoek om te worden gehoord is begrepen is onder meer gebaseerd op een uitleg van onderdeel 9, onder 2, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB), en is daarom niet op de onderhavige casus van toepassing. Het BFB dat het initiatief tot het horen bij de inspecteur legt is immers een besluit van de staatssecretaris van Financiën dat verweerder niet bindt. De rechtbank tekent hierbij aan dat de belanghebbende in de casus van het arrest in ieder geval enige uitlating had gedaan die als een verzoek tot horen uitgelegd kon worden, terwijl zodanige uitlating in het onderhavige geval geheel ontbreekt. Eiser heeft immers slechts om toezending van de motivering van de WOZ-beschikking en specifieke gegevens verzocht om het bezwaar nader te kunnen toelichten.

13. Anders dan eiser betoogt kan hij aan het bepaalde in artikel 7:4, vierde lid, van de Awb in bezwaar geen algemene aanspraak op toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken in een bezwaarprocedure ontlenen (vgl. gerechtshof Amsterdam 7 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2). Dat laat echter onverlet dat verweerder op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, gehouden is op verzoek aan eiser afschrift te verstrekken van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Dit artikel strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren (HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2667). Of verweerder aan die verplichting heeft voldaan dient in een procedure tegen de waardevaststelling als de onderhavige aan de orde komen (ABRvS 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3918).

14. In het bezwaarschrift heeft eiser verzocht specifieke gegevens toe te zenden onder verwijzing naar r.o. 2.3.3 van het black-boxarrest. Daarin wordt tot uitdrukking gebracht dat het bestuursorgaan moet zorgdragen voor de inzichtelijkheid en controleerbaarheid van keuzes, aannames en gegevens die ten grondslag liggen aan een besluit dat geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, indien de belanghebbende de juistheid daarvan wil controleren en zo nodig gemotiveerd betwisten. Daarbij wordt overwogen dat zonder die inzichtelijkheid en controleerbaarheid een ongelijkwaardige procespositie van partijen dreigt te ontstaan. Het verzoek om toezending van specifieke gegevens in het bezwaarschrift als weergegeven in overweging 10 moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat met het verstrekken van het taxatieverslag volledig aan dat verzoek is voldaan. Het taxatieverslag bevat namelijk geen informatie waarmee het afleiden van de waarde van de woning uit de vergelijkingsobjecten inzichtelijk is gemaakt, terwijl niet in geschil is dat de WOZ-beschikking geheel of gedeeltelijk het resultaat is van een geautomatiseerd proces. Tot de gegevens als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ behoren naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval ook de specifieke gegevens waar eiser om heeft verzocht, nu verweerder niet heeft weersproken dat deze gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde en dat hij ten tijde van het verzoek over deze gegevens beschikte. Verweerder had eiser daarom tevens afschrift moeten verstrekken van deze gegevens. Aangezien deze gegevens zijn bedoeld om de juistheid van de WOZ-beschikking te kunnen controleren, moet worden aangenomen dat deze verstrekt hadden moeten worden op gelijke wijze als waarop in de regel de motivering van een beschikking bekendgemaakt pleegt te worden, namelijk door toezending. De vraag of eiser door deze gang van zaken is benadeeld hangt samen met het verloop van de beroepsprocedure en zal hierna aan de orde komen.

15.1.

Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die verweerder ter beschikking staan of hebben gestaan en van belang kunnen zijn bij de beslechting van de nog bestaande geschilpunten (HR 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107). Gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) hebben in beginsel op de zaak betrekking voor zover zij van belang zijn voor, en voor het bestuursorgaan raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Deze gegevens vormen het op de zaak betrekking hebbende stuk, dat in de vorm van een afdruk of op een andere geschikte wijze ter beschikking moet worden gesteld (black-boxarrest). Indien eiser voldoende gemotiveerd stelt dat een stuk van enig belang kan zijn voor de besluitvorming in zijn zaak dient tegemoet te worden gekomen aan een verzoek tot overlegging van dat stuk (HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1113).

15.2.

Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de kubiekemeterwaarde voor de woning voor het waardegebied van de woning die bij de waardebepaling is gebruikt niet in het waarderapport is opgenomen. De invoergegevens op de schermprinten van verweerder geven inzicht in hoeveel en welke onderbouwingen zijn gebruikt om de kubiekemeterwaarde van de woning te bepalen. Eiser acht dit inzicht nodig om te kunnen beoordelen of is voldaan aan de voorwaarden die aan de methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens bekend zijn is voldaan. Eiser verzoekt daarom de schermprinten te overleggen.

15.3.

Bij de beoordeling van een geschil als het onderhavige gaat het erom of de aan de woning toegekende waarde in overeenstemming met het wettelijk waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, (in dit geval) niet te hoog is bepaald. De in de Uitvoeringsregeling neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling zijn hulpmiddelen om te bereiken dat dit wettelijke waardebegrip wordt gehanteerd, maar toetssteen blijft uiteindelijk de waarde zoals in voormeld artikellid is omschreven; deze waarde kan ook op andere manieren worden bepaald (HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8604). Volgens vaste jurisprudentie is het de heffingsambtenaar toegestaan om in de fase van beroep andere vergelijkingsobjecten aan te voeren dan op het taxatieverslag zijn vermeld en ter (nadere) onderbouwing van de door hem verdedigde waarde een taxatierapport over te leggen. Het betoog van eiser dat de WOZ-beschikking tot stand is gekomen door gebruik te maken van een softwareprogramma en dat het geschil daarom gaat over de vraag of de invoergegevens juist zijn bepaald faalt derhalve. Hetzelfde geldt voor het betoog van eiser dat het waarderapport van verweerder niet aan de WOZ-beschikking ten grondslag ligt en daardoor betekenis mist voor de vraag of deze in overeenstemming met de wettelijke voorschriften is genomen.

15.4.

Eiser heeft de stelling van verweerder dat de gegevens waar hij op doelt genoegzaam uit het waarderapport en de daarbij behorende bijlage waardeopbouw afgeleid kunnen worden onvoldoende weersproken. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in de bijlage waardeopbouw bij het waarderapport - anders dan eiser stelt - een kubiekemeterwaarde van € 455,03 voor de woning is opgenomen. Deze waarde is rekenkundig afgeleid uit de geïndexeerde transactieprijs van vergelijkingsobject [b] te Vogelenzang. De bijlage bevat alle gegevens om deze berekening te kunnen controleren. Eiser heeft over de wijze waarop de berekening heeft plaatsgevonden en de uitgangspunten die daarbij zijn gehanteerd niets opgemerkt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verweerder op te dragen de schermprinten waarop eiser doelt te overleggen.

16. Aangezien verweerder alle relevante gegevens die ten grondslag liggen aan de WOZ-beschikking in beroep heeft overgelegd en eiser daarop heeft kunnen reageren, is van benadeling van eiser als gevolg van het niet volledig voldoen aan het verzoek ex artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, geen sprake (artikel 6:22 van de Awb).

Waarde

17. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

18. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.

19. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Verweerder heeft daartoe het waarderapport en de bijlage waardeopbouw overgelegd. De waarde van de woning is bepaald aan de hand van één vergelijkingsobject, namelijk [b] te Vogelenzang. Verweerder heeft toegelicht dat de overige drie objecten in het waarderapport niet zijn meegenomen in de berekening van de waarde en zijn opgenomen ter illustratie dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het vergelijkingsobject is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar qua type, grootte en bouwjaar voldoende vergelijkbaar met de woning, maar is gelegen in Vogelenzang, dat blijkens de door verweerder overgelegde grondstaffels en de toelichting in het waarderapport een ander waardegebied is dan dat waarin de woning is gelegen. De verschillen in de gehanteerde waarden per vierkante meter zijn zo aanzienlijk dat zonder verdere analyse - die ontbreekt - niet kan worden beoordeeld of met de verschillen tussen de woning en het vergelijkingsobject voldoende rekening is gehouden. Onder deze omstandigheden illustreren ook de overige objecten niet dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen eiser overigens met betrekking tot de door verweerder verdedigde waarde heeft aangevoerd geen bespreking meer.

20. Eiser heeft ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van € 330.000 geen taxatierapport of daarmee vergelijkbare gegevens overgelegd. Eiser heeft de woning vergeleken met [f] en [g] , alle te [Z] . Eiser concludeert dat bij de woning ten onrechte liggingsfactor 3 in plaats van 2 is toegepast, en dat daarom uitgegaan dient te worden van een grondwaarde van € 202.224. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier terecht tegenin gebracht dat de waarde van de woning niet kan worden bepaald door een vergelijking te maken met de WOZ-waarden van andere objecten. Voor zover eiser in dit verband een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel faalt dat beroep reeds omdat hij niet heeft weersproken dat de vergeleken objecten huurwoningen zijn die variëren in oppervlakte en grootte en niet uitgesloten kan worden dat de vergeleken objecten in mindere staat verkeren dan de woning. Eiser heeft de door hem verdedigde waarde dus evenmin aannemelijk gemaakt.

21. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu geen van partijen de waarde aannemelijk heeft gemaakt zal de rechtbank de waarde van de woning gelet op de beschikbare gegevens in goede justitie verminderen tot € 355.500 en de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig verminderen.

Vergoeding van immateriële schade

22. Bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

23. Het bezwaarschrift is door verweerder op 4 maart 2019 is ontvangen. Verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 27 december 2019. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet (20 augustus 2021) is een periode van afgerond 30 maanden verstreken. Met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond zes maanden correspondeert een schadevergoeding van € 500. Van de termijnoverschrijding moeten vier maanden worden toegerekend aan de bezwaarfase en twee maanden aan de beroepsfase. Verweerder zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van 4/6 * € 500 = € 333 en de staat (de minister van Justitie en Veiligheid) zal worden veroordeeld tot vergoeding van € 2/6 * € 500 = € 167.

Proceskosten en griffierecht

24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Verweerder zal voorts worden opgedragen het van eiser geheven griffierecht van € 48 te vergoeden.

Beslissing

Rechtsmiddel