NTFR 2025/36 - Territoriale beperking fiscale eenheid is niet strijdig met het Unierecht
NTFR 2025/36 - Territoriale beperking fiscale eenheid is niet strijdig met het Unierecht
Gegevens
- Publicatie
- NTFR 2025/36
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 december 2024
- Datum publicatie
- 8 januari 2025
- Annotator
- mr. A. Vroonbeleidsadviseur Omzetbelasting, ministerie van Financiën
- Belastingjaar
- 01-07-2016 t/m 30-09-2016
- Zaaknummer
- 21/02456
- Relevante informatie
- Beroepschrift in cassatie bij HR 21/02456, Art. 7 lid 4 Wet OB 1968, Art. 49 VWEU, Art. 11 BTW-richtlijn
Inhoudsindicatie
Samenvatting
Van een fiscale eenheid kunnen alleen in Nederland gevestigde ondernemers deel uitmaken. Voor een internationaal concern betekent dit dat in het geval van onderlinge dienstverlening tussen concernvennootschappen, de diensten die door een in Nederland gevestigde concernvennootschap worden verleend aan een andere concernvennootschap die met haar een fiscale eenheid vormt, buiten de heffing van omzetbelasting blijven, terwijl de diensten die in andere lidstaten gevestigde vennootschappen van hetzelfde concern jegens die in Nederland gevestigde concernvennootschap verrichten, volgens de normale regels voor internationale dienstverlening in de heffing van Nederlandse omzetbelasting worden betrokken.
Belanghebbende – een fiscale eenheid die deel uitmaakt van een internationaal concern – vindt de hiervoor bedoelde territoriale beperking in strijd met in het Unierecht verankerde verkeersvrijheden. Daarom moet volgens haar de heffing van Nederlandse omzetbelasting over diensten die Duitse concernvennootschappen jegens haar hebben verricht, achterwege blijven. Belanghebbende doet daarvoor een beroep op de door het HvJ voor de winstbelastingen ontwikkelde ‘per-elementbenadering’. Voor belanghebbende is het financiële belang van deze zaak erin gelegen dat zij de omzetbelasting die zij is verschuldigd over de diensten van de Duitse concernvennootschappen, nagenoeg geheel niet in aftrek kan brengen.
De Hoge Raad deelt de visie van belanghebbende niet. De cassatierechter zet in uitgebreide bewoordingen uiteen dat de territoriale beperking geen verboden belemmering van de verkeersvrijheden oplevert en niet slechts een element van het btw-groepsregime is, maar een wezenlijk onderdeel daarvan.
De omstandigheid dat een lidstaat door de territoriale beperking een juiste heffing van btw op eigen grondgebied kan waarborgen, met behoud van de samenhang van heffing van btw en aftrek daarvan volgens het bestemmingslandbeginsel, vormt volgens de Hoge Raad een dwingende reden van algemeen belang die een beperking van de vrijheid van vestiging respectievelijk dienstverrichting kan rechtvaardigen.
De in art. 11 BTW-richtlijn aan de lidstaten voorgeschreven territoriale beperking van de btw-groep is geschikt om de samenhang van het gemeenschappelijke btw-stelsel, de verdeling van de heffingsbevoegdheden van lidstaten en hun fiscale soevereiniteit te handhaven. En het uit de territoriale beperking voortvloeiende verschil in behandeling is voorts evenredig. De maatregel gaat niet verder dan nodig is om de doelstellingen ervan te handhaven.
Het niet in de heffing van omzetbelasting betrekken van diensten die door een in een andere lidstaat gevestigde concernvennootschap worden verricht aan een Nederlandse btw-groep (fiscale eenheid), kan niet worden aangemerkt als slechts een element van het btw-groepsregime, ook niet voor zover het gaat om diensten, verricht binnen een verzekeringsgroep die de aldus geheven omzetbelasting niet of nagenoeg niet in aftrek kan brengen.
(Cassatieberoep ongegrond.)
Uitspraak
Feiten
2. Inleiding
Deze zaak gaat over de fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Van zo’n fiscale eenheid kunnen, zo volgt uit Unierecht, alleen in Nederland gevestigde ondernemers deel uitmaken. Voor een internationaal concern betekent dit dat in het geval van onderlinge dienstverlening tussen concernvennootschappen, de diensten die door een in Nederland gevestigde concernvennootschap worden verleend aan een andere concernvennootschap die met haar een fiscale eenheid vormt, buiten de heffing van omzetbelasting blijven, terwijl de diensten die in andere lidstaten gevestigde vennootschappen van hetzelfde concern jegens die in Nederland gevestigde concernvennootschap verrichten volgens de normale regels voor internationale dienstverlening in de heffing van Nederlandse omzetbelasting worden betrokken.
Belanghebbende in deze zaak – een fiscale eenheid in de zin van de omzetbelasting die deel uitmaakt van een internationaal concern – vindt de hiervoor bedoelde territoriale beperking in strijd met in het Unierecht verankerde verkeersvrijheden. Daarom moet volgens haar de heffing van Nederlandse omzetbelasting over diensten die Duitse concernvennootschappen jegens haar hebben verricht, achterwege blijven. Belanghebbende doet daarvoor een beroep op de door het Hof van Justitie van de Europese Unie voor de winstbelastingen ontwikkelde ‘per-elementbenadering’. Voor belanghebbende is het financiële belang van deze zaak erin gelegen dat zij de omzetbelasting die zij is verschuldigd over de diensten van de Duitse concernvennootschappen, nagenoeg geheel niet in aftrek kan brengen.