Rechtbank Rotterdam, 27-07-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6505, ROT 21/1484, ROT 21/3413 en ROT 21/3414
Rechtbank Rotterdam, 27-07-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:6505, ROT 21/1484, ROT 21/3413 en ROT 21/3414
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 27 juli 2022
- Datum publicatie
- 5 augustus 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2022:6505
- Zaaknummer
- ROT 21/1484, ROT 21/3413 en ROT 21/3414
Inhoudsindicatie
WOZ. Objectafbakening. Tuinbouwbedrijf met verschillende locaties. Geen sprake van functionele en organisatorische samenhang. De locaties kunnen niet worden aangemerkt als één onroerende zaak. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/1484, ROT 21/3413 en ROT 21/3414
gemachtigde: mr. E. Staas,
en
[naam verweerder] , verweerder,
gemachtigde: mr. R.P.M.M. Mols.
Procesverloop
Met het besluit van 29 februari 2020 (de WOZ-beschikking) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaken [adres 1] te Bergschenhoek, [adres 2] te Berkel en Rodenrijs en [adres 3] te Bleiswijk (de locaties) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op respectievelijk € 2.068.000,-, € 6.260.000,- en € 3.148.000,-.
Met de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 1 februari 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder de in één geschrift gevatte bezwaren van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroepen ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, [persoon A] , bijgestaan door mr. J. Mastenbroek en mr. F.K. Schellekens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [persoon B] .
Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de locaties en voert onder de naam [naam bedrijf] een tuinbouwbedrijf. De locaties betreffen tuinbouwlocaties waar eiser gebruik van maakt voor het telen van verschillende tomatenrassen. [adres 1] heeft een perceeloppervlakte van 52.270 m², [adres 3] heeft een perceeloppervlakte van 72.378 m² en [adres 2] heeft een perceeloppervlakte van 83.306 m².
2. In geschil is de vraag of de objectafbakening van de locaties voor de toepassing van de Wet WOZ op juiste wijze heeft plaatsgevonden.
3. Eiser stelt dat de objectafbakening onjuist is. Volgens hem is sprake van een functionele samenhang tussen de locaties. De locaties zijn afhankelijk van elkaar voor de levering van de eindproducten en worden dus aangewend voor één organisatorisch doel. Verder worden de voorzieningen, administratie en personeel gedeeld tussen de locaties, zodat ze onderdeel zijn van één productieproces. Daarnaast worden de locaties op verschillende onderdelen vanuit de hoofdlocatie [adres 1] aangestuurd. Ook is door logo’s e.d. voor derden waarneembaar, dat de locaties onderdeel zijn van één organisatie. Er is dan ook sprake van één onroerende zaak, aldus eiser. Verweerder is het hiermee niet eens en verdedigt het standpunt dat sprake is van drie afzonderlijke samenstellen.
4. Artikel 16 van de Wet Waardering Onroerende zaken (Wet WOZ) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
Tussen partijen is niet in geschil dat de locaties op zichzelf bezien samenstellen zijn van gebouwde en ongebouwde eigendommen. Ook is niet in geschil dat de eigendommen bij dezelfde belastingplichtige, namelijk eiser, in gebruik zijn. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de locaties, naar omstandigheden beoordeeld, tezamen één onroerende zaak vormen als bedoeld in artikel 16, van de Wet WOZ.
Bij de beantwoording van de vraag in hoeverre de door eiser in zijn bedrijf aangewende eigendommen als een samenstel moeten worden aangemerkt, is beslissend of het bedrijf als één samenhangend geheel moet worden beschouwd waarbinnen de eigendommen voor één organisatorisch doel worden aangewend (zie Hoge Raad van 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD6058 (Schipholarrest)). Volgens de Hoge Raad behoren tot de omstandigheden die bij de toetsing aan het samenstelbegrip in aanmerking worden genomen, ook de omstandigheden die niet voor derden waarneembaar zijn. Deze factor is echter niet als enige bepalend (zie Hoge Raad van 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3060).
Vaststaat dat de afstand tussen [adres 3] en [adres 2] en de afstand tussen [adres 1] en [adres 2] hemelsbreed circa 4.100 meter bedraagt. Deze afstand is dermate ruim dat reeds hierom niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat sprake is van een geografische samenhang tussen [adres 2] en de andere twee locaties. Vaststaat verder dat de afstand tussen [adres 3] en [adres 1] hemelsbreed circa 500 meter bedraagt. Tussen deze locaties zijn wegen en gebouwde en ongebouwde eigendommen van derden gelegen. Dit vormt op zichzelf geen belemmering voor het vormen van een samenstel. Volgens de wetsgeschiedenis is immers niet vereist dat de locaties alle op één terrein zijn gesitueerd (Kamerstukken II, 1992/93 22 885, nr. 3, blz. 43). Zoals in 5.1. is overwogen, zijn evenwel ook andere omstandigheden van belang. In dit kader heeft verweerder onbetwist verklaard dat hij de locaties heeft bezocht en daarbij een toelichting heeft gekregen op het bedrijfsproces. Hieruit is gebleken dat het teeltproces op alle locaties hetzelfde is en dat de planten op de locaties blijven en dezelfde behandeling krijgen. Ook hebben alle locaties een koelcel, een voorraad meststoffen en verpakkingen, een opslagruimte en een eigen bewatering- en bemestingssysteem en warmtekrachtkoppeling. Hoewel de locaties gebruikt worden voor hetzelfde doel, namelijk het telen van tomaten, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt de productieprocessen van de locaties afhankelijk van elkaar zijn. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de locaties bij elkaar een beduidend grotere functionaliteit hebben dan de locaties individueel zouden hebben. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een functionele en organisatorische samenhang. Dat een deel van de bedrijfsvoering, zoals het verpakken van tomaten, in het kader van efficiency wordt gedaan op een andere locatie ( [adres 1] ), maakt dat niet anders. Eiser heeft niet weersproken dat de plaats van dit deel niet essentieel is voor het productieproces en dat de uitvoering van dit deel van de bedrijfsvoering op elke locatie zou kunnen plaatsvinden. Ook de omstandigheid dat de locaties op bepaalde organisatorische vlakken, zoals de administratie en het transport, vanuit de locatie [adres 4] worden aangestuurd, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een organisatorische samenhang.
Gezien de omstandigheden zoals vermeld in 5.2., in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de locaties, naar de omstandigheden beoordeeld, niet kunnen worden aangemerkt als één onroerende zaak. De verwijzing naar de utispraak van rechtbank Oost-Brabant van 20 april 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1978 treft geen doel, omdat de feiten en omstandigheden in genoemde zaken onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de locaties juist afgebakend. Nu de waarde van locaties op zichzelf niet wordt betwist, is de aanslag terecht en tot een juist bedrag opgelegd.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, voorzitter, en mrs. J.A. Monsma en
G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 juli 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: