NTFR 2011/2731 - Overnemen vorderingen niet belastbaar
Aflevering 49, gepubliceerd op 08-12-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersGFKL is de enige vennoot en de moedermaatschappij van een vennootschap naar Duits recht die op 26 oktober 2004 van een bank zakelijke zekerheden en schuldvorderingen uit 70 opgezegde en vervallen verklaarde leningsovereenkomsten heeft gekocht. Op de peildatum, 29 april 2004, bedraagt de nominale waarde van die schuldvorderingen € 15.500.915,16. In de koopovereenkomst is bedongen dat vanaf die peildatum bedoelde rechten en schuldvorderingen voor rekening en voor risico van de koper worden beheerd respectievelijk gehouden, dat de desbetreffende betalingen de koper toekomen en dat de aansprakelijkheid van de verkoper voor de inning van de desbetreffende schuldvorderingen is uitgesloten. Na een brief van het Bondsministerie van Financiën van 3 juni 2004 betreffende de uitvoering van HvJ EG 26 juni 2003, zaak C-305/01, MKG-Kraftfahrzeuge-Factoring, NTFR 2003/1144, zijn partijen bij de overeenkomst van oordeel dat, gezien het grote aantal betalingsincidenten, het te innen deel van de desbetreffende schuldvorderingen duidelijk onder de nominale waarde ligt, waarop zij de economische waarde hebben bepaald op € 8.956.101. Aangezien partijen voorts van oordeel waren dat de desbetreffende schuldvorderingen over een periode van ongeveer drie jaar zullen worden geïnd, komen zij overeen dat de koper de verkoper op basis van een in onderling overeenstemming vastgestelde rente van 5,97% krediet verleent met een renteaandeel van € 556.293, waardoor de economische waarde van de schuldvorderingen na aftrek van die rente € 8.399.808 bedraagt. De definitieve koopprijs van de desbetreffende schuldvorderingen wordt uiteindelijk bepaald op € 8.034.883 en de koopovereenkomst bepaalt niet dat die prijs naderhand kan worden herzien. De vraag is of de koper door het kopen van de schuldvorderingen een belastbare dienst voor de verkoper verricht. Zij komen echter overeen dat zo de fiscus het daarmee niet eens is, het verschil van € 364.925 tussen de economische waarde zonder interessen en de definitieve koopprijs van de schuldvorderingen moet worden beschouwd als tegenprestatie voor die dienstverrichting. Het HvJ EU verklaart voor recht dat de art. 2, punt 1 en 4, Zesde Richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een marktdeelnemer die voor eigen risico onvoldane schuldvorderingen koopt voor een prijs beneden de nominale waarde, geen dienst onder bezwarende titel verricht in de zin van voormeld art. 2, punt 1, en geen onder de werkingssfeer van die richtlijn vallende economische activiteit verricht wanneer het verschil tussen de nominale waarde van die schuldvorderingen en de koopprijs de daadwerkelijke economische waarde van de schuldvorderingen op het moment van overdracht weerspiegelt.