Aflevering 22

De heer en mevrouw Jansen wonen in een fraai landelijk gebied dichtbij een grote stad. Zij richten een stichting op met als doel het behoud van het oorspronkelijke karakter van het landelijke gebied. Uit hun vermogen wordt ten gunste van de stichting een substantieel bedrag afgezonderd. Wat is de achtergrond van de oprichtingsdaad van de heer en mevrouw Jansen? De gemeenteraad van de nabij gelegen stad heeft besloten, ter ontlasting van bepaalde wijken van die stad, de aldaar in gebruik zijnde "afwerkplaatsen" over te brengen naar een terrein gelegen vlakbij de woning van de heer en mevrouw Janssen. De stichting start juridische acties om dit tegen te houden. Ter financiering van deze processen wordt geput uit het kapitaal dat door de oprichters ter beschikking is gesteld, maar er wordt ook een breed gedragen donateuractie gestart.

balansdatum, bewijslastverdeling, vervangingsvoornemen

man-vrouwfirma, onzakelijke winstverdeling

studie-uren, urencriterium, zelfstandigenaftrek

legaat, rente, schuldvermenging

In een onderschrift bij de intrekking van een pro forma beroepschrift in cassatie heeft de staatssecretaris – in weerwil van het besluit van 20 december 2001, NTFR 2002/12 – zich neergelegd bij een uitspraak van Hof Amsterdam (NTFR 2004/111). In die uitspraak stond het hof toe dat een herleefde WIR door een verlies uit 2000, over het jaar 1998 werd verrekend.

De Tweede Kamer heeft twee moties aangenomen over de wetsvoorstellen Walvis en Aansluitingswet Walvis.

Op 1 juni 2004 vervalt de overgangstermijn van de Wet fiscale behandeling van pensioenen (Wet van 29 april 1999, Stb. 211) voor de aanpassing van bestaande pensioenregelingen aan de nieuwe regels. Alle aanspraken uit pensioenregelingen die vanaf die datum worden genoten moeten voldoen aan de wettelijke regels van Hoofdstuk IIB en art. 38a Wet LB 1964 en aan de daarop gebaseerde lagere regelgeving.

arbeidsovereenkomst, familierelatie, verzekeringsplicht

boetes, cautie, redelijke termijn

Het Wetsvoorstel basisvoorziening kinderopvang (Wbk) is aangenomen door de Tweede Kamer. In het Wbk wordt een nieuwe manier van financiering van de kinderopvang geregeld. Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat ouders, werkgevers en overheid gezamenlijk de kosten van de opvang dragen.

De staatssecretaris van Financiën brengt een overzicht uit van de vragen en antwoorden over de verzekeringsplicht en de premieheffing voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen (WAZ). Dit ter vervanging van het besluit van 15 november 1999, nr. DB99/3363M, Infobulletin 1999/819. Er zijn wijzigingen die voortvloeien uit de invoering van de Wet IB 2001 en de invoering van de euro. Er is verder op tal van onderwerpen betreffende de WAZ jurisprudentie verschenen en er zijn verschillende besluiten gepubliceerd over de premieheffing WAZ. Ook zijn er nieuwe vragen en antwoorden over de premieheffing WAZ gesteld en beantwoord.

VNO-NCW heeft in een commentaar gereageerd op de wetsvoorstellen financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en invoeringswet financiering sociale verzekeringen (IWfsv). Deze wetsvoorstellen namen wij op in NTFR 2004/617.

deelnemerslening, renteaftrek, vertrouwensbeginsel

De staatssecretaris heeft een besluit uitgebracht met 15 vragen en antwoorden over de geruisloze terugkeer. Hierin wordt het volgende bepaald.

De staatssecretaris heeft voor de oude fiscale-eenheidregelgeving besloten fiscale eenheden met volledig buitenlandse dochters toe te staan. Dit standpunt is in strijd met het nationale recht, zoals dit gold tot en met 2002. Omdat de kans groot wordt geacht dat de oude regeling door het Hof van Justitie van de EG op dit punt in strijd wordt beoordeeld met het EG-Verdrag neemt de staatssecretaris de genoemde beslissing. Het gaat hierbij om de voeging van naar buitenlands recht opgerichte dochtermaatschappijen, waarvan de plaats van de werkelijke leiding ligt in een lidstaat van de Europese Unie. Het verzoek om een fiscale eenheid moet destijds tijdig zijn ingediend.

Indien een dochtermaatschappij binnen een fiscale eenheid, zelfstandig bezien, vanaf enig moment voor een subjectieve vrijstelling voor de vennootschapsbelasting in aanmerking komt, dan verbreekt op dat moment de fiscale eenheid. De staatssecretaris meldt dit standpunt in een besluit dat van toepassing is voor het nieuwe fiscale-eenheidregime zoals dat geldt met ingang van 1 januari 2003.

kinderen, onderneming, voortzetting, vrijstelling

boete, grove schuld

keuzeregeling, termijnoverschrijding

Remedial teachers zijn zowel zelfstandig als in loondienst (bij scholen, schoolbegeleidingsdiensten of samenwerkingsverbanden van scholen) werkzaam. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij zich ermee kan verenigen dat remedial teaching, voorzover verleend in directe samenhang met het basis- en voortgezet onderwijs, niet aan de heffing van omzetbelasting wordt onderworpen. Aan deze goedkeuring verbind ik de voorwaarde dat door ondernemers die remedial teaching in bovengenoemde zin verstrekken wordt afgezien van het recht op aftrek van voorbelasting.

Bij besluit van 22 januari 2004, nr. CPP2003/2802M is aangegeven dat de correctie privé-gebruik auto voor personeel blijft staan op 12% van 25% van de catalogusprijs. Dit besluit gaat of zogenoemd ambulant personeel dat op verschillende plaatsen arbeid verricht, zoals met bouwvakkers, schilders, montagepersoneel, installateurs, stoffeerders, onderhoudsmonteurs, vertegenwoordigers, (assistent)accountants en boekhouders die bij hun cliënten hun werkzaamheden verrichten, enzovoort, het geval is, niet worden beschouwd als kosten van het normale woon-werkverkeer. Hierover was bij besluit van 28 augustus 2002, nr. DGB2002/4620M al eerder invulling gegeven, maar de gewijzigde IB-wetgeving geeft nu aanleiding ook dit besluit te wijzigen. Evenals in dit oude besluit ontmoet het bij de staatssecretaris geen bezwaar om in zodanige situatie de volledige reiskosten van dat personeel van en naar de plaatsen waar werkzaamheden worden verricht, niet te beschouwen als kosten van het normale woon-werkverkeer. Hij verbindt daaraan de voorwaarde dat de periodiek bij de werkgever verrichte werkzaamheden op niet meer dan vijf werkdagen per maand plaatsvinden.

In dit besluit geeft de staatssecretaris aan dat reparaties en onderhoud in Nederland van buitenlandse voertuigen valt onder de werking van art. 6b Wet OB 1968. In beginsel worden deze werkzaamheden weliswaar verricht in het land van de werkzaamheden zelf (art. 6,2,c Wet OB 1968), maar de uitzondering van art/ 6b kan dus van toepassing zijn, waardoor de dienst belastbaar wordt in het land dat de afnemer een BTW-nummer heeft toegekend waaronder deze dienst wordt afgenomen. Een bijkomende voorwaarde is wel dat het voertuig Nederland verlaat. De presterende ondernemer mag er overigens vanuit gaan dat aan deze voorwaarde wordt voldaan, als het kenteken van het voertuig is afgegeven in een andere lidstaat. Als voor het voertuig een Nederlands kenteken is afgegeven, moet worden aangenomen dat de plaats van de dienst in Nederland is gelegen.

Op verzoek van een gemeente heeft het Ministerie van V&W een deel van een rijksweg verdiept aangelegd over een langer traject dan oorspronkelijk door het ministerie was gepland. Het ministerie en de gemeente hebben een overeenkomst gesloten, waarbij is afgesproken dat de gemeente aan het ministerie de kosten zal vergoeden die zijn verbonden aan het verlengen van het traject waarover de rijksweg verdiept wordt aangelegd. De rijksweg blijft met inbegrip van het verdiept aangelegde traject in eigendom, beheer en onderhoud van het ministerie. Naar de mening van de staatssecretaris treedt het ministerie bij de verlengde verdiepte aanleg van de rijksweg op als overheid. De omstandigheid dat dit gebeurt op verzoek van de gemeente en de daarmee verbonden kosten aan de gemeente worden doorberekend, doet hieraan niet af. Aangezien het in de aan de orde gestelde situatie gaat om een rijksweg, vindt de aanleg van deze weg, inclusief het gedeelte van de weg dat op verzoek van de gemeente verdiept wordt aangelegd, plaats in het kader van het specifiek voor het ministerie geldende juridisch regime.

Enkele ondernemingen in de grootwinkelsector en de telecom zijn bij het bepalen van de door hen verschuldigde BTW sinds eind 2003 een afrondingssysteem gaan gebruiken dat afwijkt van de algemeen aanvaarde en toegepaste rekenkundige afrondingsmethode. Zij berekenen per geleverd artikel de BTW en ronden daarbij consequent naar beneden (dus in hun voordeel) af. De Belastingdienst gaat met deze afwijkende afrondingssystematiek niet akkoord. Inmiddels lopen er juridische procedures.

Naar aanleiding van vragen van het Tweede-Kamerlid Aptroot heeft de staatssecretaris een besluit uitgevaardigd over de problemen die zich voordoen rond BTW-identificatienummers van ondernemers in nieuwe EU-lidstaten. Nederlandse ondernemers kunnen hierdoor in de problemen raken omdat ze nog geen BTW-nummer van hun afnemer kunnen krijgen. Vanwege de bijzondere omstandigheid dat de leverancier noch zijn afnemer hieraan enige schuld heeft, hoeft dit op zich geen beletsel te vormen om toch het BTW-nultarief op de levering toe te passen. Wel moet de Nederlandse leverancier van zijn afnemer verlangen dat hij op de hoogte wordt gesteld van zijn BTW-identificatienummer zodra dit aan hem is toegekend. De leverancier kan dit nummer dan alsnog verifiëren. Vanaf 1 mei is het voor Nederlandse ondernemers mogelijk de door de nieuwe lidstaten uitgegeven BTW-identificatienummers te verifiëren.De verwachting is dat enkele weken ná 1 mei de nieuwe lidstaten de uitgifte van de BTW-identificatienummers zullen hebben voltooid. Overigens dient de Nederlandse leverancier bij twijfel aan de identiteit of het ondernemerschap van de afnemer te vragen om nadere gegevens, bijvoorbeeld een bewijs van registratie, een verklaring van hoedanigheid van zijn belastingadministratie of andere documenten.

hulpapparatuur, rode olie, structuurrichtlijn

onroerendezaakbelasting, verpleeghuis, woonfunctie

Op 16 maart 2004 nam de staatssecretaris van Financiën een vraag- en antwoordbesluit voor de sinds 1 januari 2002 in de Successiewet opgenomen bedrijfsopvolgingsregeling (nr. CPP2003/1717, NTFR 2004/665). Op 27 april 2004 is nog een vraag- en antwoordbesluit genomen voor de voordien in de Invorderingswet opgenomen regeling. De vragen en antwoorden in dit besluit zijn voor een deel vergelijkbaar met de in het eerdere besluit opgenomen vragen en antwoorden. Het besluit heeft geen terugwerkende kracht en laat de op 27 april jl. reeds vaststaande beschikkingen onverlet.