Aflevering 19

Belanghebbende exploiteert een groothandel in prijs- en codeerapparatuur en heeft twee werknemers in loondienst. Belanghebbende heeft een reserve assurantie eigen risico ter zake van de invoering van de Wet ULBZ (Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte) in zijn aangifte opgevoerd. De inspecteur heeft een dotatie van f 2.548 (2,6% x 70 % van een loon van f 140.000) aan de reserve assurantie eigen risico aanvaard, waarmee hij kennelijk heeft bedoeld te stellen dat bij verzekering van het onderhavige risico een jaarpremie zou moeten worden betaald ter grootte van dat bedrag bij voormelde loonsom. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de dotatie hoger diende te zijn. Belanghebbende heeft met name geen bewijs geleverd dat het percentage van 2,6 hoger dient te zijn.

Staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 25 april 2001 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel bevat een regeling waardoor zelfstandigen zonder personeel (zoals interimmanagers, organisatieadviseurs en freelance journalisten) op aanvraag van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) een verklaring kunnen krijgen die hun zelfstandige status bevestigt. De zogenoemde zelfstandigheidsverklaring vrijwaart zelfstandigen zonder personeel van de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Hun opdrachtgevers hoeven dan ook geen premies voor deze verzekeringen over het loon te heffen. Eerder was het de bedoeling om de mogelijkheid van het afgeven van een zelfstandigheidsverklaring in te voeren per 1 januari 2001, gelijk met de afgifte van de beschikkingen arbeidsrelatie door de Belastingdienst op grond van art. 3.156, Wet IB 2001. Dit is echter niet haalbaar gebleken. De regering wil de periode waarin wel een beschikking over de fiscale status kan worden verkregen, maar nog geen beschikking over zelfstandigheid op grond van de WAZ, zo kort mogelijk houden. Daarom is het de bedoeling om deze wet per 1 juli 2001 in werking te laten treden.

gezagsverhouding, premieplicht, verzekeringsplicht

De staatssecretaris van Financiën heeft op 9 mei 2001 kamervragen beantwoord van de leden Reitsema en Wijn (beiden CDA), over een onbelaste vergoeding voor een Mxstream-internetabonnement. Hij geeft aan dat de Belastingdienst hierover in een kennisgroep enkele standpunten voorbereidt. De lijn daarbij zal zijn dat zakelijke abonnementen als Mxstream en dergelijke vormen van ADSL (in hun geheel) als vrije vergoeding kunnen worden beschouwd als aannemelijk is dat zij geheel of nagenoeg geheel (voor 90% of meer) worden gebruikt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Bij een geringer zakelijk gebruik zal een deel van de vergoeding tot het loon behoren. Een en ander zal binnenkort in een besluit als beleid worden vastgesteld.

Dit besluit vervangt het besluit van 16 februari 1999, nr. DB99/333 (BNB 1999/137), dat hierbij wordt ingetrokken. De staatssecretaris keurt goed dat de belasting die ondernemers en werknemers verschuldigd zijn vanwege ontvangen bonussen in de vorm van spaarpunten of goederen/diensten in de promotionele sfeer op lumpsumbasis wordt afgedragen afgedragen door de organisatie die het spaarsysteem exploiteert of door de verstrekker van de goederen of diensten in de promotionele sfeer. De lump sum wordt berekend op basis van de waarde van de verstrekte spaarpunten, goederen of diensten in het economische verkeer. Bij spaarpunten kan ten aanzien van de waardebepaling worden gedacht aan de gewogen gemiddelde waarde in het economische verkeer, afgeleid van de artikelen of diensten die ermee kunnen worden verkregen. Op deze waarde kunnen eventuele waardedrukkende factoren in mindering worden gebracht. Ook acht de staatssecretaris het niet bezwaarlijk om in het kader van de lump sum afspraak voor de waardering van de spaarpunten uit te gaan van de waarde van de goederen of diensten op het moment waarop deze tegen inlevering van spaarpunten daadwerkelijk worden verstrekt. Het voordeel wordt belast naar het gewogen gemiddelde belasting- en premietarief dat daar, gelet op de samenstelling van de doelgroep, over verschuldigd zal zijn. Voordelen uit spaarsystemen en verstrekkingen die overwegend zijn gericht op de relatie werkgever-werknemer worden niet in een lumpsumregeling betrokken.

rechtspersoon, vruchtgebruik

in natura, levensonderhoud

studiekosten, taalcursus

drempel, middeling, termijn verzoek

fiscale eenheid, te laat ingediend verzoek

De staatssecretaris heeft in dit besluit aangegeven dat standaardvoorwaarde 17 van art. 15 Wet Vpb (fiscale eenheid) is vervallen naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 21 maart 2001 (zie NTFR 2001/480). In beschikkingen waarin de 17e standaardvoorwaarde is opgenomen, kan deze voorwaarde als vervallen worden beschouwd.

herziening

ambtelijk verzuim, nieuw feit, onderzoeksplicht, ureneis, zelfstandigenaftrek

onjuiste adressering aanslag

In dit besluit wordt ingegaan op de belasting- en premieheffing van functionarissen van het Europees Octrooibureau (EOB) te Rijswijk. Het besluit is opnieuw uitgebracht naar aanleiding van de Belastingherziening 2001 en dient ter vervanging van het besluit van 4 juni 1980, nr. 079-2057 en 3 januari 1990, nr. IFZ89/1664.

Dit besluit geeft informatie over de fiscale behandeling van vergoedingen/beurzen ( 'fellowships') aan EU-fellows die werkzaam zijn bij Nederlandse universiteiten, daaronder begrepen de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), en die woonachtig zijn in/afkomstig uit een van de EU-landen/EER-landen of Zwitserland. Het besluit is opnieuw uitgebracht naar aanleiding van de Belastingherziening 2001 en dient ter vervanging van het besluit van 5 maart 1996, nr. IFZ95/1233M.

geneesmiddelen, vergoeding sociale zekerheid, verlaagd tarief

gastouderopvang, schmeink-arrest

dienst, fotografisch afval, levering

inkomsten uit verhuur, melkquotum, ondernemer

afschrijving, afvalverwerking, Gemeente

kamerbewoner, Zalmsnip

De huur van de winkel van belanghebbende bedroeg in 1995 f 70.668. Voor 1997 bedroeg de huur f 63.900. Op de waardepeildatum was geen sprake van huurverlagende omstandigheden, zodat voor de waardebepaling van de winkel niet van de huurprijs per 1 januari 1997 kon worden uitgegaan. Niet gebleken was dat de huurprijs per 1 januari 1995 onzakelijk was. De huurprijs per 1 januari 1995 diende dan ook als uitgangspunt voor de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ.

In het object van belanghebbende is asbest aanwezig. Belanghebbende berekent de saneringskosten van asbest op f 787.000 en de kosten van een nieuwe dakbeplating op f 1.416.000. Bij de waardering van het object van belanghebbende heeft de gemeente een aftrekpost van ruim een miljoen gulden in aanmerking genomen ten aanzien van de toekomstige saneringskosten van asbest. Ingevolge art. 18, lid 1, WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Bij de waardering mag derhalve uitsluitend rekening worden gehouden met de te verwachten saneringskosten van asbest.