NTFR 2025/62 - FASTER-richtlijn aangenomen door de Raad van de Europese Unie

NTFR 2025/62

NTFR 2025/62 - FASTER-richtlijn aangenomen door de Raad van de Europese Unie

Gegevens

Publicatie
NTFR 2025/62
Auteur
  • prof. mr. dr. M.F. de Wilde(dewilde@law.eur.nl) is verbonden aan de Erasmus School of Law van de Erasmus Universiteit Rotterdam en PwC
Jaargang
2025
Relevante informatie

Samenvatting

De Raad heeft op 10 december 2024 de FASTER-richtlijn aangenomen. Doel van de richtlijn is het voorkomen van dubbele belastingheffing bij grensoverschrijdende beleggingen en het tegengaan van misbruik.

Momenteel heffen veel lidstaten belastingen op dividenden (van aandelen) en rente (op obligaties) die worden betaald aan investeerders die in het buitenland wonen. Tegelijkertijd moeten die investeerders in hun woonland inkomstenbelasting betalen over hetzelfde inkomen.

Hoewel verdragen tussen lidstaten bedoeld zijn om het probleem van dubbele belastingheffing op te lossen, variëren de nationale procedures om bronbelastingteruggave te claimen in de praktijk aanzienlijk van de ene lidstaat tot de andere. Dit resulteert in lange, kostbare en omslachtige procedures voor vrijstelling of terugbetaling. Deze procedures kunnen ook kwetsbaar zijn voor grootschalige belastingfraude. De FASTER-richtlijn zal de procedures voor belastingteruggave sneller, eenvoudiger en tegelijkertijd veiliger maken.

Gemeenschappelijk belastingwoonplaatscertificaat

De richtlijn zal een gemeenschappelijk EU digitaal belastingwoonplaatscertificaat (eTRC) invoeren dat belastingbetalende investeerders kunnen gebruiken om te profiteren van de versnelde procedures om vrijstelling van bronbelasting te verkrijgen.

Lidstaten zullen een geautomatiseerd proces aanbieden om digitale belastingwoonplaatscertificaten (eTRC) af te geven aan een natuurlijke persoon of entiteit die als inwoner wordt beschouwd voor belastingdoeleinden in hun jurisdictie.

Versnelde procedures

De richtlijn zal lidstaten toestaan om twee versnelde procedures te hebben die de bestaande standaardterugbetalingsprocedure voor bronbelasting aanvullen.

Lidstaten zullen een of beide van de volgende systemen moeten gebruiken:

  • een ‘vrijstelling aan de bron’-procedure waarbij het relevante belastingtarief wordt toegepast op het moment van betaling van dividenden of rente;

  • een ‘snelle terugbetaling’-procedure waarbij de terugbetaling van te veel betaalde bronbelasting binnen een bepaalde termijn wordt verleend.

EU-landen moeten de versnelde procedures toepassen als ze vrijstelling verlenen van overtollige bronbelasting op dividenden die worden betaald voor openbaar verhandelde aandelen.

Lidstaten hebben de optie om hun huidige procedures te handhaven en hoofdstuk III van de richtlijn niet toe te passen als:

  • ze een uitgebreid vrijstellingssysteem aan de bron bieden dat van toepassing is op de overtollige bronbelasting op dividenden die worden betaald voor openbaar verhandelde aandelen uitgegeven door een ingezetene in hun jurisdictie en hun marktkapitalisatieverhouding onder een drempel van 1,5% ligt (zoals gerapporteerd door ESMA). Als deze verhouding echter vier opeenvolgende jaren wordt overschreden, worden alle regels van de richtlijn onherroepelijk van toepassing. In dergelijke gevallen hebben lidstaten vijf jaar de tijd om de regels van de richtlijn in nationaal recht om te zetten. Deze kenmerken houden rekening met de omvang van de financiële markten van de lidstaten, terwijl ze ook erkennen dat sommige lidstaten nationale systemen handhaven die adequaat zijn voor hun huidige marktomstandigheden;

  • ze vrijstelling verlenen van overtollige bronbelasting op rente betaald voor openbaar verhandelde obligaties.

De Raad heeft in de tekst aanvullende omstandigheden opgenomen waarin lidstaten verzoeken volledig of gedeeltelijk kunnen uitsluiten.

Noot

FASTER-richtlijn, maatregelen per 1 januari 2030

Op 10 december 2024 heeft de Raad van de Europese Unie (Raad) de zogenoemde FASTER-richtlijn aangenomen, de EU-Richtlijn betreffende een snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden bronbelasting (Faster and Safer Relief of Excess Withholding Taxes). De Europese Commissie publiceerde het richtlijnvoorstel op 19 juni 2023. Het geraadpleegde Europees Parlement adviseerde positief op 28 februari 2024. Het kabinet oordeelde positief over het richtlijnvoorstel in het BNC-fiche van 1 augustus 2023.1

Op 14 mei 2024 werd binnen de Raad over een compromisvoorstel politieke overeenstemming bereikt. De binnen Raadsverband doorgevoerde wijzigingen in het oorspronkelijke richtlijnvoorstel (o.a. introductie marktkapitalisatieratio – zie hierna, uitstel inwerkingtreding van 1 januari 2027 tot 1 januari 2030) noopten tot een hernieuwde raadpleging door het Europees Parlement voordat de Raad de richtlijn formeel kon aannemen. Op 14 november 2024 adviseerde het Europees Parlement positief over het compromisvoorstel. Nu de richtlijn is aangenomen, hebben de EU-lidstaten tot uiterlijk 31 december 2028 de tijd om de richtlijn in nationale wetgeving om te zetten. De maatregen gelden per 1 januari 2030.

Stroomlijning procedures voor de kapitaalmarktunie

De FASTER-richtlijn introduceert een EU-breed gecoördineerd regulerings- en governance-mechanisme rondom de administratieve regelingen die in de verschillende EU-lidstaten gelden voor de vermindering of de teruggaaf van bronbelastingen op opbrengsten uit beursgenoteerde effectenbeleggingen. Meer specifiek gaat het om bronbelastingen die de EU-lidstaten heffen van beleggers/effectenbezitters (particulieren, bedrijven, institutionele beleggers) op betalingen van dividenden en rente ter zake van openbaar verhandelde aandelen. Het staat de EU-lidstaten vrij het toepassingsbereik van de maatregelen uit te breiden naar bronbelastingen op rentebetalingen op openbaar verhandelde obligaties.

De administratieve regelingen uit de FASTER-richtlijn voor vermindering of teruggaaf gaan voor op de regelingen die de EU-lidstaten unilateraal hebben ingevoerd. Waar de regelingen uit de richtlijn geen gelding hebben, kan naar de nationale regels worden uitgeweken. De richtlijn brengt geen wijzigingen in materieelrechtelijke aanspraken op bronbelastingverlichting op basis van, bijvoorbeeld, de nationale bronbelastingwetgeving van de EU-lidstaten of hun belastingverdragennetwerken. Materieelrechtelijk is van harmonisatie geen sprake. EU-verdragsvrijhedenperikelen, zoals de bruto-/nettoproblematiek (vergelijk, laatstelijk, HvJ EU 7 november 2024, ECLI:EU:C:2024:932, zaak C-782/22 (XX), NTFR 2024/2004, met noot van Korving), worden evenmin geadresseerd. Hetzelfde geldt voor de proportionaliteitstest uit het antimisbruikleerstuk. Tegenbewijsmogelijkheden om misbruikvermoedens in de richtlijn te ontkrachten ontbreken bijvoorbeeld.

De EU-lidstaten trachten met de FASTER-richtlijn verschillende doelstellingen te verwezenlijken. Zo wordt beoogd dubbele belastingheffing tegen te gaan (bronbelasting bij de betaler, inkomsten-/vennootschapsbelasting bij de ontvanger), waarvan ondanks de belastingverdragen en nationale teruggaafregels om bureaucratische redenen nog altijd sprake is. Daarnaast beogen de EU-lidstaten met de richtlijn administratieve lasten te verlichten en tegelijkertijd belastingfrauderisico’s te mitigeren. Dit, om bij te dragen aan het wegnemen van investeringsbarrières op de kapitaalmarkten van de EU-lidstaten en zo de voorziene Europese kapitaalmarktunie een stap dichterbij te brengen. Met het wegnemen van deze hinderpalen moet de richtlijn bijdragen aan de vergroting van de benodigde kapitaalbeschikbaarheid om komende politiek-economische uitdagingen het hoofd te bieden. Daarbij is te denken aan de financiering van de totstandbrenging van de energietransitie, de ontwikkeling van opkomende hoogwaardige en grensverleggende innovatieve technologieën en de modernisering van infrastructurele werken.

Uitkomst langlopende gedachtewisselingen

De FASTER-richtlijn is de uitkomst van een jarenlange discussie over maatregelen ter vereenvoudiging van de procedures voor vermindering of teruggaaf van bronbelastingen en het tegelijkertijd adresseren van daarmee gepaard gaande belastingontwijking- en -frauderisico’s. De bestaande procedures in de verschillende EU-lidstaten worden breed gezien als stroperig, gefragmenteerd, verouderd, ongericht, complex, inefficiënt en niet-misbruikbestendig. Illustratief is de studie van Better Finance uit mei 2023 getiteld ‘Withholding taxes on dividends in the European Union: An uphill battle for individual shareholders’.2 Ook deze studie roept een beeld op van kostbare red tape en fraudegevoeligheid – een paarse krokodil zoals in de beroemde tv-commercial uit 2004. Voor Nederland zou dit overigens anders liggen, althans zo lijkt het. In het BNC-fiche staat dat de Nederlandse procedures en regelingen volgens het kabinet zeer efficiënt werken. De knelpunten liggen klaarblijkelijk elders.

In 2009 publiceerde de Europese Commissie een aanbeveling voor de EU-lidstaten gericht op de vereenvoudiging van bronbelastingverminderingsprocedures (2009/784/EG). Begin 2013 introduceerde de OESO het zogenoemde ‘Treaty Relief and Compliance Enhancement (TRACE) implementation package for the adoption of the authorized intermediary system; a standardised system for effective withholding tax relief procedures for cross-border portfolio income’. In 2017 publiceerde de Europese Commissie een niet-bindende en op vrijwilligheid gebaseerde gedragscode, de zogenoemde Code of conduct on withholding tax, met een compilatie van benaderingen op basis van ‘best practices’. Dit, met als doel binnen de EU tot een meer efficiënte afstemming te komen van bronbelastingteruggaafprocedures. In het Tax Package van 15 juli 2020 kondigde de Europese Commissie aan hard-law-maatregelen te zullen introduceren, waarna enige consultatierondes volgden en daarna het richtlijnvoorstel dat nu is aangenomen.

De FASTER-Richtlijn moet bureaucratie terugsnoeien en beleggers een kostenbesparing opleveren van € 5,17 miljard. Daarnaast moet de richtlijn een duizelingwekkend bedrag van € 150 miljard aan verloren gegane belastingopbrengsten door zogenoemde dividendarbitrage- en dividendstrippingtransacties (cum/ex, cum/cum) adresseren.3 De Nederlandse schatkist zou gedurende 2000-2020 voor € 27 miljard zijn benadeeld.4 Opmerking verdient dat hier aan de termen dividendarbitrage en dividendstripping een ruime betekenis wordt gegeven. Het gaat om het hele spectrum van gesignaleerde onwelgevalligheden: van de belastingontwijkende arrangementen die we kennen rondom de term ‘uiteindelijke gerechtigde’ in de sfeer van de bron- en dividendbelastingwetgeving in de EU-lidstaten, het primaire en secundaire EU-recht en de belastingverdragen (beneficial ownership) aan de ene zijde, tot en met de belastingfraude aan de andere zijde van het spectrum, waar verschillende partijen zich tegelijkertijd bij verschillende autoriteiten voor dezelfde bronbelastingen als teruggaaf- of voorkominggerechtigd presenteren en er vervolgens met de fiscale buit vandoor gaan. Voor achtergronden, voorbeelden en analyses zij verwezen naar het tweeluik van Adema in MBB Belasting Beschouwingen getiteld ‘Snellere en veiligere terugvordering van bronbelasting – Een verbetering van de mobiliteit van kapitaal?!’, MBB 2024/36 en MBB 2024/39.

Authorised-intermediarysysteem

Regulering en governance

De FASTER-richtlijn zoekt de oplossing voor de gesignaleerde knelpunten in fiscale regulering en governance. Dit, via de introductie van een zogenoemd ‘authorised-intermediarysysteem’. De richtlijn richt zich tot de opbrengstgerechtigde aandeelhouder/obligatiehouder (natuurlijk persoon/rechtspersoon), de geregistreerde eigenaar in richtlijntermen, woonachtig in de ene EU-lidstaat en die gerechtigd is tot dividend-/rentebetalingen, waarover in de andere EU-lidstaat aan de bron, bij de dividend-/rentebetaler (uitgevende entiteit), door de lokale belastingautoriteiten belasting wordt geheven. Voor de bronbelastingen waar deze effectenbezitters aan onderworpen zijn, voorziet de richtlijn in een zogezegde stroomlijning van belastingvermindering- en -teruggaafprocedures. Dit, wanneer tegen een hoger nationaal tarief belasting wordt ingehouden dan ingevolge de geldende belastingverdragen is toegestaan en aan de belastingplichtige het bovenmatige deel moet worden terugbetaald. Ook opbrengstgerechtigde inwoners van derdelanden kunnen de richtlijnvoordelen in voorkomende gevallen inroepen.

