Rechtbank Gelderland, 26-06-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2802, AWB - 17 _ 3965
Rechtbank Gelderland, 26-06-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2802, AWB - 17 _ 3965
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 26 juni 2018
- Datum publicatie
- 28 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:2802
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 3965
Inhoudsindicatie
Precarioheffing van regionale netbeheerder voor elektriciteit en gas. Belastingplicht op grond van artikel 3 van de Verordening. Verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechtbank en naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 5 september 2017 (Muiden). Tekst en bedoeling van dit artikel over de belastingplicht is voldoende duidelijk. Geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Ook geen schending van het gelijkheidsbeginsel, hoewel van het waterleidingbedrijf geen precariobelasting is geheven. Geen gelijke gevallen, omdat eiseres geen overeenkomst heeft gesloten met de gemeente en het waterleidingbedrijf wel een overeenkomst had gesloten met de gemeente op basis waarvan de gemeente een gedoogplicht mocht aannemen.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/3965 en AWB 18/3285
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 twee aanslagen precariobelasting opgelegd met dagtekening 31 maart 2017, een voor het elektriciteitsnetwerk ter hoogte van € 833.352 en een voor het aardgasleidingennetwerken ter hoogte van € 411.336.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2017 heeft verweerder deze aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij brief van 28 juli 2017, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft twee maal nadere stukken ingediend, die zijn doorgestuurd aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018.
Namens eiseres is verschenen mr. [A] , bijgestaan door de gemachtigde en haar kantoorgenoot mr. [B] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [C] .
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is netbeheerder en economisch eigenaar van gas- en elektriciteitsleidingen (hierna: de leidingen) in de gemeente Neerijnen. Het gaat om 277.784 meter elektriciteitsleidingen en 137.112 meter gasleidingen. Juridisch eigenaar van de leidingen is [D] N.V., een 100% dochtermaatschappij van eiseres (hierna: [D] ).
2. Eiseres is op grond van artikel 10, negende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2, achtste lid, van de Gaswet als netbeheerder aangewezen door juridisch eigenaar [D] . Hiervoor is toestemming gegeven door de minister van Economische Zaken (hierna: de minister). Aanwijzing door de minister heeft niet plaatsgevonden, omdat dit op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet alleen gebeurt bij het landelijke hoogspanningsnetwerk en bij het landelijke gastransportnetwerk.
3. Artikel 3 van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor openbare dienst bestemde gemeentegrond 2017 van de gemeente Neerijnen (hierna: de Verordening), luidt als volgt:
“Artikel 3: Belastingplicht
1. Ter zake van buizen, kabels, draden of leidingen waarvan op grond van de Gaswet of Electriciteitswet een netbeheerder is aangewezen, wordt de precariobelasting geheven van de door de minister aangewezen netbeheerder.
2. In alle andere gevallen wordt de precariobelasting geheven van degene die de buizen, kabels, draden of leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.”
4. Voor 2016 gold ook een verordening precariobelasting, met daarin een vergelijkbare tekst over de belastingplicht.
5. De toelichting op het raadsvoorstel voor vaststelling van eerste verordening precariobelasting, voor het jaar 2014, vermeldt voor zover hier van belang het volgende:
“Inleiding:
Binnen de gemeentelijke grenzen liggen verschillende netwerken van buizen, kabels, draden of leidingen. De Gemeentewet biedt gemeenten in artikel 228 de mogelijkheid om precariobelasting te heffen. Hiervoor dient wel een verordening vastgesteld te worden.
Beperkingen:
Wetgeving, (fiscale) jurisprudentie en bestaande overeenkomsten kunnen echter beperkingen stellen aan de mogelijkheid om te heffen. Als de gemeente het gebruik van zijn grond voor het hebben van voorwerpen moet gedogen, zoals bij krachtens de Telecommunicatiewet voor kabels ten dienste van een openbaar electronisch communicatienetwerk, kan zij dus geen precariobelasting heffen.
Potentiële opbrengst:
Vooralsnog is de verwachting dat wel precariobelasting geheven zal kunnen worden op de gasleidingen. (…)
Kanttekeningen:
(…) Vooralsnog wordt de heffing van precariobelasting voor nutsbedrijven nog niet wettelijk belemmerd.”
6. De overgelegde informatienota van 17 februari 2015 van het College geeft antwoord op de vraag die in de raadsvergadering van 5 februari 2015 was gesteld of precariobelasting wordt geheven op alle in de gemeentegrond voorkomende kabels en leidingen. In deze nota worden alle netwerken genoemd die aanwezig zijn in Neerijnen. Daarbij worden de netwerken van de [E] , [F] en [G] genoemd, het telcommunicatienetwerk en ook het aardgasleidingennetwerk en het elektriciteitsnetwerk van [X] . Vervolgens vermeldt de nota:
“Hoewel al deze netwerken vallen onder de werking van de precariobelasting zijn er beperkingen aan de mogelijkheid om te heffen door wetgeving, (fiscale) jurisprudentie en bestaande overeenkomsten. Op basis van deze overeenkomsten is het niet mogelijk precariobelasting te heffen van het (hoofd)aardgasleidingennetwerk van N.V. [H] en van het waterleidingnetwerk van [G] . Inzake het electriciteitsnetwerk [X] N.V. zijn eveneens beperkingen op basis van bestaande overeenkomsten. Hierover wordt door diverse gemeenten geprocedeerd zodat nog geen duidelijkheid is over de haalbaarheid van deze heffing. Gezien de hoge kosten die dergelijke juridische procedures met zich mee brengen is door Neerijnen geen aanslag opgelegd voor het electriciteitsnetwerk maar wordt gewacht tot meer duidelijkheid is over de haalbaarheid.”
Verder wordt in de nota opgemerkt dat aan [X] in 2014 en 2015 een aanslag precariobelasting is opgelegd voor het aardgasleidingennetwerk in [Q] , dat de aanslag over 2014 definitief is en dat er geen procedures over lopen. Ten aanzien van de aanslag 2015 is alleen nog niet zeker of het aantal meters klopt.
Geschil
7. In geschil is of de aanslagen voor 2017 terecht aan eiseres zijn opgelegd.
8. Eiseres voert aan dat zij geen belastingplichtige is op grond van artikel 3, eerste dan wel tweede lid, van de Verordening. Zij betoogt dat zij niet is aangewezen door de minister, zodat zij niet onder het eerste lid valt. Zij is door de eigenaar op grond van de Gaswet 1998 en de Elektriciteitswet aangewezen als netbeheerder en valt daarom ook niet onder het tweede lid. Het tweede lid ziet volgens de tekst ervan namelijk alleen op alle gevallen waarin niet op grond van de Gaswet 1998 of de Elektriciteitswet een netbeheerder is aangewezen. Daarnaast stelt eiseres dat de aanslag is opgelegd in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Over het rechtszekerheidsbeginsel stelt eiseres dat de tekst van de Verordening te onduidelijk is, terwijl de belastingplicht duidelijk dient te zijn. Over het gelijkheidsbeginsel voert zij aan dat verweerder geen precariobelasting heft van het lokale drinkwaterbedrijf. Volgens eiseres ligt in de door verweerder overgelegde overeenkomsten met het drinkwaterbedrijf geen gedoogplicht besloten, zodat wel degelijk sprake is van gelijke gevallen. Zij wijst daarbij met name op het vijfde lid van artikel 6 van die overeenkomsten.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres wel belastingplichtig is op grond van artikel 3, eerste dan wel tweede lid, van de Verordening. Hij betoogt dat zowel de tekst als doel en strekking van de Verordening voldoende duidelijk zijn over de uitleg van het begrip “belastingplichtige”. Over het gelijkheidsbeginsel voert verweerder aan dat het niet om gelijke gevallen gaat. In het geval van het drinkwaterbedrijf bestaan namelijk overeenkomsten die zijn gesloten tussen het drinkwaterbedrijf en de gemeente waarin een belemmerende bepaling voor de gemeente is opgenomen. Dit is bij eiseres niet zo. Verweerder gaat er op grond van de huidige stand van de jurisprudentie van uit dat de overeenkomsten met het waterbedrijf wel een gedoogplicht inhouden en verwijst hiervoor met name naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 14 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4035.
Beoordeling van het geschil
Belastingplicht
10. De vraag of eiseres op grond van artikel 3 van de Verordening als belastingplichtige kan worden aangemerkt, is eerder aan de orde geweest in de uitspraken van deze rechtbank tussen eiseres en andere gemeentes, waarbij dezelfde tekst over belastingplicht aan de orde was. Het gaat om de uitspraken van 14 juli 2017 , ECLI:NL:RBGEL:2017:3695 (Elburg 2015), 5 oktober 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5142 (Oldebroek 2015), en 9 januari 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:59 (Ermelo 2016 en 2017). Uit die uitspraken volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de uitleg die eiseres geeft aan artikel 3 van de Verordening niet juist is. Eiseres valt onder artikel 3, tweede lid, van de Verordening, omdat zij kan worden begrepen onder het begrip “andere gevallen”. Gerechtshof Amsterdam is in een vergelijkbare zaak tot hetzelfde oordeel gekomen, in het arrest van 5 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:3644 (Muiden). De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van Gerechtshof Amsterdam. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres belastingplichtig is voor de precarioheffing over haar netwerken in de gemeente Neerijnen.
11. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in deze zaak heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
12. De omstandigheid dat de toelichting op het raadsvoorstel in dit geval minder uitgebreid is dan in de eerder door de rechtbank en door Gerechtshof Amsterdam berechte gevallen, maakt het oordeel niet anders. Ook de toelichting van de gemeente Neerijnen neemt namelijk tot uitgangspunt dat precarioheffing voor alle buizen, kabels, draden of leidingen in gemeentegrond mogelijk is en ook wordt beoogd, tenzij sprake is van een gedoogplicht. Daaruit blijkt voldoende duidelijk de bedoeling van ook deze gemeentelijke wetgever om precariobelasting te heffen van alle nutsbedrijven waarvoor geen gedoogplicht geldt, dus ook van eiseres als regionaal netbeheerder. In elk geval blijkt uit de toelichting niet dat de gemeente Neerijnen de bedoeling had om niet te heffen over de regionale netwerken. Verder blijkt uit de informatienota van 17 februari 2015 duidelijk de bedoeling om eiseres in de heffing te betrekken indien uit de jurisprudentie blijkt dat ten opzichte van haar geen gedoogplicht geldt. De twee netwerken van eiseres worden in die informatienota immers expliciet genoemd.
13. De tekst en bedoeling van artikel 3 van de Verordening zijn voldoende duidelijk, zodat er geen sprake is van een leemte. Ook zonder het raadsvoorstel en zonder de informatienota geeft de tekst voldoende duidelijk de bedoeling van de gemeente weer om ook regionale netwerken in de belastingheffing te betrekken. Het eerste lid is namelijk kennelijk alleen bedoeld om de belastingplicht te regelen van de door de minister aangewezen netbeheerders van de landelijke netwerken. De tekst is niet met deze bedoeling in strijd en is gemakkelijk in te kleuren overeenkomstig deze bedoeling. Daarvoor hoeft alleen tussen “Electriciteitswet” en “een netbeheerder” gelezen te worden “door de minister”, zodat voor de komma staat “op grond van de Gaswet of Electriciteitswet door de minister een netbeheerder is aangewezen”. Dan is ook duidelijk dat het tweede lid alle andere gevallen betreft en dus ook geldt voor de netten van netbeheerders die niet door de minister zijn aangewezen maar waarvan de aanwijzing wel heeft plaatsgevonden op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet.
Beginselen
14. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel faalt. Het enkele feit dat er een discussie is over de uitleg van een wetsartikel betekent niet dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Verder heeft de rechtbank bij de beoordeling van de belastingplicht al overwogen dat zij de bedoeling van artikel 3 van de Verordening voldoende duidelijk acht. Bovendien was deze bedoeling ook voor eiseres kennelijk voldoende duidelijk, omdat zij de aanslagen over 2014 en 2015 voor het gasleidingnetwerk blijkbaar zonder protest heeft betaald.
15. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel is gebaseerd op de omstandigheid dat van het drinkwaterbedrijf geen precariobelasting wordt geheven en van eiseres wel. Deze beroepsgrond faalt, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder mocht begin 2017 op basis van de toen bekende jurisprudentie aannemen dat het drinkwaterbedrijf partij is bij een overeenkomst met de gemeente die leidt tot een gedoogplicht (zie Rechtbank Gelderland 1 december 2015 ( [G] -Beuningen), ECLI:NL:RBGEL:2015:7380, later bevestigd door Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4035). Hij kon daarom in redelijkheid afzien van heffing bij het drinkwaterbedrijf. Omdat bij eiseres geen sprake is van een overeenkomst met de gemeente, kan er bij haar geen sprake zijn van een gedoogplicht. Dat maakt haar situatie wezenlijk anders. Overigens was in de zaak van [G] tegen Beuningen dezelfde tekst van de overeenkomst aan de orde als hier en is in die zaak ook de uitleg van zowel het eerste als het vijfde lid van artikel 6 van de overeenkomst aan de orde geweest.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.