NTFR 2002/1369 - Dga en BTW: wéér geen vragen aan het Hof van Justitie!
Aflevering 39, gepubliceerd op 26-09-2002 geschreven door mr. drs. W.A.P NieuwenhuizenEen directeur–grootaandeelhouder (een 'dga') is, ingeval hij meer dan de helft van de aandelen in zijn BV bezit, een BTW–belastplichtige voor de arbeid die hij verricht ten opzichte van zijn BV, ter gelegenheid waarvan hij een salaris en eventuele andere vergoedingen ontvangt. Dit was in feite de conclusie van de Hoge Raad van 26 april 2002HR 26 april 2002, nr. 35.775, NTFR 2002/630., die zelfs gerenommeerde auteurs, in een eerste reactie op dit arrest, niet durfden of konden trekken. Zie bijvoorbeeld redactie van het V–N 2002/23.21. Deze volkomen onverwachte nieuwe zienswijze leidt ertoe dat vele dga's vóór het eind van het jaar actie zullen moeten ondernemen of op z'n minst zich rekenschap moeten geven van de gevolgen van dit arrest. Zowel de dga's als de Belastingdienst zijn niet bepaald gelukkig met het arrest, omdat het enkel tot administratieve overlast aan beide kanten leidt. Niet alleen zat niemand op dit arrest te wachten, ook rijst de vraag of de nieuwe zienswijze wel juist is. Het arrest staat niet op zichzelf. De Nederlandse belastingrechter stelt nauwelijks nog prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie, terwijl het buitenland – althans in die landen waar de BTW–deskundigheid zich voldoende ontwikkeld heeft – steeds vaker deze weg naar het hoogste rechtscollege te Luxemburg weet te vinden. Deze moeilijk te begrijpen terughoudendheid of wellicht eigenzinnigheid van de Hoge Raad komt de rechtsontwikkeling niet ten goede en leidt zelfs tot de vraag wat de consequenties zijn van een onjuist oordeel van de Hoge Raad.