Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2014, ECLI:NL:PHR:2014:112, 13/01228

Parket bij de Hoge Raad, 25-02-2014, ECLI:NL:PHR:2014:112, 13/01228

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 februari 2014
Datum publicatie
14 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:112
Formele relaties
Zaaknummer
13/01228

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft zijn landbouwonderneming beëindigd en zijn grond verkocht. In de koopakte is overeengekomen dat de op de grond aanwezige glasopstanden en toebehoren door belanghebbende worden gesloopt en verwijderd. In geschil is of het boekverlies op glasopstanden en toebehoren afzonderlijk in mindering moet worden gebracht op de belaste winst of in mindering moet worden gebracht op de onbelaste waardeverandering van de verkochte tuinbouwgrond.

De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Het hof was van oordeel dat voor belanghebbende het primaire doel van de sloop van de glasopstanden was de ondergrond daarvan vrij te maken. Dit brengt mee dat belanghebbende de boekwaarde van de bestaande glasopstanden heeft opgeofferd om de grond vrij te maken, zodat die boekwaarde geheel aan de grond moet worden toegerekend en dus leidt tot een hogere boekwaarde van de grond. Het boekverlies op de glasopstanden is terecht onder de landbouwvrijstelling gebracht, aldus het hof.

A-G Niessen concludeert dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de vrij te stellen winst op landbouwgrond wordt berekend als het verschil tussen de ontvangen koopsom verminderd met de ten laste van de verkoper gekomen kosten welke zijn verbonden aan de realisering van het betreffende voordeel. Indien (verkoop)kosten rechtstreeks samenhangen met vrijgestelde dan wel belaste winstbestanddelen, worden zij dienovereenkomstig toegerekend. Indien een rechtstreekse samenhang ontbreekt, vindt toerekening plaats naar evenredigheid van de belaste en de onbelaste bestanddelen.

Het Hof heeft feitelijk en voldoende gemotiveerd vastgesteld dat belanghebbende de bestaande glasopstanden heeft gesloopt omwille van de verkoop van de grond als nieuw vervaardigde bouwrijpe kavel. Hiervan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat het boekwaardeverlies op de glasopstanden bij de berekening van de vrijgestelde landbouwwinst in aftrek daarvan dient te worden gebracht, aldus de A-G.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard.

Conclusie

mr. R.E.C.M. Niessen

Advocaat-Generaal

Conclusie van 25 februari 2014 inzake:

Nr. Hoge Raad: 13/01228

[X]

Nr. Gerechtshof: BK-11/00655

Nr. Rechtbank: AWB 10/1171

Derde Kamer A

tegen

Inkomstenbelasting 2006

Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Aan [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) is voor het jaar 2006 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Voorts is bij beschikking heffingsrente vergoed en bij beschikking met het belastbare inkomen uit werk en woning een verlies uit voorgaande jaren verrekend.

1.2

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur1 bij schriftelijke uitspraak op bezwaar de aanslag, de beschikking verliesverrekening en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is van voormelde uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.2

1.4

Belanghebbende is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof). Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.3

1.5

Tegen de uitspraak van het Hof heeft belanghebbende tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Belanghebbende heeft zijn landbouwonderneming beëindigd en zijn grond verkocht. In de koopakte is overeengekomen dat de op de grond aanwezige glasopstanden door belanghebbende worden gesloopt en verwijderd. In geschil is of het boekverlies op glasopstanden in mindering moet worden gebracht op de belaste winst of in mindering moet worden gebracht op de onbelaste waardeverandering van de verkochte tuinbouwgrond.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

Feiten

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld, van welke feiten in cassatie kan worden uitgegaan:

3.1.

Belanghebbende dreef in 2006 met zijn echtgenote een amarylliskwekerij. Hun samenwerking had de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Ieder van de vennoten was gerechtigd tot de helft van de winst van de VOF.

3.2.

In zijn brieven van 14 februari 2005 en 28 juli 2005 heeft de door belanghebbende en zijn echtgenote ingeschakelde makelaar een raming gemaakt van de verkoopopbrengsten van de woning, de overige opstallen en de grond die tot het ondernemingsvermogen van de VOF behoorden. Hierbij heeft de makelaar in zijn brief van 28 juli 2005 eveneens een raming gemaakt van de verkoopopbrengst van de grond die tot het ondernemingsvermogen van de VOF behoorde, zonder de daarop aanwezige opstallen.

3.3.

Bij koopakte van 14 april 2006 hebben belanghebbende en zijn echtgenote aan de VOF [A] (hierna: de koper) het volgende verkocht: een nieuw vervaardigde bouwrijpe kavel groot 0.60.55 ha, de onder- en omliggende grond bij de bedrijfsruimte en het erf groot 0.06.90 ha, de bedrijfsruimte, de grond behorende bij de woning groot 0.05.10 ha, de bedrijfswoning en de roerende zaken behorende bij de bedrijfswoning. Daarbij is in de koopakte onder meer het volgende bepaald:

“5.3 Met betrekking tot het toekomstig gebruik van het verkochte stellen partijen het volgende vast:

- verkoper heeft het verkochte in gebruik als glastuinbouwbedrijf ten behoeve van de teelt van amaryllissen;

- koper is voornemens het verkochte te gaan gebruiken voor de bouw van een glastuinbouwbedrijf.

(…)

6.1 (…)

Met betrekking tot de staat van oplevering zijn partijen het volgende overeengekomen:

- de nieuw vervaardigde bouwrijpe kavel tuinland op de datum van notarieel transport waarbij de thans op het verkochte gestichte glasopstanden, installaties, silo’s, betonvoeten, betonpaden, funderingen, leidingen, grondverwarmingsslangen, stoomdrainage (voor zover niet dieper gelegen dan 70 centimeter onder het maaiveld, doch inclusief drainage en put (= niet aangesloten)) en overige toebehoren waaronder begrepen puin, plastic, glasresten worden door en voor rekening van verkoper voor de datum van eigendomsoverdracht afgebroken, verwijderd en afgevoerd, de gaten gedicht en het perceel licht geëgaliseerd. (…)

De hiervoor beschreven werkzaamheden zullen plaatsvinden met het oog op de bebouwing van het terrein met een compleet glastuinbouwbedrijf.”

3.4.

De levering van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden op 16 november 2006. De koper heeft € 935.000 voor de onroerende zaken betaald. Hiervan is in de koopakte aan de percelen grond groot 0.60.55 ha en 0.06.90 ha respectievelijk € 454.125 en € 51.750 toegerekend. Voorafgaand aan de levering zijn de glasopstanden, installaties, silo’s en dergelijke (hierna: de glasopstanden) door een sloopbedrijf gesloopt en de sloopmaterialen door het sloopbedrijf aangekocht. De VOF en het sloopbedrijf hebben de kosten van de sloop en de opbrengsten van de sloopmaterialen met gesloten beurzen verrekend.

3.5.

In zijn aangifte IB/PVV van 7 september 2007 heeft belanghebbende het bedrag waarop naar zijn opvatting de landbouwvrijstelling van artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing was, als volgt berekend:

Opbrengst perceel 0.60.55 ha € 454.125

Opbrengst perceel 0.06.90 ha € 51.750

Boekwaarde percelen grond -/- € 119.286

Boekwaarde glasopstanden -/- € 161.537

Verkoopkosten grond -/- € 5.148

Resultaat voor de VOF € 219.904

In zijn aangifte heeft belanghebbende voor een bedrag van (50% × € 219.904 =) € 109.952 toepassing van de landbouwvrijstelling gevraagd.

3.6.

Bij brief van 4 december 2008 heeft belanghebbende zijn aangifte aangevuld. In deze brief neemt hij het standpunt in dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is op zijn aandeel in het in de berekening onder 3.5 opgenomen boekverlies op de glasopstanden van (50% × € 161.537 =) € 80.769 (hierna: het boekverlies glasopstanden), zodat dit bedrag in aftrek komt bij het bepalen van de winst. De Inspecteur heeft de aanslag met dagtekening opgelegd conform belanghebbendes oorspronkelijke aangifte.

Rechtbank

2.2

De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil overwogen:

2.14

Paragraaf 6.1 van de koopakte, (…), verplichtte eiser ertoe de glasopstanden vóór de levering van de grond aan de koper, af te breken en te verwijderen. Gesteld noch gebleken is dat met de sloop van de glasopstanden iets anders werd beoogd dan de nakoming van deze contractuele verplichting jegens de koper van de grond. Dit houdt in dat eiser de boekwaarde van de glasopstanden heeft opgeofferd om de grond, overeenkomstig hetgeen hij met de koper van de grond was overeengekomen, vrij te maken. Dan moet de boekwaarde van de glasopstanden geheel aan de grond worden toegerekend (vergelijk HR 25 maart 1987, nr. 23 827, BNB 1987/151).

2.15

De hofuitspraken waarnaar eiser ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hof 's-Gravenhage deed zijn uitspraak van 18 maart 1976, BNB 1977/143, voordat de Hoge Raad het onder 2.14 genoemde arrest wees, zodat het Hof daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Voor zover de uitspraak van Hof 's-Gravenhage strijdig is met het arrest van de Hoge Raad, is 's-Hofs uitspraak door het arrest achterhaald. Hof Arnhem stelt in de uitspraak van 3 september 2008, LJN BF0888, vast dat de bedoeling van de belanghebbende niet primair gericht was op het door de sloop van boomopstanden geschikt maken van de grond voor de bedrijfsactiviteiten die de koper daarop wilde ontplooien (akkerbouw en veeteelt). Nu de feiten op grond waarvan Hof Arnhem tot zijn oordeel komt, op dit voor de toepassing van de wet wezenlijke punt anders liggen dan de feiten op grond waarvan de rechtbank het onderhavige geschil dient te beslechten, kan de uitspraak van Hof Arnhem voor het oordeel van de rechtbank niet (mede) bepalend zijn.

Hof

2.3

Het Hof heeft overwogen:

7.1.

De rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de voordelen ter zake van de waardeverandering van gronden in de zin van artikel 3.12, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de regel gelijk zijn aan de werkelijke opbrengst bij vervreemding van de gronden, verminderd met de kostprijs (boekwaarde) van de gronden en dat daarbij de opbrengst bij vervreemding gesteld moet worden op de netto-opbrengst, dus na aftrek van de op de vervreemding vallende kosten en de kostprijs op het bruto bedrag, dus met inbegrip van de destijds bij de verwerving van de gronden gemaakte kosten.

7.2.

Op grond van onderdeel 6.1 van de overeenkomst van koop en verkoop, zoals vermeld in 3.3, was belanghebbende verplicht om het perceel als nieuw vervaardigde bouwrijpe kavel op te leveren en aldus de zich op het perceel bevindende glasopstanden voor de levering af te breken en te verwijderen. Belanghebbende stelt dat het doel van de sloop van de glasopstanden is de koper de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen van rechtsverkeer deelachtig te laten worden.

7.3.

Het Hof is van oordeel dat voor belanghebbende het primaire doel van de sloop van de glasopstanden was de ondergrond daarvan vrij te maken teneinde deze in overeenstemming met de in onderdeel 6.1 van de overeenkomst van koop en verkoop bepaalde toestand van bouwterrein te kunnen leveren. Dat de koper de vrijstelling van overdrachtsbelasting deelachtig wordt is voor belanghebbende een bijkomstig doel.

7.4.

Het in 7.3 overwogene brengt mee dat belanghebbende de boekwaarde van de bestaande glasopstanden heeft opgeofferd om de grond vrij te maken, zodat die boekwaarde geheel aan de grond moet worden toegerekend en dus leidt tot een hogere boekwaarde van de grond.

7.5.

Op grond van het vorenoverwogene moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht het boekverlies op de glasopstanden onder de landbouwvrijstelling heeft gebracht. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende draagt de volgende cassatiemiddelen voor:

1. Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 3.12 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, doordat het Hof in 7.3 en 7.4 heeft geoordeeld dat belanghebbende de boekwaarde van de bestaande glasopstanden heeft opgeofferd om de grond vrij te maken, zodat die boekwaarde geheel aan de grond moet worden toegerekend en dus leidt tot een hogere boekwaarde van de grond, zulks ten onrechte dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen (…).

2. Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 3.12 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, doordat het Hof in 7.5 heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het boekverlies op de glasopstanden onder de landbouwvrijstelling heeft gebracht, zulks ten onrechte dan wel op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen (…).

3. Schending van het recht, in het bijzonder van artikel 8:77Awb, doordat het Hof heeft geoordeeld dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor belanghebbende een bijkomstig doel was, zulks op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen (…).

3.2

Ter toelichting op het eerste middel betoogt belanghebbende onder meer dat het Hof de systematiek van art. 3.12 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) heeft miskend. Winst op grond wordt anders behandeld dan winst van de daarop gestichte gebouwen. Het is niet in overeenstemming met dit systeem om winsten en verliezen van beide vermogensbestanddelen voor de toepassing van de landbouwvrijstelling met elkaar te salderen, aldus belanghebbende. De boekwaarde van de glasopstanden en de opbrengsten van het perceel tuinbouwgrond hebben volgens belanghebbende geen verband met elkaar.

3.3

In de toelichting op het tweede middel voert belanghebbende onder meer aan dat een boekverlies op glasopstanden naar zijn aard niet onder de landbouwvrijstelling kan vallen aangezien er geen sprake is van een (negatief) voordeel uit waardeveranderingen van gronden.

3.4

In de toelichting op het derde middel betoogt belanghebbende dat het Hof in het licht van de vastgestelde feiten onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat het primaire doel van de sloop van de glasopstanden was de ondergrond vrij te maken teneinde deze als bouwterrein te kunnen leveren. Belanghebbende stelt dat hij streefde naar een maximale opbrengst van de tot zijn onderneming behorende activa.

4 Landbouwvrijstelling en sloopkosten

5 Behandeling van de middelen

6 Conclusie