Rechtbank Gelderland, 22-10-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6432, AWB - 14 _ 8319
Rechtbank Gelderland, 22-10-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:6432, AWB - 14 _ 8319
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2015
- Datum publicatie
- 22 oktober 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:6432
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 8319
Inhoudsindicatie
WOZ. Proceskostenvergoeding voor hoorzitting in bezwaar. Kortdurende hoorzitting (35 minuten) betreft 36 onroerende zaken van 14 belanghebbenden. Van 13 objecten wordt de waarde verlaagd; toebehorend aan 5 belanghebbenden. Verweerder stelt de vergoeding voor de hoorzitting vast op € 30 per object waarvan de waarde is verlaagd. De rechtbank ziet in de zaak van belanghebbende geen aanleiding de forfaitaire vergoeding te verminderen. Beroep gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/8319
in de zaak tussen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Q] , per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op € 879.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014 de waarde verminderd tot € 787.000. De daarop gebaseerde aanslag is dienovereenkomstig verminderd. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op in totaal € 540.
Eiser heeft daartegen bij brief van 14 november 2014, ontvangen door de rechtbank op 28 november 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2015. Namens eiser is gemachtigde verschenen. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak (een verhuurd bedrijfspand) aan de [A-straat 1] te [Q] . Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde. In de bezwaarfase heeft op 11 september 2014 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting zijn in totaal 36 objecten van verschillende eigenaren (vermeld op 14 aanslagbiljetten) besproken, waaronder het object van eiser. Besproken zijn 18 woningen en 18 andere objecten, waarvan één gelegen is in een andere gemeente dan [Q] . De hoorzitting duurde in totaal 35 minuten. De gemachtigde van eiser was eveneens gemachtigde in de andere zaken. Van 13 objecten, waaronder de objecten van eiser, verdeeld over 5 aanslagbiljetten, is de WOZ-waarde verlaagd. Verweerder heeft voor die gevallen telkens € 30 (in totaal € 390) aan vergoeding voor de hoorzitting verleend.
2. Verweerder heeft aan eiser voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 540. Dit bedrag bestaat uit € 273 voor kosten van rechtsbijstand (€ 243 indiening bezwaarschrift en € 30 bijwonen van een hoorzitting), € 260 als deskundigenvergoeding en € 7 als vergoeding voor kadastrale uittreksels.
Geschil
3. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder de kostenvergoeding met betrekking tot de hoorzitting tot een juist bedrag heeft vastgesteld. Eiser stelt dat de vergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting moet worden vastgesteld op € 243. Verweerder vindt een bedrag van € 30 redelijk. Daarnaast stelt eiser dat ten onrechte geen deskundigenvergoeding is toegekend voor het verschijnen van de deskundige op de hoorzitting. Volgens eiser dient deze deskundigenvergoeding te worden vastgesteld op 0,5 uur maal € 65 exclusief BTW.
Beoordeling van het geschil
Algemeen
4. Artikel 1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) bepaalt - voor zover hier van belang - dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de hoogte aan de hand van de bijlage bij het Bpb wordt vastgesteld. Artikel 2, derde lid, van het Bpb bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken. In het derde lid is opgenomen dat samenhangende zaken voor de toepassing van het Bpb als één zaak moeten worden beschouwd.
Aantal (samenhangende) zaken
5. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 april 2013 (nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013: LJN BZ6822) geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en het Bpb sprake is van één bezwaar, indien het bezwaar is gericht tegen meerdere op één aanslagbiljet vermelde besluiten. Hetzelfde geldt voor het bezwaar tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen. De omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft, kan wel een rol spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak. Gelet hierop zijn ter hoorzitting 14 zaken behandeld, waarvan er vijf (waaronder de zaak van eiser) gedeeltelijk gegrond zijn verklaard. Voor de beoordeling van het geschil moet daarom van vijf gelijktijdig behandelde zaken worden uitgegaan.
6. Vervolgens moet worden beoordeeld of de vijf zaken op grond van de samenhangregeling van het tweede lid van artikel 3 van het Bpb in afwijking van voornoemd uitgangspunt als één zaak moeten worden beschouwd. Hierbij is van belang dat op 1 januari 2015 de samenhangregeling is gewijzigd (verruimd) en dat met ingang van die datum de in het Bpb opgenomen tarieven zijn gewijzigd. Voor de vraag of de in 2014 of 2015 geldende tekst van het Bpb van toepassing is, is het overgangsrecht bij de wijziging van het Bpb van belang. Het overgangsrecht van de nieuwe samenhangregeling is opgenomen in artikel II van het Besluit van 27 oktober 2014, Staatsblad 2014, 411). Dit artikel luidt:
“Het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat luidde voor 1 januari 2015 blijft van toepassing op een voor die datum bekendgemaakte beslissing op een bezwaar of administratief beroep en op een voor die datum bekendgemaakte uitspraak van een bestuursrechter. In afwijking van de eerste volzin geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals het ingevolge dit besluit is komen te luiden indien de bestuursrechter een beslissing op bezwaar of administratief beroep of een uitspraak van een bestuursrechter vernietigt en daarbij een partij veroordeelt in de kosten van bezwaar, administratief beroep of beroep bij de bestuursrechter waarop vóór 1 januari 2015 is beslist of uitspraak is gedaan”
7. Gelet op het overgangsrecht is de nieuwe samenhangregeling en zijn de nieuwe tarieven in de onderhavige zaak uitsluitend van toepassing indien de rechtbank de beslissing van verweerder vernietigt en hem daarbij veroordeelt in de kosten die eiser heeft gemaakt. Nu verweerder erkent (zie overweging 13 hierna) dat hij ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting door de taxateur, moet het beroep alleen om die reden al gegrond worden verklaard. Dat betekent dat de rechtbank op grond van voornoemde overgangsregeling de bepalingen van het Bpb dient toe te passen zoals deze sinds 1 januari 2015 luiden.
8. De rechtbank is van oordeel dat de vijf ter hoorzitting behandelde zaken niet als samenhangende zaken in de zin van het Bpb, zoals dat vanaf 1 januari 2015 luidt, kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft onweersproken gesteld dat het in bezwaar ging om in totaal 36 niet vergelijkbare objecten (zowel woningen als andere objecten) met verschillende kenmerken als ligging, bouw en onderhoudstoestand, waarvoor telkens een individuele beoordeling nodig was. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake is van zaken waarvoor de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden nagenoeg identiek konden zijn.
Matiging wegens bijzondere omstandigheden
9. Uit de nota van toelichting bij het Bpb volgt dat artikel 2, derde lid, van het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. In die gevallen kan een bestuursorgaan of de rechter de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen. Daarbij mag geen afbreuk worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, aldus de toelichting. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend te worden toegepast (in dezelfde zin het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415).
10. De rechtbank overweegt dat het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraken van 4 juni 2015 (nummers 14/00578, ECLI:NL:GHAMS:2015:2676 en 14/00797, ECLI:NL:GHAMS:2015:2678) heeft beslist dat in geval tijdens een hoorzitting 15 objecten worden besproken geen aanleiding bestaat de in het Bpb opgenomen vergoedingen te matigen. Op 12 juni 2015 bevestigde de Hoge Raad (zaak 14/06051, ECLI:NL:HR:2015:1539) de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 23 oktober 2014(zaak 13/00808, ECLI:NL:GHAMS:2014:4775) dat in geval tijdens een hoorzitting 164 objecten worden besproken wel aanleiding bestaat de vergoeding te matigen tot € 30 per gegrond bezwaar. In zijn uitspraak van 14 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3073, besliste het gerechtshof Amsterdam dat in een situatie van 25 ter hoorzitting behandelde en gegrond verklaarde bezwaarschriften geen aanleiding was van de forfaitaire bedragen af te wijken. In zijn uitspraak van 4 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3761, oordeelde dit gerechtshof dat in een geval van 81 gelijktijdig behandelde en gegrond verklaarde zaken wel aanleiding was de vergoeding voor de hoorzitting tot € 30 per zaak te beperken. Tevens wijst de rechtbank op de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2009 (ECLI:NL:HR:2015:2794) en 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2990), waarbij in zaken betreffende de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen werd beslist dat het vasthouden aan het forfaitaire puntensysteem in die zaken zou leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft.
11. Volgens verweerder is sprake van bijzondere omstandigheden die beperking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen. Verweerder wijst erop dat de hoorzitting 35 minuten heeft geduurd, dat 36 WOZ-objecten zijn besproken en dat van 13 objecten, waaronder het object van eiser, de waarde is verlaagd. Vergoeding volgens de forfaitaire regels pakt volgens verweerder onrechtvaardig uit en om die reden heeft verweerder een vergoeding van € 30 per gegrond object voor de hoorzitting redelijk geacht. Verweerder is er bij de vaststelling van het bedrag per object ervan uitgegaan dat de voorbereidingstijd voor de hoorzitting gemiddeld genomen 15 tot 20 minuten per zaak/bezwaar heeft geduurd. Eiser heeft aangevoerd dat voor afwijking van de bedragen van het Bpb geen aanleiding is omdat sprake is geweest van de bespreking met verweerder van 36 niet vergelijkbare objecten met verschillende kenmerken als ligging, bouw en onderhoudstoestand. Voor al deze objecten heeft eiser de hoorzitting moeten voorbereiden. Sinds 2014 verzendt verweerder voor aanvang van de hoorzitting geen concept van de voorgenomen uitspraak op bezwaar meer, zodat de standpunten van verweerder vooraf niet bekend zijn. Daarnaast heeft eiser erop gewezen dat de korte tijd voor de hoorzitting wordt veroorzaakt doordat de gemeente strakke regie voert. Volgens eiser hoort de betreffende ambtenaar slechts aan wat door de gemachtigde wordt aangevoerd maar vindt er geen volwaardige uitwisseling van standpunten plaats. Van de hoorzitting worden door verweerder geluidsopnamen gemaakt welke door verweerder (mede) worden gebruikt ten behoeve van de uitspraak op bezwaar.
12. De rechtbank overweegt dat uit de omstandigheid dat naar aanleiding van de behandeling van de bezwaarschriften uiteindelijk vijf zaken gegrond zijn verklaard, voortvloeit dat verweerder op grond van de forfaitaire regeling van het Bpb voor de behandeling ter hoorzitting in beginsel in totaal een vergoeding van € 1.220 (5 zaken x 1 punt x € 244) is verschuldigd. Hiervan is € 244 aan de onderhavige zaak toe te rekenen. Gelet op de omstandigheid dat de wetgever bewust een forfaitaire regeling heeft getroffen waarin ten aanzien van de hoorzitting geen differentiatie naar de daarmee gemoeide tijd is opgenomen (ook niet bij de wijziging per 1 januari 2015), dat afwijkingen van het forfait volgens de wetgever terughoudend moeten worden toegepast en de hiervoor genoemde jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat een vergoeding volgens het forfait van € 1.220 voor de vijf zaken gezamenlijk in het onderhavige geval leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat de gezamenlijke behandeling van meerdere zaken ter hoorzitting weliswaar enerzijds voor de gemachtigde een besparing van reistijd oplevert en dat de hoorzitting slechts zeer kort heeft geduurd, maar anderzijds dat die korte tijdsduur door de strakke regie van verweerder wordt veroorzaakt. Daarnaast ging het bij die hoorzitting om verschillende objecten met ieder zijn eigen kenmerken en is aannemelijk dat de gemachtigde zich voor iedere zaak en ieder object afzonderlijk op de hoorzitting heeft moeten voorbereiden. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte de vergoeding voor de hoorzitting beperkt tot € 30. De rechtbank stelt deze op basis van de thans geldende tarieven van het Bpb vast op € 244 (1 punt, wegingsfactor 1).
Kostenvergoeding bijwonen hoorzitting door taxateur
13. In beroep heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor het bijwonen van de hoorzitting door de taxateur. Partijen zijn het erover eens dat een vergoeding van € 32,50 (0,5 uur x € 65 exclusief BTW) voor de gehele hoorzitting kan worden toegekend. Voor de kosten van een taxateur geldt dat deze niet volgens een vast bedrag per zaak, maar op een tarief per uur worden vastgesteld. Deze vergoeding dient daarom te worden toegerekend aan alle vijf in bezwaar gegrond verklaarde zaken, zodat eiser daarvan 1/5 deel, ofwel € 6,50 toekomt. Verweerder is bereid de totale vergoeding van € 32,50 volledig in deze zaak te vergoeden onder de voorwaarde dat in de andere vier ter hoorzitting van 11 september 2014 behandelde zaken geen vergoeding wordt toegekend. De rechtbank kan niet beoordelen of aan de door verweerder gestelde voorwaarde wordt voldaan. Het dossier bevat namelijk geen aanwijzingen dat de andere belanghebbenden daarmee akkoord gaan. De deskundigenvergoeding moet daarom worden gesteld op € 260 (rapport) + € 6,50 (hoorzitting) = € 266,50.
Conclusie
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Eiser heeft recht op een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van € 761,50 (bezwaarschrift € 244, hoorzitting € 244, deskundige € 266,50, kadaster € 7,00), zodat aan hem na aftrek van het reeds door verweerder toegekende bedrag van € 540 nog een bedrag van € 221,50 toekomt.
Kostenvergoeding beroep
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 490, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en een wegingsfactor 0,5 nu het geschil in beroep slechts de hoogte van de kostenvergoeding in bezwaar betreft). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding in bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in bezwaar ten bedrage van € 761,50;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 490;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 oktober 2015 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |