Rechtbank Gelderland, 13-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5723, AWB - 18 _ 4903
Rechtbank Gelderland, 13-12-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5723, AWB - 18 _ 4903
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 december 2019
- Datum publicatie
- 16 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2019:5723
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 4903
Inhoudsindicatie
BPM. Maandaangiften 2011 waarvan in totaal 81 auto’s in geschil zijn.
Nieuw/gebruikt, hoogte afschrijving, jonge en/of exclusieve auto’s, btw/marge, datum deel 1A, herinvoer (artikel 10a Wet BPM), tussentijds tarief, voortijds tarief (artikel 16a Wet BPM), hoogte CO2-uitstoot van een auto die mede op ethanol rijdt, auto met verschillende CO2-uitstoot in Nederland en Duitsland.
Of een vermindering op de BPM kan worden toegepast hangt af van de staat van de auto op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt. Alle auto’s zijn gebruikt, gelet op de kilometerstand. Hetgeen de inspecteur aanvoert is onvoldoende om een vermoeden aan te ontlenen dat de auto’s voorafgaand aan de registratie in Nederland duurzaam zijn gebruikt. Voor het overige brengt het objectieve karakter van de maatstaf mee dat wordt uitgegaan van de kilometerstand. Dit is alleen anders bij fraus legis. Dat dit aan de orde is, heeft de inspecteur niet gesteld.
Koerslijsten zijn bruikbaar, ook voor jonge en/of exclusieve auto’s. Eigen verkoopprijs minus 15% is in strijd met het wettelijke systeem.
Bij gebruikmaking XRAY btw wordt 5% vermindering gehanteerd, bij gebruikmaking XRAY met dezelfde datum deel 1A als datum eerste toelating 4%. Aannemelijk is dat als gevolg van het gelijkstellen van die datum parallel ingevoerde auto’s ten onrechte als referentie worden uitgesloten.
Bij herinvoer binnen zes maanden na export geldt artikel 10a, tweede lid, Wet BPM. Het is aan eiseres aannemelijk te maken dat zij ten tijde van de export niet het oogmerk had de auto’s te laten terugkeren naar Nederland. Daarin is zij niet geslaagd. In die gevallen bestaat maar één afschrijvingsmethode, te weten toepassing van de tabel op de herrekende BPM.
Bij herinvoer ná zes maanden is het oogmerk van eiseres niet aannemelijk geworden. Dan geldt deze sanctie niet. Dat betekent dat ofwel de tabel wordt toegepast op de herrekende BPM, ofwel de afschrijving op basis van een nieuwe koerslijst of taxatie wordt toegepast op de oorspronkelijke BPM. Het kan in die situatie niet de bedoeling zijn de afschrijving te baseren op de herrekende BPM.
De rechtbank motiveert met onder meer een verwijzing naar de wetsgeschiedenis dat artikel 16a Wet BPM niet meebrengt dat voor auto’s die in de eerste twee maanden na een tariefverhoging in het buitenland zijn toegelaten tot de weg een beroep op het voordien geldende tarief moet worden toegestaan. Dit is niet in strijd met artikel 110 VWEU. De Nederlandse auto met een tenaamstelling in de eerste twee maanden na een tariefverhoging en een oud kenteken is niet de juiste referentie.
In de getalsmatige uitwerking bij november is sprake van een auto die mede op ethanol kan rijden. Dit leidt tot een verschillende CO2-uitstoot. De rechtbank neemt aan dat het getal 309 op het kentekenbewijs de CO2-uitstoot volgens de Europese typegoedkeuring betreft en volgt die uitstoot. Daarnaast is sprake van een auto afkomstig uit Duitsland die volgens eiseres in Nederland een eigen goedkeuring heeft met een lagere CO2-uitstoot. Omdat de meetmethode Europees is voorgeschreven, kan volgens de rechtbank geen sprake zijn van dezelfde auto. Vermoedelijk is de auto voor de Nederlandse markt een “gestripte” versie. Aangezien de auto’s kennelijk zodanig verschillen dat deze voor Richtlijn 2007/46/EG niet als overeenstemmend worden beschouwd en de CO2-uitstoot en het verbruik een relevant kenmerk zijn, had eiseres moeten onderbouwen dat de auto’s zich in een concurrentieverhouding bevinden. Zij heeft echter onvoldoende gesteld.
Proceskostenvergoeding per zaak, wel samenhang met het gelijktijdig behandelde beroep over de naheffing.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 18/4903 tot en met 18/4914, 19/2419 tot en met 19/2424, 19/2426 tot en met 19/2435, 19/2642, 19/2645 tot en met 19/2652, 19/2654, 19/2656 tot en met 19/2664, 19/3138 tot en met 19/3141, 19/3143 tot en met 19/3160, 19/3162, 19/3163, 19/3164, 19/3166, 19/3167, 19/3168, 19/3170 tot en met 19/3173, 19/3177 en 19/3178
in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. [A] ),
en
Procesverloop
Eiseres heeft voor de twaalf tijdvakken van januari tot en met december 2011 telkens op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan. Zij heeft daartegen telkens bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken van 10 juli 2018 de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 17 augustus 2018, ontvangen door de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en voor alle zaken gezamenlijk één verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft in alle zaken gezamenlijk en gelijktijdig plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Namens eiseres is [B] (hierna: [B] ) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde, mr. [C] en [D] . Namens verweerder zijn mr. [E] mr. [F] , [G] mr. [H] , [I] , [J] , [K] en mr. [L] verschenen.
Ter zitting is gezamenlijk en gelijktijdig met deze beroepen het beroep van eiseres met betrekking tot de aan haar opgelegde naheffingsaanslag BPM over 2011 behandeld.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de zich daarbij bevindende stukken. Verweerder heeft ter zitting eveneens een nader stuk overgelegd. Hiertegen heeft geen eiseres geen bezwaar gemaakt.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres handelt in auto’s van verschillende, overwegend exclusieve, merken. Eiseres is geen erkende dealer. Zij heeft in [plaats a] (Dld.) de vennootschap naar Duits recht [M] (hierna: [M] ) opgericht. Deze vennootschap koopt auto’s in, die via eiseres aan Nederlandse klanten worden doorverkocht. Veel van deze auto’s betrekt zij van [N] (hierna: [N] ), een vennootschap waarvan [P] directeur is, en [M] .
2. Aan eiseres is krachtens artikel 8 van de Wet op de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) vergunning verleend om per tijdvak van een kalendermaand aangifte te doen.
3. Eiseres heeft over 2011 aangifte gedaan ter zake van in totaal 89 auto’s. Alle auto’s waarvan de hoogte van de BPM in geschil is, hebben een registratie in Duitsland voorafgaand aan de registratie in Nederland. Ten tijde van de aangifte hadden al deze auto’s ten minste 3.000 kilometer op de teller.
Geschil
4. In geschil is de hoogte van de BPM voor 81 van de 89 auto’s. Hierbij gaat het met name om de volgende vragen, waarbij niet alle punten bij elke auto spelen:
- -
-
kunnen de auto’s als gebruikte auto’s worden beschouwd?
- -
-
mag eiseres gebruikmaken van taxaties en/of koerslijsten ter bepaling van de afschrijving van de auto’s?
- -
-
hoe groot dient de correctie te zijn wanneer eiseres een koerslijst van AutotelexPro of een koerslijst van XRAY voor btw-auto’s heeft gebruikt?
- -
-
is er sprake van een gunstiger tussentijds tarief?
- -
-
kan eiseres zich beroepen op een voortijds tarief?
- -
-
dient bij herinvoer binnen zes maanden artikel 10a van de Wet BPM te worden toegepast?
5. Naast deze algemene punten spelen voor enkele auto’s nog individuele aspecten.
6. Partijen zijn het erover eens dat bij gebruikmaking van een koerslijst van Eurotaxglass’s, indien de rechtbank deze accepteert, geen correctie voor btw/marge dient plaats te vinden. Ook zijn zij het erover eens dat bij voertuigen met een datum eerste registratie die is gelegen voor 1 februari 2008, bij de bepaling van de bruto BPM de hoogte van de CO2-uitstoot buiten de heffingsmaatstaf van het tarief 2009 dient te blijven.
Beoordeling van het geschil
Algemene uitgangspunten
7. De rechtbank zal allereerst de principiële vraagstukken bespreken. Daarna zal zij per auto vaststellen of te veel BPM is voldaan.
8. Een belangrijk geschilpunt tussen partijen is de vraag of de auto’s (althans de meeste daarvan) als gebruikt kunnen worden beschouwd. Alleen in dat geval kan immers een beroep worden gedaan op een vermindering van de BPM ten opzichte van de bruto BPM.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto’s als regel nieuw zijn. Daarbij heeft verweerder de algemene praktijk van eiseres als uitgangspunt genomen. Eiseres betrekt veel auto’s van [N] . Deze auto’s komen vaak uit Nederland en zijn nog nieuw op het moment dat [N] ze aankoopt. De kilometers die op de teller staan zijn veelal niet in Duitsland gereden volgens verweerder, althans hij zet daar grote vraagtekens bij. Er is geen sprake van daadwerkelijk gebruik voorafgaand aan de registratie in Nederland. Zo komt het voor dat eiseres auto’s al heeft gekocht vóórdat deze in Duitsland zijn geregistreerd. Zij koopt dan dus nieuwe auto’s. De auto’s gaan ook niet fysiek via Duitsland. Hiervoor verwijst verweerder mede naar een verklaring van de belastingadviseur van [M] , [R] (hierna: [R] ), die hij in 2015 heeft afgelegd tegenover het Finanzamt Ahaus.
10. Eiseres bestrijdt de stellingen van verweerder. Zij heeft daartoe een latere verklaring van [R] overgelegd en daarnaast ter zitting enkele verklaringen van derden overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat de auto’s wel degelijk via Duitsland naar Nederland gingen. Dit blijkt volgens haar ook uit het feit dat de auto’s een Duits kenteken hebben gehad. Daarvoor is volgens haar de fysieke aanwezigheid van de auto in Duitsland vereist.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft verwezen naar onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695. Op grond van dat arrest is voor het antwoord op de vraag of een vermindering op de bruto BPM kan worden toegepast beslissend in welke staat (nieuw of gebruikt) een auto verkeert op het tijdstip waarop het belastbare feit voor de BPM plaatsvindt. Dat is het tijdstip van de registratie van dat motorrijtuig in het kentekenregister, of als de auto niet is geregistreerd in het kentekenregister en daarmee in Nederland gebruik is gemaakt van de weg door een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam aan wie die auto feitelijk ter beschikking staat, het tijdstip van aanvang van dat gebruik. Uit het arrest volgt ook dat de stelplicht en de bewijslast dat sprake is van een gebruikte auto rusten op de belanghebbende die zich op de vermindering van BPM beroept.
12. In al deze gevallen is niet in geschil dat de auto’s ten tijde van de registratie feitelijk gebruikt waren, gelet op de kilometerstand. Aan nader bewijs op dit punt komt de rechtbank daarom niet toe. Verweerder wil de auto’s niettemin als nieuwe auto’s aanmerken, omdat dit gebruik volgens hem in Nederland heeft plaatsgevonden. Dit kan om twee redenen relevant zijn.
13. De eerste mogelijkheid is dat het (eigenlijke) belastbare feit niet de registratie is, maar het daaraan voorafgaand gebruik maken van de weg in Nederland als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de Wet BPM. Niet alleen moet dan sprake zijn van gebruik door een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, ook moet sprake zijn van duurzaam gebruik. De bewijslast daarvoor ligt bij verweerder. De rechtbank heeft dit eerder geoordeeld in haar uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:3462, en dit is bevestigd door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn uitspraak van 1 mei 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:4324. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in de zaak Ilhan, HvJ 22 mei 2008, C-42/08, ECLI:EU:C:2008:305. Het ligt - voor zover dit in de stellingen van verweerder ligt besloten - dus op de weg van verweerder te onderbouwen dat al vóór de registratie in Nederland van de auto daarmee duurzaam gebruik van de Nederlandse weg is gemaakt.
Hiervoor heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. Verweerder verwijst naar het feit dat [R] heeft verklaard dat hij nooit auto’s op het adres van [N] heeft gezien, maar dat op zich maakt nog niet dat de auto’s in Nederland duurzaam op de weg zijn geweest, nog daargelaten de gemotiveerde betwisting door eiseres. De rechtbank onderkent dat verweerder hierbij in een lastige positie verkeert, te meer daar het gebruik van de Nederlandse weg per auto moet worden beoordeeld, maar dat neemt niet weg dat verweerder wellicht nader onderzoek had kunnen (laten) doen. Hetgeen verweerder thans heeft aangevoerd en onderbouwd, is in ieder geval te weinig om zelfs maar een vermoeden aan te ontlenen dat de auto’s voorafgaand aan de registratie in Nederland daar duurzaam zijn gebruikt. Daarbij is tevens van belang dat eiseres erop heeft gewezen dat de regelgeving meebrengt dat een voertuig pas na identificatie wordt ingeschreven en heeft gesteld dat dit dus betekent dat de auto’s alleen een Duits kenteken kunnen krijgen als ze fysiek in Duitsland zijn. Verweerder heeft die stelling onvoldoende gemotiveerd bestreden.
14. De tweede mogelijkheid is dat eiseres de kilometers louter op de auto’s heeft gezet of laten zetten met het oog op de BPM. De Hoge Raad heeft overwogen dat uit het objectieve karakter van deze maatstaf voortvloeit dat de intentie waarmee dit heeft plaatsgevonden voor de beoordeling van de staat van het motorrijtuig niet ter zake doet. Uit het hiervoor genoemde arrest volgt ook dat zelfs als de auto is gekocht voordat er kilometers mee gereden zijn de auto als gebruikt kan worden aangemerkt als er feitelijk gebruik plaatsvindt voorafgaand aan de registratie. Een uitzondering kan zich daarom naar het oordeel van de rechtbank alleen voordoen als sprake is van fraus legis. Dat dit aan de orde is, heeft verweerder niet gesteld.
Hoogte van de afschrijving
15. Het voorgaande betekent dat de auto’s die in geschil zijn als gebruikt hebben te gelden en dat eiseres voor al deze auto’s een beroep op een vermindering van de BPM toekomt. Deze dient de werkelijke waardevermindering van de auto’s zo goed mogelijk te benaderen. Dit volgt uit de arresten Gomes Valente (HvJ 22 februari 2001, C-393/98, ECLI:EU:C:2001:109) en Tulliasiamies en Antti Siilin (HvJ 19 september 2002, C-101/00, ECLI:EU:C:2002:505). Een tabel die alleen maar rekening houdt met de tijd die is verstreken sinds de eerste toelating op de weg, is daarvoor onvoldoende.
16. Eiseres heeft veelal beroep op koerslijsten gedaan. Deze kunnen volgens verweerder niet bestaan bij jonge en/of exclusieve auto’s. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. In de eerste plaats is van belang dat wat verweerder klaarblijkelijk onder exclusieve auto’s verstaat ruimer is dan de groep auto’s waarvan voorstelbaar is dat het lastig is een koerslijst te genereren. Alleen auto’s die in zeer kleine aantallen op de Nederlandse markt voorkomen, kunnen als exclusief in deze zin worden beschouwd. De koerslijsten worden immers gebaseerd op werkelijke transacties op de Nederlandse markt. Als er geen (recente) transacties zijn, kan geen koerslijst worden opgesteld. Aannemelijk is dat een koerslijstproducent dat in dat geval ook niet zal doen. Wanneer een koerslijstproducent in een specifiek geval een koerslijst uitgeeft, moet worden aangenomen dat deze producent klaarblijkelijk over voldoende gegevens heeft beschikt om voor de desbetreffende auto een handelsinkoopwaarde te bepalen. Weliswaar geeft Eurotaxglass’s minder informatie dan Autotelex en XRAY over de elementen die meewegen, maar de wet biedt de mogelijkheid gebruik te maken van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland en stelt geen nadere eisen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding nadere voorwaarden aan het gebruik van de overgelegde koerslijsten te stellen. Zij sluit zich dus aan bij de overwegingen van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de uitspraak van 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10300.
17. Bij het voorgaande weegt de rechtbank ook mee dat de wet slechts in twee mogelijke vormen van tegenbewijs voorziet, te weten een koerslijst en een taxatie. Het voorstel van verweerder om uit te gaan van de eigen verkoopprijs en daarop een vermindering van 15% toe te passen, is in strijd met dat systeem.
Correctie op de koerslijsten
18. Partijen zijn het erover eens dat bij gebruikmaking van een koerslijst van AutotelexPro of van XRAY voor btw-auto’s een correctie dient plaats te vinden vanwege het feit dat aan die koerslijsten (mede) gegevens van btw-auto’s ten grondslag liggen. Verweerder stemt in met een vermindering van de verschuldigde BPM van 5%, eiseres wenst een vermindering van 8%. Zij heeft dit onderbouwd met verwijzing naar een e-mail van de directeur van XRAY, [S] (hierna: [S] ) die schrijft dat het verschil 2 tot 8% bedraagt. Daarnaast heeft eiseres een selectie gemaakt van een viertal auto’s en hiervan koerslijsten van X-Ray opgevraagd. Op grond van deze koerslijsten bedraagt het verschil bij een auto 5,6% en bij de overige drie auto’s 8%. Eiseres heeft uit kostenoverwegingen zich beperkt tot deze vier auto’s.
19. Aangezien eiseres zich beroept op een verdere vermindering, ligt het op haar weg deze voldoende te onderbouwen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres ervoor kiest een kostenafweging te maken, leidt die keuze niet tot een andere bewijslastverdeling. De enkele verwijzing naar de mail van [S] en de koerslijsten van vier door haar geselecteerde auto’s acht de rechtbank onvoldoende om voor alle auto’s uit te gaan van een verschil van 8%. Voor zover eiseres in concrete gevallen alsnog een koerslijst van XRAY met margeauto’s heeft overgelegd, zal de rechtbank daarbij aansluiten. Voor de overige auto’s zal zij een vermindering van 5% hanteren.
20. Een tweede punt met betrekking tot de koerslijsten betreft de “dubbele data”. In een deel van de koerslijsten van XRAY zijn de datum eerste toelating (in het buitenland) en de datum van (het Nederlandse) deel 1A gelijkgesteld. Dit suggereert dat sprake is van officieel ingevoerde auto’s. Uit eerdere beroepsprocedures is de rechtbank bekend dat de Belastingdienst enige tijd heeft voorgeschreven dat op deze wijze aangifte werd gedaan.
In geschil is of hiervoor een correctie dient plaats te vinden. Verweerder is van mening dat dit niet zou hoeven, kort gezegd omdat ook officieel ingevoerde auto’s geschikte referenties zijn.
21. De rechtbank deelt die visie niet. In de koerslijst moeten de gegevens van de te waarderen auto’s worden vermeld, niet die van de referentieauto’s. XRAY zoekt op basis van de ingevulde gegevens naar referenties in de database. Aannemelijk is dat als gevolg van het gelijkstellen van de datum van deel 1A met de datum eerste toelating, in de vergelijking parallel ingevoerde auto’s als referentieauto’s worden geëlimineerd, terwijl dit wel goede referentieauto’s zijn. Ook is het aannemelijk dat parallel ingevoerde auto’s in de regel goedkoper zijn dan officieel ingevoerde auto’s, omdat parallel ingevoerde auto’s niet bestemd zijn voor de Nederlandse markt en dus mogelijk minder goed afgestemd zijn op specifieke wensen van de Nederlandse markt. Daarom ziet de rechtbank aanleiding hiervoor te corrigeren.
22. Eiseres heeft zich aangesloten bij de door de rechtbank voorgestelde correctie van 4%. De rechtbank zal daarvan uitgaan. Dit betekent overigens dat wanneer gebruik is gemaakt van een koerslijst van XRAY voor btw-auto’s met dubbele data, de verschuldigde BPM wordt berekend op 96% van 95% en niet dat de BPM met 9% wordt verminderd.
Herinvoer
23. Artikel 10a, eerste lid, van de Wet BPM (tekst 2011) bepaalt - kort gezegd - dat de vermindering van de BPM wordt vastgesteld aan de hand van de afschrijvingstabel als met betrekking tot de gebruikte personenauto teruggaaf van BPM heeft plaatsgevonden vanwege export en die export is gedaan met het oogmerk dat de auto opnieuw wordt tenaamgesteld in het kentekenregister of feitelijk ter beschikking komt te staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt dit oogmerk - voor zover hier van belang - geacht aanwezig te zijn geweest als de BPM verschuldigd wordt binnen zes maanden na beëindiging van de vorige tenaamstelling in Nederland, tenzij degene van wie de belasting wordt geheven aannemelijk maakt dat dit oogmerk op dat tijdstip ontbrak.
24. Diverse auto’s zijn binnen zes maanden na export weer ingevoerd. Deze auto’s hebben het oude kenteken teruggekregen. Behoudens voor auto 5 van juni heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiseres de exporteur was.
In die situatie treedt naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van artikel 10a, tweede lid, van de Wet BPM in werking. Het is bij die auto’s aan eiseres aannemelijk te maken dat zij ten tijde van de export niet het oogmerk had de auto’s weer naar Nederland te laten terugkeren. Daaraan doet de door haar geschetste bedoeling van de wetgever bij de regeling in artikel 10a niet af. Dat sprake is van gebruikte auto’s zonder schade, zoals zij heeft aangevoerd, is daarvoor onvoldoende. Andere feiten heeft eiseres niet gesteld.
Voor deze auto’s dient de BPM daarom te worden bepaald door op de bruto BPM de tabelkorting toe te passen. Partijen zijn het erover eens dat in voorkomend geval daarbij de herrekende BPM in de plaats treedt van de bruto BPM en dat de afschrijving beperkt blijft tot de periode tussen de export en de nieuwe tenaamstelling.
25. Voor zover herinvoer na meer dan zes maanden heeft plaatsgevonden of de export niet heeft plaatsgevonden door eiseres, is naar het oordeel van de rechtbank het bedoelde oogmerk niet aannemelijk geworden. De vraag die zich dan voordoet, is of voor deze auto’s de oorspronkelijke bruto BPM als uitgangspunt heeft te gelden of de herrekende BPM zoals die in de RDW-gegevens is opgenomen ter zake van de voorafgaande registratie. Geen van beide partijen heeft hierop ter zitting desgevraagd een sluitend antwoord kunnen geven.
26. De rechtbank heeft eerder, in haar uitspraak van 5 augustus 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:3419), overwogen dat de nieuwe tenaamstelling een nieuw belastbaar feit oplevert en dat het wettelijke systeem ertoe leidt dat opnieuw belasting verschuldigd is, die moet worden vastgesteld op grond van de regels die daarvoor gelden. In de wet is niet geregeld dat bij een herinvoer de herrekende BPM als grondslag kan dienen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres ter zitting heeft aangevoerd aanleiding tot een wat genuanceerder oordeel te komen voor de onderhavige zaken.
27. Partijen zijn het erover eens dat in een situatie waarin artikel 10a aan de orde is, wordt uitgegaan van de herrekende BPM, omdat de auto immers in wezen niet geacht wordt het land te hebben verlaten. Omdat artikel 10a een sanctiebepaling is, zou wanneer het bedoelde oogmerk niet aanwezig is de uiteindelijk verschuldigde BPM niet hoger moeten kunnen worden dan in de situatie waarin artikel 10a speelt. Hieruit volgt dat de bedoeling van de wetgever kennelijk is dat ook bij herinvoer zonder voorafgaand oogmerk daartoe de herrekende BPM als uitgangspunt kan dienen. Als daarvoor wordt gekozen, blijft ook dan de afschrijving beperkt tot de periode tussen de export en de nieuwe tenaamstelling. Indien in de tussentijd een grotere afschrijving heeft plaatsgevonden, kan - anders dan in de situatie van artikel 10a - ook gekozen worden voor een nieuwe koerslijst of taxatie, maar dan ligt het voor de hand daartegenover de oorspronkelijke bruto BPM te hanteren. Uitdrukkelijk kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest én een herrekening van de BPM te laten plaatsvinden én daarover nogmaals de extra afschrijving te berekenen. De rechtbank gaat ervan uit dat de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7585, ook op deze manier gelezen moet worden.
Voortijds tarief
28. Met ingang van 1 januari 2011 is het tarief in artikel 9 van de Wet BPM gewijzigd. Dat zou in dit geval van belang kunnen zijn voor zeven auto’s, die voor het eerst zijn toegelaten tot de weg in de eerste twee maanden van 2011 en waarvoor eiseres heeft berekend dat het tarief van 2010 gunstiger is. Dit betreft auto 2 van januari, auto 2 van februari, auto’s 1 en 7 van maart, auto 4 van mei en auto’s 7 en 8 van november.
29. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de BPM-druk van de auto’s mogelijk hoger is als gevolg van een tariefverhoging, gelet op doel en strekking van artikel 16a van de Wet BPM, geen schending van het gelijkheidsbeginsel of artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) meebrengt. De rechtbank sluit zich wat dat betreft aan bij het oordeel van Gerechtshof Den Haag van 19 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:879.
30. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1496 geoordeeld dat wel sprake is van schending van artikel 110 van het VWEU. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in uitspraken van 24 juli 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:6618) en van 2 juli 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5408) hetzelfde geoordeeld. Daarom ziet de rechtbank aanleiding haar oordeel nader te motiveren.
31. De ratio van artikel 16a van de Wet BPM volgt uit de parlementaire geschiedenis. Dealers (verkopers van nieuwe auto’s) zetten soms auto’s al op kenteken voordat de auto is verkocht. Er kan dan dus nog geen tenaamstelling plaatsvinden. Aangezien het BPM-bedrag moet worden vermeld op het kentekenbewijs, wordt dat daarop vermeld op het moment dat het wordt afgegeven, naar het tarief dat op dat moment van toepassing is. Als de tenaamstelling echter plaatsvindt nadat een tariefwijziging heeft plaatsgevonden, zou dat inhouden dat alle (voortijdig) afgegeven kentekens moeten worden ingenomen. Om dat te voorkomen voorziet dit artikel in een overgangsfase van twee maanden (vergelijk Kamerstukken II, 1997-1998, 25 689, nr. 3, p. 31). Het gaat hierbij dus om de bepaling van de BPM voor nieuwe auto’s. De rechtbank acht het aannemelijk dat een auto met een kenteken uit 2010 in 2011 niet meer voor de nieuwprijs kan worden verkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat geregistreerde auto’s per 1 januari van het volgende jaar een deel van hun waarde verliezen. Dit is een stelling die [men] in eerdere procedures ook heeft ingenomen. Hiervoor verwijst de rechtbank naar een deel van overweging 43 van het arrest van het HvJ van 12 oktober 2000, C-314/98, ECLI:EU:C:2000:557: de kopers houden rekening met de verwachte opbrengst van de auto bij doorverkoop in gebruikte staat. In Nederland wordt die prijs hoofdzakelijk bepaald door de op het Nederlandse kentekenbewijs vermelde datum van eerste toelating, aldus de samenvatting van het HvJ van het standpunt van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit mee dat ook een verhoging van de BPM niet zal kunnen worden doorberekend aan de koper. Dit acht de rechtbank relevant, omdat artikel 5 van de Wet BPM bepaalt dat de belasting wordt geheven van degene op wiens naam het motorrijtuig wordt dan wel is gesteld in het kentekenregister.
32. Het arrest van het HvJ van 19 december 2013, C-437/12, ECLI:NL:XX:2013:178, brengt mee dat ook voor de bepaling van de bruto BPM dient te worden vergeleken met zich al op de Nederlandse markt bevindende referentieauto’s. Dit kunnen zowel officieel ingevoerde (en dus nieuw in Nederland geregistreerde) als parallel ingevoerde auto’s zijn. Daarbij dient echter wel te worden vergeleken met de auto waarvan de kenmerken het dichtst aanleunen tegen die van de in te voeren auto. Dit volgt naast het hiervoor genoemde arrest van 19 december 2013 ook uit het arrest van het HvJ van 19 september 2002, C-101/00, ECLI:EU:C:2002:505 (Tulliasiamies en Antti Siilin). De rechtbank is van oordeel dat de auto die in de eerste twee maanden van 2011 in Nederland tenaamgesteld is, maar waarvan het kenteken feitelijk dateert uit 2010, niet de juiste referentie is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat de prijs van die auto anders is, terwijl de prijs een van de onderscheidende kenmerken is bij het bepalen van de juiste referentie (overweging 75 van het arrest Tulliasiamies en Antti Siilin). De auto’s waar het in dit geval om gaat hebben allemaal een datum eerste toelating in 2011 en dat is ook wat op het kentekenbewijs is vermeld. Het probleem waarvoor artikel 16a van de Wet BPM een oplossing beoogt te bieden doet zich daarom niet voor. Ook het probleem dat de belasting uiteindelijk niet (volledig) door de belastingplichtige zal worden betaald doet zich niet voor. De wetgever heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om te bepalen dat ook bij de latere invoer van een zogenoemd voortijds tarief geprofiteerd kan worden. Dit is niet in strijd met artikel 110 van het VWEU. De juiste referentieauto’s zijn immers auto’s met een datum eerste toelating in 2011 waarbij ook dat jaartal op het kentekenbewijs is vermeld. Voor geen enkele van die referentieauto’s is het op grond van het wettelijke systeem mogelijk geweest het tarief van 2010 toe te passen.
33. Voor de volledigheid merkt de rechtbank daarbij nog op dat dit oordeel niet in strijd komt met de jurisprudentie van de Hoge Raad van onder meer 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79, waar aan de registratie geen betekenis is toegekend. Daar gaat het om de vraag wanneer sprake is van een gebruikte auto. Daarvoor is van belang of de auto feitelijk gebruikt is (en dus niet om de vraag of de auto eerder is geregistreerd). Als een auto nieuw is, wordt niet aan afschrijving toegekomen, en is de vraag naar de werkelijke waarde verder niet relevant: die waardevermindering is niet van belang voor de vraag of een auto nieuw of gebruikt is (aldus ook Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 6 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5167). De vraag die de rechtbank in deze zaken beantwoordt is een andere, namelijk met welke referentieauto moet worden vergeleken. Daarbij is de prijs van de auto een kenmerkend onderscheid. Dat de lagere prijs een gevolg is van een eerder registratiemoment is in zoverre bijzaak.
Uitwerking per auto
34. Eiseres heeft ter zitting een nieuw overzicht overgelegd, waarbij per auto is berekend hoeveel BPM verschuldigd is. Met inachtneming van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Daarbij merkt zij nog op dat soms sprake is van afwijkingen tussen de werkelijke catalogusprijs en de catalogusprijs die is gebruikt bij de koerslijsten. Zolang deze afwijkingen niet bovenmatig zijn, zijn de koerslijsten bruikbaar. Als zich in het dossier verschillende koerslijsten bevinden (bijvoorbeeld btw en marge, dubbele data en verschillende data), hanteert de rechtbank de meest juiste, zodat zo min mogelijk hoeft te worden gecorrigeerd. Zij zal alleen bij de eerste auto’s waarin dat speelt de leeftijdskorting getalsmatig toelichten. Voor het overige sluit zij aan bij het overzicht van eiseres, tenzij anders is aangegeven.
Januari
35. Voor auto 1 is de bruto BPM (tarief 2011) € 4.557 . In de financiële basisgegevens in het dossier is de BPM berekend op € 5.057. Daarbij is nog geen rekening gehouden met een vermindering van € 500 op grond van artikel 9a van de Wet BPM (tekst 2011). Verweerder heeft dit in het ter zitting overgelegde stuk correct vastgesteld. Voor auto 2 kan enkel de bruto BPM van 2011 worden gehanteerd. Voor de afschrijving sluit de rechtbank aan bij de cataloguswaarde die volgt uit de koerslijst, omdat op die manier het meest zuiver de verhouding tussen handelsinkoopwaarde en nieuwwaarde bepaald kan worden. Voor auto 4 komt de rechtbank op basis van de financiële basisgegevens evenals verweerder tot een bruto BPM (tarief 2009 zonder CO2) van € 38.610. De afschrijvingstabel per 1 juli 2012 is gunstiger dan de koerslijst. Eiseres stemt in met de door verweerder berekende BPM van € 15.241. De rechtbank komt in elk geval niet lager dan dat bedrag uit, ook niet na toepassing van de leeftijdskorting. Ook voor auto 5 is de tabel gunstiger. Voor auto’s 6 en 7 wordt vanwege herinvoer binnen zes maanden slechts aan de tabelafschrijving over de bruto (eventueel herrekende) BPM toegekomen. Daarbij zal de rechtbank evenals verweerder wel de gunstigere tabel per 1 juli 2012 hanteren.
36. In schema leidt dit tot de volgende uitkomsten:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 13.757 (XRAY x 0,95 x 0,96) |
46,04% |
€ 4.557 |
€ 2.458 |
2 |
€ 60.487 (idem) |
44,53% |
€ 38.248 |
€ 21.216 |
3 |
€ 64.122 (idem) |
40,15% |
€ 26.187 |
€ 15.672 |
4 |
- |
59,497% |
€ 38.610 |
€ 15.241 |
5 |
- |
65% |
€ 4.625 |
€ 1.619 |
6 |
- |
67,25% |
€ 26.107 |
€ 8.550 |
7 |
- |
65% |
€ 56.614 |
€ 19.814 |
37. Voor auto’s 1, 2, 3 en 5 is te veel BPM voldaan, voor auto’s 4, 6 en 7 te weinig. Dit kan niet intern gecompenseerd worden (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:131). Over de auto’s waarvoor te weinig is betaald doet de rechtbank separaat uitspraak in het kader van de naheffingsaanslag. Er dient voor auto’s 1, 2, 3 en 5 een vermindering van de BPM plaats te vinden op de aangifte van € 443 + € 735 + € 1.517 + € 138 = € 2.833. Op aangifte is € 79.792 voldaan. De rechtbank vermindert dit bedrag tot € 76.959.
Februari
38. Bij auto 1 zijn partijen het niet eens over de hoogte van de netto catalogusprijs. Ook over de cataloguswaarde zijn zij het niet eens. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder degene is die aan het dossier de stukken heeft toegevoegd van autoweek.nl. Op basis daarvan is een netto catalogusprijs van € 115.593 berekend, maar de rechtbank acht die berekening onjuist omdat van de nieuwwaarde de door eiseres gehanteerde BPM is afgetrokken, terwijl die juist is berekend op basis van een lagere netto catalogusprijs. De berekening van eiseres is echter evenmin controleerbaar. Voor de bepaling van de cataloguswaarde moet van de bruto BPM volgens de regels van 2007 worden uitgegaan, omdat de datum eerste toelating van de auto 2 januari 2007 is. Deze bedraagt 45,2% van de netto catalogusprijs verminderd met € 1.000 (aftrek van € 1.540 en bijtelling van € 540). In de cataloguswaarde zit bovendien 19% btw (tarief 2011). In formule: cataloguswaarde = 1,642 x netto catalogusprijs - € 1.000. De cataloguswaarde bedraagt € 184.451. Verweerder gaat thans uit van € 188.804, maar niet duidelijk is waarop dat is gebaseerd. De netto catalogusprijs bedraagt daarom € 183.451 : 1,642 = € 111.724. Het tarief 2009 zonder CO2-component bedraagt dan 40% x € 111.724 - € 1.288 (benzinemotor) + € 1.600 (ontbreken energielabel) = € 45.001. De gehanteerde koerslijst gaat uit van een te lage cataloguswaarde. De rechtbank zal voor het percentage van de afschrijving de verhouding volgen die uit die koerslijst volgt, met correcties voor btw/marge en dubbele data. Verder zal de rechtbank een maand leeftijdskorting toepassen omdat de datum eerste toelating van de auto 2 januari 2007 is, de melding dateert van 28 januari 2011 en de registratie van 3 februari 2012. Voor deze leeftijdskorting heeft eiseres de percentages van de tabel per 1 juli 2012 gehanteerd. Verweerder heeft zich daar niet tegen verzet. Daarom zal de rechtbank daar ook van uitgaan. Gelet daarop is 3200/3275 deel van de te berekenen BPM verschuldigd. Auto 4 is niet in geschil. Auto’s 5, 6, 7 en 12 betreffen auto’s die binnen zes maanden na export opnieuw zijn ingevoerd. Voor auto 8 sluit de rechtbank aan bij de cataloguswaarde die eiseres heeft vermeld en die valt te herleiden uit de financiële basisgegevens. Voor die auto geldt een leeftijdskorting van drie maanden, waardoor het bij melding verschuldigde bedrag van € 7.337 (47,94% van € 15.305, zie ook de tabel hierna) moet worden vermenigvuldigd met 55,332/58,083. Bij auto 9 heeft eiseres ten onrechte tweemaal de correctie voor btw/marge doorgevoerd in het ter zitting overgelegde stuk. In de aangifte is uitgegaan van een te lage bruto BPM. Voor auto’s 10 en 11 geldt een leeftijdskorting van twee maanden, wat meebrengt dat het bij melding verschuldigde bedrag dient te worden vermenigvuldigd met respectievelijk 7425/7875 en 72/76,5. Voor auto 12 gaat de rechtbank anders dan partijen uit van een bruto BPM van € 8.109 zoals is vermeld in de RDW-gegevens in het dossier. Vermoedelijk is sprake van een herrekende BPM naar aanleiding van de eerste invoer.
39. Dit leidt tot de volgende uitkomsten:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
74,78% |
€ 45.001 |
€ 11.089 |
|
2 |
€ 85.648 (XRAY x 95% x 96%) |
43,09% |
€ 47.135 |
€ 26.823 |
3 |
€ 63.859 (idem) |
47,45% |
€ 28.575 |
€ 15.015 |
5 |
- |
63,50% |
€ 28.332 |
€ 10.341 |
6 |
- |
28% |
€ 15.255 |
€ 10.983 |
7 |
- |
29,444% |
€ 13.397 |
€ 9.452 |
8 |
€ 33.188 (XRAY x 95% x 96%) |
52,06% |
€ 15.305 |
€ 6.989 |
9 |
€ 44.123 (XRAY x 95%) |
38,62% |
€ 13.947 |
€ 8.560 |
10 |
€ 67.106 |
39,63% |
€ 27.228 |
€ 15.499 |
11 |
€ 85.540 (XRAY x 95% x 96%) |
46,36% |
€ 38.853 |
€ 19.613 |
12 |
- |
48,336% |
€ 8.109 |
€ 4.189 |
40. Voor auto’s 1, 2, 3, 8, 10 en 11 is te veel BPM voldaan, voor auto’s 5, 6, 7, 9 en 12 te weinig. Er dient een vermindering van de BPM plaats te vinden op de aangifte van auto’s 1, 2, 3, 8, 10 en 11 van € 1.988 + € 2.589 + € 1.450 + € 716 + € 939 + € 1.944 = € 9.626. Op aangifte is € 139.062 voldaan. De rechtbank vermindert dit bedrag tot € 129.436.
Maart
41. Auto’s 2 en 4 zijn binnen zes maanden heringevoerd. Op grond van de tabelkorting op de herrekende BPM zou voor auto 2 € 29.811 verschuldigd zijn. Volgens partijen is er bij export slechts € 22.347 teruggegeven, maar niet duidelijk is hoe dat kan. Omdat partijen het erover eens zijn dat als uitgangspunt het systeem zou moeten voorkomen dat bij een herinvoer meer verschuldigd wordt dan terug is ontvangen, zal de rechtbank de verschuldigde BPM maximeren op het bedrag van € 22.347. Zij ziet geen aanleiding hierop nog een korting te verlenen over de maanden tussen export en herinvoer, omdat materieel meer verschuldigd is. Artikel 10a van de Wet BPM verplicht hiertoe ook niet, omdat de tabelkorting moet worden berekend over de bruto BPM en niet over de teruggaaf. Voor auto’s 3, 6 en 10 geldt een maand leeftijdskorting, voor auto 9 vier maanden. Eiseres stemt bij auto 6 in met gebruik van de koerslijst van verweerder.
42. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 66.419 (XRAY x 95%) |
38,58% |
€ 37.241 |
€ 22.873 |
2 |
- |
28% |
€ 41.405 |
€ 22.347 |
3 |
€ 22.670 (Eurotaxglass’s) |
38,53% |
€ 6.219 |
€ 3.745 |
4 |
- |
67,25% |
€ 72.914 |
€ 23.879 |
5 |
€ 74.519 (XRAY x 95%) |
34,82% |
€ 27.180 |
€ 17.715 |
6 |
€ 62.861 (XRAY x 95%) |
44,80% |
€ 21.049 |
€ 11.240 |
7 |
€ 77.459 (XRAY x 95%) |
32,88% |
€ 38.241 |
€ 25.665 |
8 |
€ 22.103 (XRAY x 95%) |
42,38% |
€ 5.111 |
€ 2.944 |
9 |
€ 52.468 (XRAY x 95% x 96%) |
57,75% |
€ 26.405 |
€ 10.230 |
10 |
€ 94.146 (AutotelexPro x 95%) |
42,91% |
€ 39.557 |
€ 22.130 |
43. Voor auto’s 1 en 5 tot en met 10 is te veel BPM voldaan, voor auto’s 2, 3 en 4 te weinig, zij het dat verweerder de naheffing voor auto 3 ter zitting heeft prijsgegeven. Er dient een vermindering van de BPM plaats te vinden op de aangifte van auto’s 1 en 5 tot en met 10
van € 1.206 + € 322 + € 813 + € 1.352 + € 156 + € 1.905 + € 1.185 = € 6.939. Op aangifte is € 163.553 voldaan. De rechtbank vermindert dit bedrag tot € 156.614.
April
44. Auto 4 is niet in geschil. Voor auto 1 beroept eiseres zich in het ter zitting overgelegde overzicht op een koerslijst, die niet is overgelegd. Verweerder betwist het bestaan hiervan. De rechtbank zal conform aangifte uitgaan van de korting op grond van de tabel en het tarief 2009 (zonder CO2) op basis van de door eiseres genoemde netto catalogusprijs. Dit is overigens voordeliger voor eiseres dan uitgaan van de gestelde koerslijstwaarde.
45. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
- |
61,996% |
€ 53.144 |
€ 20.196 |
2 |
€ 94.567 (AutotelexPro x 95%) |
40,16% |
€ 38.657 |
€ 23.132 |
3 |
€ 230.000 (taxatie) |
25,73% |
€ 66.276 |
€ 49.220 |
46. Voor auto 1 is € 4.028 te veel voldaan, voor auto 2 € 514 en voor auto 3 € 2 in verband met een afrondingsverschil. In totaal is € 92.548 verschuldigd in plaats van het bedrag van € 97.093 dat op aangifte is voldaan1.
Mei
47. Auto 2 is niet in geschil. Auto 1 is meer dan zes maanden na export opnieuw ingevoerd. Eiseres beroept zich op een taxatierapport. Dit leidt tot een lagere BPM dan toepassing van de tabel op de bruto BPM bij herinvoer. De bruto BPM waarover de afschrijving in dat geval wordt berekend heeft verweerder correct vastgesteld. Voor auto’s 3, 4, 5 en 6 bestaat recht op een maand leeftijdskorting.
48. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 45.000 (taxatie) |
50,09% |
€ 24.868 |
€ 12.411 |
3 |
€ 115.000 (taxatie) |
24,95% |
€ 34.519 |
€ 25.131 |
4 |
€ 82.769 (XRAY x 95%) |
34,20% |
€ 44.673 |
€ 28.513 |
5 |
€ 57.948 (taxatie) |
38,44% |
€ 17.955 |
€ 10.732 |
6 |
€ 61.841 (XRAY x 95% x 96%) |
36,49% |
€ 18.120 |
€ 11.119 |
49. Voor auto’s 3, 4, 5 en 6 is te veel BPM voldaan, voor auto 1 te weinig. Er dient een vermindering van de BPM plaats te vinden op de aangifte van auto’s 3, 4, 5 en 6 van € 3.549 + € 2.445 + € 321 + € 606 = € 6.921. Op aangifte is € 94.334 voldaan. De rechtbank vermindert dit bedrag tot € 87.413.
Juni
50. Partijen zijn het erover eens dat de verschuldigde BPM voor auto 1 € 7.616 bedraagt. Dit is conform de aangifte. Van auto 2 ontbreekt een koerslijst in het dossier. Volgens de financiële basisgegevens zou de koerslijstwaarde € 44.564 zijn, volgens eiseres € 39.666. Zij heeft die lagere waarde niet met stukken onderbouwd. Daarom gaat de rechtbank uit van het bedrag van € 44.564. Verweerder heeft niet bestreden dat gebruik is gemaakt van een koerslijst van XRAY voor btw-auto’s, zodat de rechtbank daar wel voor zal corrigeren. Voor deze auto gelden zes maanden extra leeftijdskorting. Voor auto 3 is sprake van drie maanden extra leeftijdskorting. Auto 5 is eerder in- en uitgevoerd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij niet kan onderbouwen dat bij de eerdere export een teruggaaf heeft plaatsgevonden. Daarom kan de rechtbank tegenover de betwisting door eiseres niet vaststellen dat BPM verschuldigd is geworden voor deze auto ter zake van de nieuwe tenaamstelling in juni 2011.
51. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 7.616 |
|||
2 |
€ 42.335 (koerslijst x 95%) |
50,93% |
€ 20.473 |
€ 8.811 |
3 |
€ 77.656 (XRAY x 95%) |
41,62% |
€ 32.442 |
€ 17.775 |
4 |
€ 104.102 (XRAY x 95%) |
49,99% |
€ 46.820 |
€ 23.412 |
5 |
€ 0 |
52. Voor auto’s 2 en 4 heeft eiseres te weinig betaald, voor auto’s 3 en 5 te veel. Voor auto 3 dient een vermindering plaats te vinden van € 540 en voor auto 5 is de vermindering € 19.242. Dat is in totaal € 19.782. Op aangifte is € 72.661 voldaan. De rechtbank zal dit verminderen tot € 52.879.
Juli
53. Van auto 1 bevindt zich geen koerslijst in het dossier, maar uit de financiële basisgegevens leidt de rechtbank af dat die koerslijst er wel is geweest en dat daaruit een handelsinkoopwaarde van € 43.247 volgt. Daarvan is eiseres ook uitgegaan in het ter zitting overgelegde stuk. Verweerder heeft niet bestreden dat dit een koerslijst van XRAY voor btw-auto’s betreft, zodat de rechtbank daarvoor zal corrigeren. De rechtbank zal voor de afschrijving uitgaan van de getallen die eiseres heeft genoemd. Vervolgens bestaat recht op negen maanden leeftijdskorting. Daarbij zal de rechtbank net als bij eerdere auto’s de tabel per 1 juli 2012 toepassen (anders dan eiseres in dit geval heeft gedaan). Auto 2 is niet in geschil. Auto 3 is meer dan zes maanden na uitvoer opnieuw ingevoerd. Daarom sluit de rechtbank aan bij de bruto BPM die eiseres noemt. Deze komt overeen met de financiële basisgegevens, tarief 2009 zonder CO2-component. Ook voor auto 5 geldt het tarief 2009 zonder CO2-component. Voor die auto geldt één maand leeftijdskorting. Auto 7 is iets meer dan zes maanden na export opnieuw ingevoerd. Eiseres heeft de bruto BPM volgens het tarief 2009 zonder CO2-component correct berekend. Voor auto 9 geldt een maand leeftijdskorting.
54. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 41.084 (koerslijst x 95%) |
48,62% |
€ 18.845 |
€ 7.786 |
3 |
- |
71,416% |
€ 38.256 |
€ 10.937 |
4 |
€ 95.876 (Eurotaxglass’s) |
38,96% |
€ 37.330 |
€ 22.785 |
5 |
€ 32.756 (AutotelexPro x 95%) |
65,28% |
€ 23.534 |
€ 7.995 |
6 |
€ 88.038 (XRAY x 95%) |
44,61% |
€ 38.783 |
€ 21.481 |
7 |
€ 35.176 (XRAY marge) |
72,69% |
€ 31.020 |
€ 8.471 |
8 |
€ 67.906 (XRAY x 95%) |
36,91% |
€ 26.809 |
€ 16.912 |
9 |
€ 105.444 (XRAY x 95%) |
44,96% |
€ 49.695 |
€ 26.697 |
55. Voor alle acht auto’s is te veel BPM voldaan. Eiseres heeft € 131.204 voldaan. De in totaal verschuldigde BPM bedraagt € 123.064. De rechtbank zal dit bedrag vaststellen.
Augustus
56. Auto 1 is niet in geschil. Auto 2 is binnen zes maanden na export opnieuw ingevoerd. