Aflevering 9

Gepubliceerd op 28 februari 2002

NTFR 2002/303 - Handel in exitclaims

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002 geschreven door P. Wattel
In juni 2001 heeft de Raad van de EG een richtlijnRichtlijn 2001/44/EG van 15 juni 2001, Pb. L 175 van 28 juni 2001, blz. 17. Zie Vakstudienieuws 2002/5.33 aangenomen die het bereik uitbreidt van een al sinds 1976 bestaande richtlijn over invorderingsbijstand bij landbouwrestituties en –interventies en bij indirecte belastingen. Richtlijn 76/308/EEG van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit verrichtingen die deel uitmaken van het financieringsstelsel van het Europees Oriëntatie– en Garantiefonds voor de Landbouw, alsmede de landbouwheffingen en douanerechten, evenals van schuldvorderingen uit hoofde van de belasting over de toegevoegde waarde en van bepaalde accijnzen, Pb. EG van 19 maart 1976, nr L 73, zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn van de Raad van 14 december 1992, Pb. EG van 31 december 1992, nr L 390, en het Verdrag van 24 juni 1994, Trb. 1994, 200. De invorderingsbijstand wordt thans uitgebreid tot alle (ook de directe) belastingen waarvoor de heffingsbijstandsrichtlijnRichtlijn 77/799/EEG van 19 December 1977, Pb. EG nr L 336 van 27 December 1977, blz. 15. geldt. Implementatiedatum 30 juni 2002. De vraag is welke gevolgen dit heeft voor de aanvaardbaarheid van exitheffingen bij emigratie. Eén van de belangrijkste argumenten voor exitheffingen c.a. is toch de fiscale coherentie: de bevoegdheid van een EG–lidstaat om binnen zijn jurisdictie opgebouwde fiscale claims en latenties te doen afrekenen uiterlijk op het moment waarop het laatste fiscale aanknopingspunt zijn fiscale jurisdictie verlaat. De conclusie is dat de wederzijdse–bijstand–benadering op den duur onbevredigend is en dat het aanbeveling verdient een systeem van exitclaimhandel op te zetten tussen de EG–lidstaten. Zo'n systeem bevrijdt migrerende belastingplichtigen van de last van exitheffingen op een moment waarop zij niets realiseren en stelt niettemin de claim van de betrokken lidstaat veilig.

NTFR 2002/304 - Vaststelling marktrente

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
Het jaarlijkse besluit waarin de staatssecretaris aangeeft hoe de marktrente wordt vastgesteld, is inhoudelijk ongewijzigd opnieuw uitgebracht. Het voorgaande besluit (Besluit van 29 januari 2001, nr. CPP2001/242M, NTFR 2001/233) is hiermee ingetrokken.

NTFR 2002/312 - Betalingskorting en te hoog opgelegde AVR-aanslagen IB/PH 2002

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
Bij het vaststellen van de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en/of premie ziekenfondswet 2002 heeft de Belastingdienst geen of onvoldoende rekening kunnen houden met het overgangsrecht voor de inkomstenbelasting. Hierdoor wordt box 3-inkomen als box 1-inkomen aangemerkt of box 3- inkomen anderszins onjuist verwerkt en kunnen de aanslagen te hoog zijn. Belastingplichtigen die bezwaar hebben gemaakt tegen deze te hoge aanslagen lopen de kans om de betalingskorting, die wordt verleend als het bedrag van de voorlopige aanslag is voldaan, te missen. Op de betalingskorting bestaat recht als de voorlopige aanslag (verminderd met de betalingskorting) geheel is voldaan. Ook als bezwaar wordt gemaakt moet de oorspronkelijke aanslag worden voldaan. De staatssecretaris van Financiën vindt dat in de hiervóór vermelde gevallen niet terecht en publiceert nu in een besluit – evenals hij vorig jaar deed voor het jaar 2001, NTFR 2001/388) – een coulanceregeling. Het belangrijkste verschil met de normale regeling voor betalingskorting is dat het volledige bedrag van de voorlopige aanslag na vermindering dient te zijn voldaan binnen veertien dagen na ontvangst van de verminderingsbeschikking.

NTFR 2002/313 - Automatische aanpassing AVAR 2002

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
In het inkomen over 2001 kan op grond van het overgangsrecht Wet IB 2001 rente zijn opgenomen in box 1. Deze rente werkt automatisch door naar de voorlopige aanslag over 2002 omdat deze aanslag wordt gebaseerd op het inkomen over 2001. In dit besluit geeft de staatssecretaris van Financiën aan dat de Belastingdienst in deze gevallen voorlopige aanslagen over 2002 automatisch aanpast omdat de rente eigenlijk thuishoort in box 3 en het totaal te betalen bedrag op de voorlopige aanslag 2002 dus te hoog zal zijn. Een bezwaarschrift indienen is niet nodig. Wel moet bezwaar worden gemaakt als er om andere redenen vermindering wordt gewenst of als voor het indienen van de aangifte 2001 uitstel is gevraagd.

NTFR 2002/317 - Versoepeling bij toepassing van standaardvoorwaarde 16 fiscale eenheid

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
Met ingang van 31 december 2001 wordt de sanctie van de 16e standaardvoorwaarde fiscale eenheid versoepeld. Dit is in een Besluit van 15 februari 2002 vastgelegd. In plaats van verplichte herwaardering van alle activa en passiva van de dochter worden op verzoek slechts de 'verschoven' vermogensbestanddelen geherwaardeerd of valt een ontstane reserve ten gunste van de winst vrij. De staatssecretaris legt uit dat hij tot deze versoepeling overgaat vanwege de lange looptijd van het wetsvoorstel 'herziening regime fiscale eenheid'.

NTFR 2002/319 - Gevolgen toekennen werknemersopties na 15 november 2001

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
De staatssecretaris verlengt zijn goedkeuring voor een gunstigere fiscale behandeling van optieplannen voor werknemers dan de jurisprudentie van de Hoge Raad toestaat. Dit besluit hangt samen met het feit dat het lopende wetsvoorstel over dividendstripping en het verlenen van optierechten aan werknemers nog niet door de Eerste Kamer is aangenomen.

NTFR 2002/322 - Non-discriminatiebepalingen en grensarbeidersprotocol onder Wet IB 2001

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
De staatssecretaris van Financiën geeft via een beleidsbesluit een overzicht van de gevolgen van de non-discriminatiebepalingen in de belastingverdragen/regelingen met België en Suriname, respectievelijk de Nederlandse Antillen en Aruba en het grensarbeidersprotocol met Duitsland voor de Wet IB 2001. Het gaat om de gevallen waarin niet op de voet van art. 2.5 Wet IB 2001 wordt gekozen voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Apart vermeld zijn de gevolgen in zoverre deze voor de toepassing van het grensarbeidersprotocol afwijken van de non-discriminatiebepalingen. De gevolgen hebben betrekking op de toepassing van heffingskortingen, heffingvrij vermogen, aftrekposten en toerekening van inkomensbestanddelen.

NTFR 2002/323 - Nederland en VS gaan onderhandelen over herziening belastingverdrag

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
De Verenigde Staten en Nederland hebben besloten onderhandelingen te openen over een wijziging van hun huidige belastingverdrag. De onderhandelingen zullen plaastvinden in april te Washington (D.C.). De herziening beoogt een wijziging van het huidige van kracht zijnde verdrag tussen de twee landen, dat in 1993 inwerking is getreden, te bewerkstelligen.

NTFR 2002/324 - Fiscale behandeling aandelenopties in grensoverschrijdend verband

Aflevering 9, gepubliceerd op 28-02-2002
De staatssecretaris heeft voor de fiscale behandeling van aan werknemers toegekende aandelenopties in grensoverschrijdend verband een nieuw besluit uitgebracht dat toepassing vindt op aandelenoptierechten die na 1 januari 2002 onvoorwaardelijk worden. De mededeling van 19 augustus 1994, nr. IFZ94/705.2 (Infobulletin 1994/704) heeft haar belang verloren. In het besluit wordt duidelijkheid gegeven over de vraag in hoeverre Nederland belasting mag heffen over het voordeel uit toegekende aandelenoptierechten als de werknemer niet uitsluitend in Nederland werkzaamheden verricht. Voor de toerekening wordt uitgegaan van het causaal verband tussen het voordeel uit de toegekende aandelenoptierechten en de door de werknemer in dienstbetrekking verrichte resp. nog te verrichten werkzaamheden. In verdragssituaties is hiervoor art. 15 van het OESO-Modelverdrag bepalend. Als het belastbare voordeel volgens art. 15 zowel toerekenbaar is aan in Nederland als in de andere verdragsstaat verrichte werkzaamheden, dan wordt de heffingsbevoegdheid tijdsevenredig verdeeld. De tijdsevenredige verdeling van de heffingsbevoegdheid blijft achterwege indien een werknemer vanuit Nederland in de andere verdragsstaat te werk wordt gesteld, zodanig dat de heffingsbevoegdheid met betrekking tot de beloning van de werknemer ter zake van die tewerkstelling volgens het desbetreffende belastingverdrag niet aan de andere verdragssluitende staat wordt toebedeeld. Met andere woorden: de heffingsbevoegheid over het voordeel uit de toegekende aandelenoptie wordt bepaald door de verdeling van heffingsrechten over de beloning voor de werkzaamheden waaraan het betreffende voordeel kan worden toegerekend. Voor bestuurders geldt voor de toepassing van het bestuurdersartikel in de belastingverdragen dezelfde systematiek. Achtereenvolgens wordt door de staatssecretaris ingegaan op de toerekening van het voordeel bij onvoorwaardelijk toegekende aandelenoptierechten (toerekening aan reeds verrichte werkzaamheden) en bij voorwaardelijk toegekende aandelenoptierechten (toerekening aan na de toekenning te verrichten werkzaamheden). Als uit de optieregeling en de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat de voorwaardelijke aandelenoptierechten ten dele zijn toegekend aan de periode vóór de toekenning, dan moet het voordeel ten dele aan die periode worden toegerekend. Het besluit is het Nederlandse standpunt inzake de heffingsbevoegdheid over het voordeel uit toegekende aandelenopties. Heeft in een concrete casus een andere verdragsstaat een afwijkende opvatting dat resulteert in dubbele belasting, dan kan bij de directie IFZ van het Ministerie van Financiën worden verzocht om in onderling overleg met de andere verdragsstaat een oplossing te zoeken voor de dubbele belasting.