NTFR 2025/47 - Werkafspraken tussen WOZ-bureau en gemeente vormen bijzondere omstandigheden ex art. 2 lid 3 BPB; geen PKV
NTFR 2025/47 - Werkafspraken tussen WOZ-bureau en gemeente vormen bijzondere omstandigheden ex art. 2 lid 3 BPB; geen PKV
Gegevens
- Publicatie
- NTFR 2025/47
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 december 2024
- Datum publicatie
- 8 januari 2025
- Annotator
- mr. E.D. Postemasenior juridisch adviseur bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Belastingjaar
- 2019
- Zaaknummer
- 22/04929
- Relevante informatie
- Beroepschrift in cassatie bij HR 22/04929, Art. 2 lid 3 BPB, Art. 40 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Samenvatting
In bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer verzocht om toezending van KOUDV- en liggingsfactoren van vergelijkingsobjecten. Het kantoor van de gemachtigde, dat vele WOZ-procedures voert, heeft onder meer met het oog op een effectieve werkwijze met de heffingsambtenaar algemene werkafspraken voor 2019 gemaakt. Afgesproken is dat het kantoor bij procedurele fouten eerst contact opneemt met de heffingsambtenaar.
Belanghebbende claimt in (hoger) beroep een proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar art. 40 Wet WOZ heeft geschonden door de KOUDV- en liggingsfactoren van vergelijkingsobjecten niet te verstrekken in de bezwaarfase. Volgens hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:3966) vormt de omstandigheid dat bedoelde KOUDV- en liggingsfactoren niet zijn verstrekt in de bezwaarfase, in dit geval – gelet op de werkafspraken – geen grond voor een proceskostenvergoeding in beroep.
De Hoge Raad is het daarmee eens. De omstandigheid dat de gemachtigde de toezegging van het kantoor over contact bij procedurele fouten niet is nagekomen, vormt namelijk een bijzondere omstandigheid ex art. 2 lid 3 BPB, op grond waarvan geen aanleiding bestaat voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
(Cassatieberoep ongegrond.)
Uitspraak
Feiten
2.1. De heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: de heffingsambtenaar) heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven waarbij de waarde van de woning van belanghebbende voor het jaar 2019 is vastgesteld op € 407.000. Tevens is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2019 bekendgemaakt.
2.2. Belanghebbende heeft tegen de hiervoor in 2.1 vermelde beschikking bezwaar gemaakt bij een bezwaarschrift dat is gedagtekend op 23 maart 2019. Belanghebbende heeft zich hierbij laten bijstaan door een gemachtigde (hierna: de gemachtigde).
2.3. Het kantoor waar de gemachtigde werkzaam is (hierna: het kantoor), treedt ook namens vele andere belanghebbenden op als gemachtigde in procedures tegen WOZ-beschikkingen die worden gegeven door de heffingsambtenaar. Het kantoor en de heffingsambtenaar hebben in dat kader algemene werkafspraken gemaakt. Een collega van de gemachtigde heeft namens het kantoor het initiatief genomen tot het maken van deze werkafspraken voor het jaar 2019. Zij heeft daartoe op 27 december 2018 een verzoek gestuurd aan de heffingsambtenaar. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
‘Door het maken van werkafspraken hopen wij de onderlinge communicatie te verbeteren en tot een effectieve werkwijze te komen, die zowel voor ons als voor u bijdraagt aan een prettige samenwerking. Daarom treft u als bijlage ons voorstel aan wat bedoeld is als uitgangspunt voor onderling overleg.
(…)
De volgende punten zouden wij graag vastleggen in afspraken:
(...)
4. U zendt ons binnen 2 weken na ontvangst van ons beknopt bezwaarschrift per e-mail de ontvangstbevestigingen en taxatieverslagen en/of taxatiekaarten toe via [e-mailadres kantoor].
(...)
7. Uiterlijk 3 weken voorafgaand aan de hoorzittingen zenden wij u de nader gemotiveerde bezwaarschriften, mits wij de taxatieverslagen tijdig van u hebben ontvangen.
(...)
12. Indien wij tot volledige werkafspraken komen, zullen wij bij procedurele fouten of een afwijking in de kostenvergoeding eerst contact met u opnemen om op deze manier een beroepszaak te voorkomen.
Voordelen voor uw gemeente:
(...)
6. U voorkomt onnodige beroepszaken daar wij in geval van procedurele fouten eerst met u in overleg treden.
Wij ontvangen uw reactie graag uiterlijk 31 januari 2019 (...). Bij geen reactie van uw zijde, of bij het niet kunnen komen tot definitieve afspraken vóór 1 maart 2019, volgen wij uiteraard de formele wettelijke procedure gedurende geheel 2019 en vervalt ons aanbod tot matiging van de proceskostenvergoeding en het in overleg treden met betrekking tot procedurele fouten alvorens wij een beroepschrift indienen.’
2.4. Bij brief van 25 januari 2019 heeft de heffingsambtenaar hierop als volgt gereageerd:
‘Hieronder ga ik puntsgewijs in op uw voorstel.
(...)
4. Versturen taxatieverslagen.
De taxatieverslagen zullen door de gemeente ’s-Hertogenbosch verstuurd worden aan
[e-mailadres kantoor].
(...)
7. Nadere motivatie.
[Het kantoor] stuurt uiterlijk drie weken voor de hoorzitting nader gemotiveerde bezwaarschriften.
Dit is prima.
(...)
12. Contact door [het kantoor] bij procedurele fouten.
Dit is prima.’
2.5. In het hiervoor in 2.2 vermelde bezwaarschrift is onder meer verzocht om bij niet-volledige tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van artikel 40 van de Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de door de heffingsambtenaar opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Belanghebbende heeft op 29 maart 2019 een herhaling van dit informatieverzoek verstuurd.
2.6. De heffingsambtenaar heeft op 25 april 2019 het taxatieverslag aan de gemachtigde gestuurd. Op 11 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar de taxatiekaart met betrekking tot de woning en de grondstaffel aan de gemachtigde gestuurd. In de begeleidende e-mail staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
‘In uw bezwaarschriften hebt u verzocht om de relevante gegevens en waarden van de referentiewoningen en het object van belanghebbende.
De relevante gegevens van de belanghebbende vindt u in de bijlagen.
Gegevensverstrekking
De gegevensverstrekking beperkt zich tot het taxatieverslag (deze hebt [u] al ontvangen), de taxatiekaart en de grondstaffel (indien van toepassing) van het object van belanghebbende.
Aan de hand van deze stukken kunt u de juistheid van de vastgestelde WOZ-waarde controleren. Wij hebben hiermee voldaan aan de uit (artikel 40 van) de Wet WOZ voortvloeiende plicht tot gegevensverstrekking.
Vragen?
Bel of mail mij gerust.’
De taxatiekaart vermeldt voor de woning onder meer de gehanteerde objectkenmerken en de zogenoemde KOUDV-factoren. De taxatiekaart vermeldt verder enige gegevens van drie ‘vergelijkbare objecten’, maar niet de KOUDV- en liggingsfactoren van die objecten.
2.7. Er heeft in de bezwaarfase geen inzage in de stukken door belanghebbende plaatsgevonden als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb.
Geschil
3.1. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de procedure bij de Rechtbank. Belanghebbende maakt aanspraak op die vergoeding met het argument dat de heffingsambtenaar artikel 7:4, lid 4, Awb en/of artikel 40 van de Wet WOZ heeft geschonden door de KOUDV- en liggingsfactoren van de hiervoor in 2.6 bedoelde ‘vergelijkbare objecten’ niet te verstrekken in de bezwaarfase.
3.2. Het Hof heeft in het midden gelaten of voor de heffingsambtenaar op grond van artikel 7:4, lid 2, Awb en/of artikel 40 van de Wet WOZ de verplichting bestond om die gegevens aan belanghebbende te verstrekken. Zelfs als dit het geval is, kan dat belanghebbende volgens het Hof namelijk niet baten. Het Hof is van oordeel dat het op de weg van belanghebbende had gelegen om, indien de wel toegestuurde informatie volgens haar onvoldoende was, dit kenbaar te maken aan de heffingsambtenaar. Het Hof acht belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat dit is gebeurd. De stelling van belanghebbende dat tijdens het hoorgesprek – opnieuw – om de gegevens is gevraagd, vindt volgens het Hof geen steun in het hoorverslag en is niet onderbouwd. Belanghebbende had naar het oordeel van het Hof bovendien gebruik kunnen maken van het recht op inzage. Dat heeft zij niet gedaan.
3.3. De stelling van belanghebbende dat de wet niet ertoe verplicht een verzoek om gegevens opnieuw te doen, is naar het oordeel van het Hof als zodanig juist. Dat de wet daartoe niet verplicht, doet er volgens het Hof echter niet aan af dat belanghebbende contact had kunnen zoeken met de heffingsambtenaar. Dat dit van belanghebbende ook gevergd mocht worden blijkt in dit geval uit de toezegging van het kantoor inzake ‘procedurele fouten’, die deel uitmaakt van de gemaakte werkafspraken. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar ervan mocht uitgaan dat voldaan was aan de verplichtingen van artikel 7:4 Awb en/of artikel 40 van de Wet WOZ.
3.4. Ook als met juistheid zou kunnen worden betoogd dat dit laatste niet wegneemt dat feitelijk niet (volledig) aan die verplichtingen is voldaan, is er naar het oordeel van het Hof – mede gelet op de toezegging van het kantoor om bij procedurele fouten contact op te nemen – aanleiding om daaraan voorbij te gaan op grond van artikel 6:22 Awb, althans om te oordelen dat er geen plaats is voor een proceskostenvergoeding.
3.5. Het Hof is tot de slotsom gekomen dat de omstandigheid dat de secundaire objectgegevens (de KOUDV- en liggingsfactoren) van een aantal ‘vergelijkbare objecten’ niet zijn verstrekt in de bezwaarfase, in dit geval geen grond vormt voor een proceskostenvergoeding in beroep.