De richtlijn organiseert de genoemde stroomlijning in de handen van de financiële dienstverleners waar de belastingplichtige effectenbezitters hun effectenrekeningen hebben ondergebracht. Verzoeken om bronbelastingvermindering vooraf of bronbelastingteruggaaf achteraf kunnen onder de nieuwe regels in beginsel nog enkel worden ingediend door zogenoemde ‘gecertificeerde financieel intermediairs’ (Certified Financial Intermediaries, CFIs). Dit zijn de financiële instellingen (grootbanken, clearingbanken, beleggingsplatformen, centrale bewaarinstellingen, betaalkantoren, custodians, et cetera) waar effectenbezitters hun effectenrekeningen aanhouden. De richtlijn refereert daartoe aan de financiële instelling die tot genoemde opbrengstgerechtigde aandeel-/obligatiehouder het meest direct in een klantrelatie staat.

In de praktijk houden effectenbezitters hun beleggingsportefeuilles veelal aan bij financiële instellingen, in plaats van dat zij hun portfoliobelangen in ondernemingen op directe wijze houden. Dit maakt het voor de EU-richtlijngever mogelijk om de nodige administratieve verplichtingen en verantwoordelijkheden bij deze intermediairs weg te leggen. Tegelijkertijd opent dit de mogelijkheid om effectenbezitters een versnelde vermindering-/teruggaafprocedure aan te bieden, de zogenoemde ‘fast-trackprocedure’. Dit, naast en in voorrang op de bestaande unilaterale regelingen die in de verschillende EU-lidstaten gelden.

Certificering

Gecertificeerde financieel intermediairs krijgen een essentiële rol en verantwoordelijkheid toebedeeld. Zij krijgen gestandaardiseerde rapportage-, verificatie- en due-dilligence-verplichtingen opgelegd. De daarmee voor hen gepaard gaande implementatiekosten raamde de Europese Commissie op € 75,9 miljoen (zie ook BNC-fiche).

Om als CFI te worden erkend c.q. te kunnen worden gecertificeerd, zal de betrokken financiële instelling zich eerst moeten registreren. Dit, in nog door de individuele EU-lidstaten op te zetten en actueel te houden publiek toegankelijke nationale registers. De richtlijn omschrijft nauwgezet de criteria en voorwaarden, inclusief schakelbepalingen naar bestaande verplichtende regelingen voor financiële instellingen, waaraan moet worden voldaan om voor registratie in aanmerking te komen. De registers van de EU-lidstaten worden uit eenvoudsoverwegingen via een door de Europese Commissie opgezette centrale EU-website toegankelijk gemaakt, het zogenoemde ‘European Certified Financial Intermediary Portal’.

De gecertificeerde financieel intermediairs moeten worden opgenomen in het register van iedere lidstaat waar zij als gemachtigden namens hun cliënten, betrokken effectenbezitters, bronbelastingvermindering- of -teruggaafverzoeken wensen in te dienen. De registratie fungeert niet als een Europees paspoort, zoals bij een banken- of beleggingsinstellingenvergunning (zie ook Adema in MBB 2024/39). Wel zal een instelling die in een van de registers van een van de EU-lidstaten geregistreerd staat, in de andere EU-lidstaten als CFI worden erkend. Grote financiële instellingen zijn verplicht zich te registreren. Kleinere financiële instellingen kunnen dit vrijwillig doen indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moeten ook zij verklaard anti-witwasregelgeving-compliant zijn. Buiten de EU gevestigde financiële instellingen kunnen zich alleen registreren als zij in hun land van fiscale vestiging aan passende toezichtregels zijn onderworpen en dit land bovendien een kwalificerend derdeland is. Derdelanden kwalificeren indien zij niet op de zwarte lijst van niet-coöperatieve jurisdicties of de EU anti-witwaslijst staan. Voor intermediairs uit niet-kwalificerende landen wordt het daarmee lastiger zich op de Europese kapitaalmarkten te begeven.

De richtlijn voorziet voorts in verlangde garantstellingen in voorkomende gevallen, registratieweigeringsgronden, uitschrijvingen/verwijderingen, aansprakelijkheden, en kaders voor boetes en andere sancties bij overtredingen.

Rapportageverplichting

Gecertificeerde financieel intermediairs door de gehele betalingsketen heen zijn gehouden relevante informatie en identiteitsgegevens (naam, adres, woonplaats, et cetera) te verzamelen over de bij de dividend en/of rentestroom betrokken partijen (betaler, ontvanger, data-aanleverende betrokkene(n) in de betalingsketen), deze te bewaren en te rapporteren. De rapportageverplichting van de intermediair richt zich tot de lokale autoriteit die het register bijhoudt in de EU-lidstaat van waaruit de betrokken bronbelaste betalingen afkomstig zijn (bijvoorbeeld de belastingdienst). Bij dividenden moet daarnaast informatie worden verstrekt over de toepassing, waar aan de orde, van nationale anti-misbruikmaatregelen. De autoriteiten kunnen om specifieke informatie verzoeken, bijvoorbeeld over recente onderliggende effectentransacties, of wanneer het gaat om betalingen op aandelencertificaten zoals zogenoemde depository receipts.

Iedere gecertificeerde intermediair rapporteert het stuk informatie uit de betalingsketen waar deze zicht op heeft (deelrapportage). Dit is de zogenoemde directe rapportage aan de betrokken EU-bronlidstaat. EU-lidstaten kunnen ook kiezen voor een zogenoemde indirecte rapportage. Dan bundelt de inhoudingsplichtige of een aangewezen gecertificeerde financieel intermediair de deelrapportages van de verschillende intermediairs in de betalingsketen en rapporteert deze aan de lokale autoriteiten van de betrokken EU-bronlidstaat. In dat geval, zo lijkt het, wisselen de opeenvolgende intermediairs in de betalingsketen hun deelrapportages onderling uit.

De verplichtingen richten zich tot iedere betalingsstroom, ongeacht de omvang. Er geldt geen ondergrens. Het oorspronkelijke richtlijnvoorstel voorzag om doelmatigheidsredenen nog in minder vergaande verplichtingen bij dividendbetalingen per aandelenklasse tot € 1.000 (doelmatigheidsdrempel). Om een efficiënte doorloop en afhandeling van informatiestromen te borgen, gelden voorwaarden voor te hanteren formats (xml) en gelden rapportage- en bewaartermijnen.

Verificatieverplichting

Gecertificeerde financieel intermediairs die namens hun beleggende klanten willen verzoeken om vermindering of teruggaaf van bronbelasting zijn gehouden eerst de juistheid van de aan de autoriteiten te rapporteren informatie te verifiëren. De betreffende effectenbezitter, de geregistreerde eigenaar (natuurlijk persoon, entiteit), is daarbij gehouden zijn intermediair schriftelijk te verklaren dat hij krachtens nationaal recht dan wel ingevolge een belastingverdrag uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend of de rente en gerechtigd is tot bronbelastingvermindering of -teruggaaf tot het verdragstarief. Ook moet de effectenbezitter verklaren niet bij dividendstripping- of arbitragetransacties betrokken te zijn, en dat hij de intermediair over iedere relevante wijziging in omstandigheden zal informeren. Dit is de zogenoemde zelfdeclaratie. Het staat de EU-lidstaten in hun hoedanigheid van bronlidstaat vrij deze declaratie jaarlijks te laten terugkeren.

De intermediair dient de juistheid van de door zijn effectenrekeninghouder geclaimde gerechtigdheid te onderzoeken en na te gaan of geen fraude- of misbruikrisico’s spelen (customer due dilligence). Zo dient de intermediair de fiscale woonplaats (inclusief woonplaatsverklaring, zie volgende paragraaf) en uiteindelijke gerechtigdheid van zijn klant te verifiëren, zijn bronbelastingverminderings- of teruggaafgerechtigdheid, en dat geen sprake is van dividendstripping/-arbitrage. De verificatie verloopt aan de hand van de informatie die de intermediair beschikbaar heeft, onder meer, ingevolge de verplichtingen die voortvloeien uit de anti-witwasregels en de interne controlemechanismen die de intermediair op deze basis in zijn systemen moet hebben doorgevoerd (‘know-your-customer’, KYC). Een en ander is voor de intermediair niet zonder risico, want op straffe van aansprakelijkheid bij bronbelastingdervingen en de oplegging van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. Het staat de EU-lidstaten in hun hoedanigheid van bronlidstaat vrij deze due dilligence jaarlijks te laten plaatsvinden.

Woonplaatsverklaring

De FASTER-richtlijn introduceert een geüniformeerde en geautomatiseerde digitale woonplaatsverklaring (common and digital tax residence certificate, eTRC). Deze woonplaatsverklaring zal worden afgegeven door de EU-lidstaat waar de betrokken belastingplichtige effectenbezitter, geregistreerd eigenaar, zijn fiscale woonplaats heeft. Op deze basis kunnen effectenbezitters ten overstaan van de bronlidstaat hun fiscale woonplaats bewijzen als grondslag voor de bronbelastingvermindering- of teruggaaf onder de versnelde procedure. De woonplaatsverklaring zal online kunnen worden aangevraagd, door de belastingplichtige zelf of door zijn gemachtigde gecertificeerde intermediair. De Europese Commissie heeft een gedelegeerde bevoegdheid om online formulieren en bijkomende technische aangelegenheden te organiseren, om de herkenbaarheid en eenvormigheid van de woonplaatsverklaringen te garanderen.

De woonplaatsverklaring wordt afgegeven door de woonlidstaat en is in de bronlidstaat geldig als bewijs van de woon- of vestigingsplaats van de belastingplichtige. De verklaring geeft informatie over de fiscale woonplaats, het fiscaal nummer en identiteitsgegevens van de belastingplichtige, de afgiftedatum van de verklaring, de geldigheidsduur (maximaal een jaar), de verklarende belastingautoriteit en maakt duidelijk op welke belastingverdragen de verklaring ziet. Nadat het verzoek daartoe is ingediend, geeft de woonlidstaat de verklaring binnen twee weken af (initieel richtlijnvoorstel: automatisch, binnen een werkdag). De woonlidstaat informeert de verzoeker tijdig bij eventuele vertragingen in de doorlooptijd.

De belastingautoriteit van de woonlidstaat kan de woonplaatsverklaring nietig verklaren (to invalidate) als er informatie opkomt waaruit een andere woonplaats zou blijken. Andere EU-lidstaten blijven onverminderd in de gelegenheid aannemelijk te maken dat betrokkene aldaar woonachtig is. De richtlijn biedt de bronlidstaat geen expliciete grondslag om de geldigheid van een door een collega-EU-lidstaat afgegeven woonplaatsverklaring te betwisten. In derdelandsituaties lijkt de bronlidstaat hier meer ruimte te hebben: ‘proof of tax residence … deemed appropriate by the source member state’. Tegelijkertijd gaat de richtlijn over procedures en niet over de materieelrechtelijke rechtstoepassing. Dit lijkt de juridische status van de verklaring iets ambigu te maken. De bronlidstaat kan overigens onverminderd de misbruikkaart spelen. Het verdient opmerking dat in de preambule staat dat aan de woonplaatsverklaring een bredere reikwijdte kan toekomen dan alleen de procedures voor vermindering of teruggaaf van bronbelastingen. Mij is niet bekend wat dat precies betekent.

Versnelde procedure

De bronbelastingvermindering of -teruggaaf komt voor de betrokken effectenbezitters, geregistreerde eigenaars, beschikbaar volgens de zogenoemde fast-trackprocedure. Deze procedure komt in twee varianten, respectievelijk: (i) de ‘vermindering-aan-de-bronprocedure’ (‘relief at source system’), of; (ii) de ‘snelle-terugbetaling procedure’ (‘quick refund system’; geld terug binnen 60 kalenderdagen en anders met rente). De EU-lidstaten kunnen kiezen welke variant zij willen toepassen. Ook kunnen de EU-lidstaten beide procedures invoeren. Dit, bijvoorbeeld door aan de hand van een profilering op misbruik- of frauderisico’s bij geringe risico’s aan de bron te verminderen tot het verdragstarief en uit te wijken naar de teruggaafprocedures waar deze risico’s minder gering zijn. Waar het risico op misbruik of fraude groter is, staat de richtlijn de lidstaten toe de fast-trackprocedure niet toe te passen. Dit kan bijvoorbeeld spelen bij grote bedragen in voorkomende gevallen, bij eigenaarswisselingen kort voor de ex-dividenddatum en bij niet-gecertificeerde intermediair(s) in de betalingsketen. Dan gelden nationale procedureregels.

Het verzoek tot toepassing van de fast-trackprocedure wordt ingediend door de gecertificeerde intermediair van de betrokken geregistreerde eigenaar, dat wil zeggen de intermediair waar deze zijn effectenrekening aanhoudt en die de intermediair gemachtigd heeft hem hier fiscaal te vertegenwoordigen. De fast-trackprocedure gaat van start als de intermediair bij het verzoek daartoe de daartoe voorgeschreven informatie overlegt en dat ook tijdig doet. Het dossier moet op orde zijn en ook tijdig ingebracht. Anders kan de fast-trackprocedure niet worden toegepast en moet worden uitgeweken naar de nationale procedureregels voor vermindering of teruggaaf.

Bij de vermindering-aan-de-bronprocedure overlegt de intermediair voornoemde woonplaatsverklaring en het toepasselijke verlaagde bronbelastingtarief aan de inhoudingsplichtige voorafgaand aan de bronbelaste dividend- of rentebetaling. De inhoudingsplichtige houdt dan bronbelasting in met toepassing van het verlaagde tarief. Bij het snelle-terugbetalingsysteem overlegt de intermediair de stukken aan de belastingautoriteiten van de bronlidstaat ‘within the second month following the month of the payment date of the dividend or interest’ (waarna de 60-kalenderdagentermijn voor teruggaaf gaat lopen). De te overleggen stukken betreffen de identiteitsgegevens van de geregistreerde eigenaar inclusief (de verificatiecode van de elektronische) woonplaatsverklaring, alsmede de relevante gegevens over de betrokken dividend- of rentebetaling, de rechtsgrondslag voor de terugbetaling van te veel ingehouden bronbelasting met inbegrip van de omvang van dit bedrag, en voornoemde zelfdeclaratie van de geregistreerde eigenaar. De autoriteiten beschikken daarnaast over de met hen gedeelde informatie op basis van voornoemde rapportageverplichtingen.

De EU-lidstaten kunnen de toepassing van de fast-trackprocedure in voorkomende gevallen uitsluiten. Dit, bijvoorbeeld, in gevallen waarin niet wordt verzocht om bronbelastingvermindering maar om toepassing van een inhoudingsvrijstelling, of wanneer wordt verzocht om toepassing van een bijzonder tarief dat zijn grondslag vindt buiten het betreffende belastingverdrag. Dit geeft de EU-lidstaten ruimte om unilateraal op het toepassingsbereik van de richtlijn te sturen, bijvoorbeeld door hun tariefreducties te gronden in nationale wetgeving of deze om te buigen naar vrijstellingsmechanismen (zie ook Adema, MBB 2024/39). In de praktijk is gesignaleerd dat deze inperking in het toepassingsbereik van de richtlijn het voor bijvoorbeeld pensioenfondsen lastiger zal maken de richtlijnvoordelen te benutten, nu zij veelal van vrijstellingen gebruikmaken of van tariefverlagingen met een grondslag in nationaal recht.

Het verdient opmerking dat aan het oorspronkelijke richtlijnvoorstel enige aanvullende maatregelen zijn toegevoegd, die toepassing van de fast-trackprocedures toelaten wanneer effectenbezitters beleggen via een beleggingsinstelling (instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe) of alternatieve beleggingsinstellingen (abi)). Een en ander zou anders in voorkomende gevallen kunnen misgaan, bijvoorbeeld wanneer de geregistreerde eigenaar en de uiteindelijk gerechtigde die gerechtigd is tot het verlaagde tarief niet dezelfde persoon zouden betreffen (beleggingsinstelling versus achterliggende belegger). De richtlijn staat de gecertificeerde intermediair toe te verzoeken om vermindering of teruggaaf namens de beleggingsinstelling dan wel de achterliggende belegger.

Opting-out

De FASTER-richtlijn biedt EU-lidstaten een opting-outmogelijkheid. Het authorised-intermediarysysteem uit de richtlijn hoeft niet te worden ingevoerd indien sprake is van een binnenlandse aandelenmarkt van een relatief geringe omvang en de betrokken EU-lidstaat reeds een aan de richtlijn gelijkwaardige (‘comprehensive’) bronbelastingverminderingsprocedure kent. Een aandelenmarkt is van een relatief geringe omvang bij een zogenoemde marktkapitalisatieratio lager dan 1,5% (in ten minste één van vier opeenvolgende jaren). Deze ratio zal vanaf 2026 worden bijgehouden en gepubliceerd door de Europese Autoriteit voor effecten en markten (European Securities and Markets Authority, ESMA). De gedachte is dat het optuigen van het governance-mechanisme voor deze EU-lidstaten meer administratieve kosten dan administratieve voordelen brengt. De richtlijn wordt verplicht van toepassing op EU-lidstaten zodra zij gedurende vier achtereenvolgende jaren boven de marktkapitalisatieratio uitkomen. Deze lidstaten hebben dan vijf jaar de tijd om de richtlijnverplichtingen in nationale wetgeving om te zetten. Het oorspronkelijke richtlijnvoorstel voorzag niet in een opting-outmogelijkheid. Om eerlijk te zijn vroeg ik me nog even af welke lidstaten een geringe aandelenmarkt hebben en tegelijkertijd een alomvattende belastingverminderingsprocedure.

Afsluitend

Het is interessant om te zien hoe een inhoudelijke aangelegenheid – de rechtsvraag of de opbrengstgerechtigde verdragsgerechtigd is tot teruggaaf of vermindering van bronbelasting – wordt geadresseerd met nieuwe procedureregels naast bestaande procedureregels. Een dergelijke benadering is niet ongebruikelijk. We zien wel vaker compliance-georiënteerde oplossingen voor inhoudelijke vraagstukken. Een voorbeeld is de zelfdeclaratie in het kader van de Pijler-2-peer-review, waar we nog even op aan het wachten zijn, op basis waarvan landen hun alternatieve minimumbelasting (de nieuwe belasting naast de bestaande belasting) als kwalificerend beoordelen en andere landen dit zonder discussie aanvaarden en niet zelf gaan bijheffen.

Het zal degenen die geruststelling vinden in lijstjes met vinkjes vast aanspreken. Het punt, denk ik, is dat wanneer het om de vaststelling van de materiële belastingschuld gaat, het – althans in mijn beleving – soms best lastig is om bijvoorbeeld alleen al de fiscale woon- of vestigingsplaats hard vastgesteld te krijgen, en dan ook nog eens zodanig dat iedereen het met elkaar eens is. Hetzelfde geldt denk ik voor de vraag of sprake is van uiteindelijke gerechtigdheid (beneficial ownership) en verdragsgerechtigdheid (vergelijk, laatstelijk, HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:49, NTFR 2024/224, met noot van Gooijer), en of al dan niet sprake is van misbruik van recht (vergelijk, laatstelijk, HvJ EU, 4 oktober 2024, zaak C-585/22 (X bv), NTFR 2024/1662, met noot van Korving). Voor zover mij bekend, heeft tientallen jaren rechtsontwikkeling, nationaal, internationaal, binnen de EU, nog niet geleid tot een eenduidig antwoord op deze rechtsvragen. Daar verandert een takenlijst niet zo heel veel aan vrees ik, ook niet als deze FASTER heet die we in 2030 mogen verwelkomen.

Dit roept de vraag op wat er gaat gebeuren als het straks spannend wordt en FASTER getest zal worden – where the rubber hits the road. Financiële instellingen zijn straks natuurlijk allemaal hartstikke diligent en compliant (lees: niet aansprakelijk). Woonplaatsverklaringen worden met een hoge doorlooptijd geautomatiseerd door woonlidstaten afgegeven. Bronlidstaten stellen de juistheid daarvan vanzelfsprekend niet ter discussie (in de socialezekerheidssfeer leiden A1-verklaringen immers ook niet tot discussie). Belastingplichtigen zullen allemaal zelfverklaard uiteindelijk gerechtigd zijn. De Europese Commissie gaat bevinden dat de richtlijngever een mooie regeling heeft gemaakt en de procedures in orde zijn en de naleving nóg beter kan – mocht het in 2032 tot een richtlijnevaluatie komen (art. 22). Betrokkenen zullen zich allen op passende wijze van hun formele taken gekweten hebben. Ondertussen zullen we – schat ik in – vooral heel veel data verzamelen en schaarser wordende financials en IT’ers enthousiast moeten houden voor een loopbaan in de business van formulieren, administratieve procedures en online tooling. Gaan we de gegevens in de watergekoelde datacenters de facto nu eens daadwerkelijk bekijken? Misschien lost kunstmatige intelligentie het voor ons op. Al vraag ik me af of we in de formulieren en verklaringen en gegevens de omstandigheden zullen vinden die ons het antwoord op genoemde rechtsvragen zal bieden.

Het gaat, zo blijkt, om € 150 miljard cum/ex- en cum/cumgestripte belastinginkomsten. De stresstest gaat, lijkt me, vanzelf komen. Zelf ben ik alvast heel benieuwd of de administratieve en de materiële werkelijkheid zullen gaan samenvallen. Gaan we heel erg schrikken, of gaat het allemaal meevallen? Mocht het misgaan, en blijken we te hebben doorgestript, wie gaan we dan verantwoordelijk houden? Als we gaan knijpen, wie gaat er piepen? Gaan de financiële instellingen zeggen dat ze diligent en compliant waren, en ook afhankelijk van de door belastingplichtigen verstrekte informatie? Gaan de belastingautoriteiten zeggen dat aan de woonplaatsverklaringen geen in rechte te beschermen vertrouwen kon worden ontleend (vergelijk HR 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1675, NTFR 2023/2111, met noot van Gooijer: ‘beschikking fiscale eenheid brengt geen fiscale eenheid tot stand indien niet materieel aan de voorwaarden is voldaan’). Gaat de Commissie zeggen dat de evaluaties zich tot de processen richtten? Gaan de belastingplichtigen voor de rechter zeggen volgens de geest van de wet te hebben gehandeld? (Of is de belastingplichtige vogel straks gevlogen?) Of valt het straks heel erg mee? Het BNC-fiche spreekt de verwachting uit dat het aantal verzoeken in Nederland slechts beperkt zal toenemen. Dit, omdat onze procedures al heel efficiënt werken. Dat roept dan weer de vraag op welk probleem we nu eigenlijk met elkaar aan het oplossen zijn. Maar dan laat de genoemde eerder aangehaalde € 27 miljard Nederlandse schatkistderving zich weer wat lastig plaatsen.

We zullen wat geduld moeten hebben. Wat van de miljardendervingen, kapitaalmarktunie-ambities en politiek-economische uitdagingen ook zij, we moeten nog zes jaar wachten voordat de nieuwe regels gelden. Wellicht kunnen we in de tussentijd nadenken over het vereenvoudigen van het materiële belastingrecht. Is het glas halfvol of halfleeg? We gaan het zien.

Andere artikelen in deze aflevering