Gerechtshof Amsterdam, 06-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1418, 21/01718
Gerechtshof Amsterdam, 06-06-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1418, 21/01718
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 juni 2023
- Datum publicatie
- 28 juni 2023
- Zaaknummer
- 21/01718
- Relevante informatie
- Art. 15, lid 2, Wet OB 1968, Art. 11, lid 1, onderdeel i, Wet OB 1968, Art. 6 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
In geschil is of de inspecteur de teruggaafverzoeken van belanghebbende terecht heeft afgewezen. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting (voorbelasting) op de voet van artikel 15, tweede lid, letter c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Verder is in geschil of op de dienstverlening door eiseres de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter i, onder 2, Wet OB van toepassing is. Tevens is nog in geschil of belanghebbende terecht stelt dat de inspecteur beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
Niet meer in geschil is dat belanghebbende ondernemer is voor de omzetbelasting en economische prestaties heeft verricht, noch dat belanghebbende - zo zij recht op vooraftrek heeft - over facturen beschikt waarmee de geclaimde aftrek kan worden onderbouwd.
Uitspraak
kenmerk 21/01718
6 juni 2023
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. in liquidatie, gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. drs. F.M.J. van Nieuwburg)
tegen de uitspraak van 27 september 2021 in de zaak met kenmerk HAA 19/5378 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft bij besluiten van 8 december 2010 de door belanghebbende bij de aangiften omzetbelasting over de kwartalen in de periode 1 oktober 2008 tot en met 30 september 2010 ingediende teruggaafverzoeken afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen die besluiten bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft op 2 september 2019 in één geschrift de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 september 2021 het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen 8 november 2021. Belanghebbende heeft haar hoger beroep (nader) gemotiveerd bij brief van 24 januari 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft op 28 maart 2022, 5 mei 2023 en 10 mei 2023 nadere stukken ontvangen namens belanghebbende. Het Hof heeft op 3 mei 2023 namens de inspecteur een nader stuk ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder het kopje ‘overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“Feiten
1. Eiseres is [in] 2000 opgericht. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel zijn haar activiteiten advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering. De aandelen in eiseres zijn in handen van [X] Holding B.V, waarvan de aandelen worden gehouden door [A] (hierna: [A] ). Sinds 17 april 2003 is [A] directeur van eiseres. Daarnaast is sinds 1 maart 2009 [B] directeur. [C] is bij eiseres betrokken als administrateur en adviseur. Mr. [E] (hierna: [E] ) is bij eiseres betrokken als advocaat en adviseur.
2. Eiseres heeft in haar aangiften omzetbelasting voor zover van belang de volgende bedragen begrepen:
Verschuldigde btw |
Voorbelasting |
Verzoek om teruggaaf |
|
Vierde kwartaal 2008 |
€ 29.796 |
€ 212.955 |
- € 183.159 |
Eerste kwartaal 2009 |
€ 4.301 |
€ 27.825 |
- € 23.524 |
Tweede kwartaal 2009 |
€ 0 |
€ 83.660 |
- € 83.660 |
Derde kwartaal 2009 |
€ 2.302 |
€ 86.414 |
- € 84.112 |
Vierde kwartaal 2009 |
€ 1.417 |
€ 135.757 |
- € 137.174 |
Eerste kwartaal 2010 |
€ 0 |
€ 10.196 |
- € 10.196 |
Tweede kwartaal 2010 |
€ 0 |
€ 915 |
- € 915 |
Derde kwartaal 2010 |
€ 450 |
€ 772 |
- € 322 |
Totaal |
€ 38.266 |
€ 558.494 |
- € 523.062 |
3. Verweerder heeft op 31 augustus 2009 een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2009. Op 7 oktober 2009 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van verweerder en [A] en [C] namens eiseres. Van het onderzoek is een intern rapport opgesteld met dagtekening 3 december 2010 (het rapport uit 2010). Bij besluiten van 8 december 2010 ten name van eiseres heeft verweerder de bij de aangiften ingediende teruggaafverzoeken afgewezen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar ingesteld. Op 18 april 2011 is een controlerapport (het rapport uit 2011) opgesteld en aan eiseres toegezonden.
4. De AFM is een toezicht onderzoek gestart naar de naleving van de Wet handhaving consumentenbescherming bij eiseres. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 13 april 2010. Tijdens het onderzoek is over de beleggingsstructuur waarbij eiseres betrokken was, geconstateerd dat de participanten gezamenlijk (rechtstreeks) gerechtigd zijn geworden tot de economische eigendom van levensverzekeringspolissen en contraverzekeringspolissen waarvan de juridische eigendom in handen is van een Amerikaanse trust . Dit is niet in overeenstemming met de eerder gesloten participatieovereenkomsten, die ervan uitgingen dat de participanten investeerden in een Nederlandse beleggingsstructuur. Op de participatieovereenkomsten is daarom met de participanten een aanvulling overeengekomen.
5. In 2011 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder meer naar eiseres. Dat onderzoek heeft geleid tot strafrechtelijke procedures tegen eiseres, [A] , [E] en [D] (hierna: [D] ). Zij zijn ervan beschuldigd dat zij gefraudeerd hebben met betrekking tot de investeringsproducten waarbij eiseres betrokken was. Meer concreet betreffen de tenlasteleggingen medeplegen van opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, van oplichting en van verduistering. De tenlasteleggingen van [A] , [E] en [D] betreffen ook medeplegen van gewoontewitwassen en deelnemen aan een criminele organisatie.
6. Partijen zijn in 2012 overeengekomen dat verweerder pas nadat de strafrechtelijke procedure tegen eiseres is afgerond, zal beslissen op de bezwaren.
7. Eiseres heeft in 2018 de vermeende vordering die zij heeft op verweerder uit hoofde van onder meer de onderhavige teruggaafverzoeken omzetbelasting gecedeerd aan [C] en de gemachtigde uit hoofde van hun vorderingen op eiseres.
8. De rechtbank heeft op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in de eerder genoemde strafzaken. De rechtbank heeft eiseres vrijgesproken (
). De anderen zijn veroordeeld, waarbij [D] en [E] allebei 43 maanden gevangenisstraf hebben gekregen ( [D] : ; [A] : ) en [E] 12 maanden gevangenisstraf waarvan 6 voorwaardelijk ( ). [A] en [D] zijn veroordeeld onder meer voor deelname aan een criminele organisatie, [E] is hiervan vrijgesproken.9. Eiseres is ontbonden bij besluit van 26 maart 2019. Per 26 maart 2019 is [A] geregistreerd als vereffenaar. Op 1 augustus 2019 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat eiseres is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn. Ten tijde van het doen van deze uitspraak is eiseres niet opgehouden te bestaan.
10. Bij de uitspraken op bezwaar met dagtekening 2 september 2019 ten name van eiseres zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres zou zijn opgehouden te bestaan. Verweerder heeft in de uitspraken de bezwaren ambtshalve beoordeeld en komt tot het oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen.”
In aanvulling daarop vermeldt het Hof de volgende feiten.
Belanghebbende heeft op 10 mei 2023 een 10-dagenstuk ingediend met als bijlage een persbericht van het Openbaar Ministerie van 22 juni 2018. In dit persbericht is onder meer het volgende vermeld:
“Jarenlange gevangenisstraffen geëist voor ‘bouwen kaartenhuis van 165 miljoen euro’
Nieuwsbericht | 22-06-2018 | 16:37
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft vandaag in de rechtbank in Amsterdam gevangenisstraffen tot vijf jaar en vier maanden geëist tegen de personen achter de beleggingsproducten van [X] ( [X] ). Honderden beleggers hebben samen bijna 165.000.000 euro afgegeven via [X] . Verdachten zouden een groot deel van de opbrengsten in eigen zak hebben gestoken. “Dit ondanks mooie de toezeggingen dat het veilig beheerd zou worden,” zeiden de officieren op zitting: “Alles is als een kaartenhuis in elkaar gestort. Voor de inleggers moet dit bijzonder confronterend zijn. Allemaal luxe uitgaven, maar geen geld om premies te betalen."
[X] verkocht tussen 1 juli 2007 en januari 2011 producten aan beleggers, vooral in Nederland en België, maar ook in andere Europese landen. Het verwijt is dat de verdachten in georganiseerd verband beleggers hebben opgelicht door het verstrekken van onjuiste informatie over de werkelijke constructie van haar beleggingsproduct en zo grote sommen geld hebben aangetrokken. De door [X] aangeprijsde beleggingsproduct bood deelnemers een participatie, voor bepaalde tijd, in een fonds waarin een Amerikaanse levensverzekeringspolis en een contraverzekeringspolis zou zijn opgenomen. Indien na afloop van de participatieperiode de verzekerde persoon nog in leven is, zou een even hoge uitkering door de contraverzekeraar volgen. Dat was het ‘unique selling point’ van het product, waarmee het zich onderscheidde van andere levensverzekeringsproducten, aldus de mooie brochures en prospectussen waarmee het product aan de man werd gebracht. En dat niet alleen: De geldstromen voor de investeringen zouden veilig buiten verdachten om lopen, beloofden de verdachten. De beleggers zouden ook zelf eigenaar zijn van de polissen, die bij een onafhankelijke [US] trustee zouden zijn ondergebracht.”
In het verweerschrift van de inspecteur in eerste aanleg is in bijlage 40 een overeenkomst opgenomen tussen belanghebbende en [F] LLC. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Art 2. Ob1igations:
a. [F] has the obligation to purchase Life Settlement Policies, in order to bring these policies in US based trusts . [F] will do so, after [X] has consulted [F] .
b. [F] will therefore finance the total purchase price for each Life Settlement Policy.
c. [X] has the obligation to do her utmost to sell all the participations in several Life Settlement Policies based funds.
d. [X] has also the obligation to create new structures, legal entities and do everything that is in her opinion necessary to transfer the ownership from a certain Life Settlement Policy from [F] to the actual trust .
Art 3. Profit for [X]
a. The profit for [X] exists in a part of the margin between purchase and sale of the Life Settlement Policy to the Trust .
b. This sales profit (margin) will be paid by the Trustee in the United States, directly to [X] , on behalf of [F] .
c. After consultation of [F] , and after the permission of [F] , the request of [X] to be paid out by advanced payment, can be done.
d. The profit will be shared as follows: [F] is entitled to 60% of the profit. [X] is entitled to 40% of the profit.”
De strafkamer van dit Hof heeft [A] (directeur van belanghebbende) in zijn uitspraak van 19 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1197, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 72 maanden. [A] is door het Hof schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften (feit 1), het medeplegen van oplichting (feit 2a), (gewoonte-)witwassen (feit 3) en het deelnemen aan een criminele organisatie (feit 4). [A] heeft tegen de uitspraak beroep in cassatie aangetekend. Ook medeverdachten [D] en [E] zijn door het Hof veroordeeld. Deze uitspraak is ook voor de onderwerpelijke zaak relevant, omdat deze licht werpt op de taak en rol van belanghebbende en [F] bij de verkoop van beleggingsproducten die betrekking hebben op Amerikaanse levensverzekeringen. In de uitspraak, die is geanonimiseerd, wordt– naar het Hof uit de context afleidt – [A] aangeduid als verdachte, [D] (directeur van [F] ) als medeverdachte 1 en [E] (de advocaat van belanghebbende) als medeverdachte 2. Belanghebbende is aangeduid met de letter Q en [F] is aangeduid met de letter W.
Belanghebbende is door de rechtbank vrij gesproken (zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2018,
). Het OM is daartegen niet in hoger beroep gegaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gedragingen van [A] in redelijkheid niet aan belanghebbende kunnen worden toegerekend, omdat het ‘erop lijkt dat [A] een eigen onderneming binnen de onderneming van [X] runde’.3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de inspecteur de teruggaafverzoeken van belanghebbende terecht heeft afgewezen. Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting (voorbelasting) op de voet van artikel 15, tweede lid, letter c, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Verder is in geschil of op de dienstverlening door eiseres de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter i, onder 2, Wet OB van toepassing is. Tevens is nog in geschil of belanghebbende terecht stelt dat de inspecteur beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
Niet meer in geschil is dat belanghebbende ondernemer is voor de omzetbelasting en economische prestaties heeft verricht, noch dat belanghebbende - zo zij recht op vooraftrek heeft - over facturen beschikt waarmee de geclaimde aftrek kan worden onderbouwd.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.