Home

Gerechtshof Den Haag, 27-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1864, BK-22/00523

Gerechtshof Den Haag, 27-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1864, BK-22/00523

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
27 juli 2023
Datum publicatie
16 oktober 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1864
Zaaknummer
BK-22/00523
Relevante informatie
Art. 6a Uitv.reg. BPM

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag Bpm. CO2-uitstoot. NEDC-/WLTP-methode. Artikel 110 VWEU. Vertrouwensbeginsel. De Rechtbank heeft de historische nieuwprijs correct vastgesteld. Ten onrechte geen extra leeftijdskorting toegepast. Geen toepassing correctiefactoren koerslijst EurotaxGlass’s. Het Hof kent een hogere vergoeding van immateriële schade en een juiste proceskostenvergoeding voor beroep toe.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00523

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 maart 2022, nummer SGR 21/1349.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.636 (de naheffingsaanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 174. Bij beslissing van 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep ter behandeling verwezen naar de Rechtbank. Het oordeel van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.478;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het hogerberoepschrift bij brief van 24 mei 2022 doorgezonden naar het Gerechtshof Den Haag. Ter zake van het hoger beroep is € 274 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 juni 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Ter zake van de registratie van een Opel Mokka X 1.4 Turbo Innovation (de auto), met 20 juni 2018 als datum van eerste toelating, heeft belanghebbende op 27 februari 2019 € 1.504 op aangifte aan Bpm voldaan. Hierbij is de verschuldigde Bpm berekend met behulp van een taxatierapport van [naam] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Het taxatierapport vermeldt een CO2-uitstoot van 149 gram per kilometer. Het taxatierapport vermeldt verder een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat ten bedrage van € 19.445 en in beschadigde staat van € 5.033.

2.2.

De Inspecteur heeft ten aanzien van de auto een bedrag van € 2.636 nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich met betrekking tot de auto gebaseerd op een schouw van Domeinen Roerende Zaken (DRZ), die heeft plaatsgevonden op 1 maart 2019. Van de schouw is een rapport opgemaakt met dagtekening 15 maart 2019. Het rapport vermeldt een CO2-uitstoot van 149 gram per kilometer. Verder vermeldt het rapport een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 19.799 en in beschadigde staat van € 14.509.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Geschil
4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

5. Eiser stelt dat in strijd met artikel 110 VWEU voor de auto meer belasting wordt geheven dan er nog rust op vergelijkbare reeds in het binnenland geregistreerde voertuigen omdat de CO2-uitstoot van de auto is berekend op basis van de WLTP-methode, terwijl voor auto’s die onder de restantvoorraadregeling vallen gebruik mag worden gemaakt van de NEDC-methode wat leidt tot een lagere CO2-uitstoot en daarmee een lager bedrag aan Bpm. Volgens eiser moet daarom worden uitgegaan van de CO2-uitstoot van 138 gr/km zoals die overeenkomstig de NEDC-methode is vastgesteld voor de door hem aangedragen referentievoertuigen. Die referentievoertuigen zijn volgens hem identiek aan de auto, op de CO2-uitstoot na.

Daarnaast stelt eiser dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel omdat de Staatssecretaris van Financiën onder meer heeft verklaard dat de invoering van de WLTP-methode niet tot een hogere belastingdruk zou leiden.

Verder stelt eiser dat DRZ een te laag bedrag aan schade in aanmerking heeft genomen en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een waardevermindering van € 4.000 vanwege het schadeverleden van de auto. Ten tijde van de beoordeling door DRZ was de schade zoals die is vastgesteld in het taxatierapport reeds gedeeltelijk hersteld.

Eiser heeft verder aangevoerd dat indien wordt uitgegaan van het DRZ rapport niet de X-ray koerslijst moet worden gebruikt maar de koerslijst van Eurotaxglass rekening houdend met correctiefactoren markt- en dealersituatie.

6. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020 [1], op het standpunt dat bij een verschil in CO2 uitstoot geen sprake is van gelijksoortige voertuigen. Er is daarom geen sprake van strijd met artikel 110 VWEU. Verder weerspreekt verweerder dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Volgens verweerder heeft eiser niet bewezen dat er ten tijde van de aangifte meer schade aan de auto was dan is vastgesteld door DRZ noch dat sprake is van een blijvende waardevermindering als gevolg van ex-schade. Verweerder ziet geen aanleiding uit te gaan van de koerslijst van Eurotaxglass met correcties wegens markt- en dealersituatie. Eiser had daarvoor een nieuwe koerslijst moeten overleggen, wat hij niet heeft gedaan.

Beoordeling van het geschil

CO2 uitstoot

7. Wanneer de CO2-uitstoot van het te registreren motorvoertuig vaststaat, is voor de heffing van BPM de CO2-uitstoot een gegeven kenmerk en kan deze niet meer als variabele worden aangevoerd om eerder in Nederland geregistreerde motorvoertuigen met een lagere CO2-uitstoot als soortgelijk te beschouwen in de zin van artikel 110 VWEU [2]. Eiser heeft met wat hij heeft overgelegd en aangevoerd, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voertuigen waarbij het enige verschil tussen de auto’s en de door hem aangedragen vergelijkingsvoertuigen de CO2-uitstoot is én dat dit het uitsluitende gevolg is van een verschil in meetmethode. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de CO2-uitstoot voor ingevoerde gebruikte voertuigen met een datum eerste toelating in 2018, op een andere wijze wordt vastgesteld dan voor binnenlandse auto’s met een datum eerste toelating in 2018. Dat wordt uitgegaan van de CO2-uitstoot van 149 gr/km zoals die voor de auto is vastgesteld en die verder niet in geschil is, is dan ook niet in strijd met het Unierecht.

Restantvoorraadregeling

8. Op grond van de restantvoorraadregeling mocht voor auto’s die zijn gefabriceerd vóór 1 juni 2018 en die op dat moment bij de importeur op voorraad stonden en al waren voorzien van een CO2-uitstoot op basis van de NEDC-methode, tot 1 september 2019 aangifte Bpm worden gedaan op basis van die reeds vastgestelde CO2-uitstoot. Voor bestaande modellen die na 1 juni 2018 werden geregistreerd, moest vanaf dat moment worden uitgegaan van de CO2-uitstoot volgens de WLTP-methode dan wel de terugrekening daarvan naar een NEDC-uitstoot. De auto kan naar het oordeel van de rechtbank alleen worden vergeleken met voertuigen die onder de restantvoorraadregeling vallen wanneer de auto ook zelf onder die regeling viel. Dat dit het geval is, is gesteld noch gebleken.

Vertrouwensbeginsel

9. De uitlatingen van de Staatssecretaris waarop eiser zich beroept, heeft de Staatssecretaris gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet als uitvoerder van de - uiteindelijk tot stand gekomen – belastingwet. Zoals onder meer volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2007 [3] kan eiser aan die uitlatingen dan ook geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen.

(…)

Koerslijst Eurotaxglass’s

11. Het gerechtshof Den Haag heeft op 22 december 2021 [4] het volgende overwogen:

“5.4 Gelet op de inmiddels door de koerslijstprovider gehanteerde disclaimer en in afwijking van het vorengenoemde arrest is het Hof van oordeel dat thans niet meer van een aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing voor het individuele geval te geven. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting gemotiveerd uiteengezet waar deze aftrek in het algemeen op ziet, maar een onderbouwing voor de aftrek in het geval van belanghebbende is daarmee niet gegeven. Het Hof ziet daarom geen aanleiding enige aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ in aanmerking te nemen. Dat de Belastingdienst regelmatig overleg heeft met de branche en dat dit onderwerp met de koerslijstprovider is besproken doet aan het vorenstaande niet af. Belanghebbende heeft weliswaar de indruk gewekt, maar niet aannemelijk gemaakt dat de disclaimer door Eurotaxglass’s onder protest op de koerslijst is opgenomen na druk van de Belastingdienst.

5.5.

Het Hof volgt dan ook de in het DRZ rapport opgenomen handelsinkoopwaarde van de auto (…) op basis van de XRAY-koerslijst.”

Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding eiser te volgen in zijn stelling dat indien wordt uitgegaan van het DRZ rapport de Eurotaxglass’s koerslijst moet worden toegepast rekening houdend met correctiefactoren markt- dealersituatie.

Historische nieuwprijs

12. Niet in geschil is dat voor de auto de CO2 uitstoot is vastgesteld op 149 gr/km. Zoals het gerechtshof Den Haag [5] heeft geoordeeld dient bij de berekening van de voor de auto verschuldigde Bpm te worden uitgegaan van die CO2 uitstoot. De daarbij behorende verschuldigde Bpm bedraagt bij een datum eerste ingebruikname in 2018 € 9.616. Uitgaande van de netto catalogusprijs zoals vermeld op de door DRZ gebruikte XRAY-koerslijst van € 20.440, 21 % BTW en € 9.616 aan Bpm is de historische nieuwprijs € 34.348. De door DRZ vastgestelde inkoopwaarde bedraagt € 14.219. Dat betekent dat ter zake van de registratie van de auto een bedrag van € 3.981 verschuldigd is. Eiser heeft op aangifte € 1.503 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 2.478.

Slotsom

13. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

Immateriële schadevergoeding

14. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005 [6]. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.

15. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 2 augustus 2019 ontvangen en heeft op 20 november 2019 uitspraak gedaan. De uitspraak van de rechtbank is gedaan op 22 maart 2022. Derhalve is tussen de indiening van het bezwaarschrift en deze rechtbankuitspraak een periode verstreken van 2 jaar en bijna acht maanden. Nu de gronden van beroep en het verweerschrift kort voor de eerste lockdown wegens corona zijn ingediend en in het kader van maatregelen tegen het coronavirus in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen hebben kunnen plaatsvinden, doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met 4 maanden rechtvaardigt [7]. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500. De termijnoverschrijding dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase.

Proceskosten

16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).

[1] Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561

[2] Gerechtshof Den haag 22 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2567

[3] Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY9000

[4] Gerechtshof Den Haag 22 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2638

[5] Gerechtshof Den Haag 22 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2567

[6] ECLI:NL:HR:2005:AO9006

[7] Vgl. gerechtshof Den Haag 18 januari 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:53

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing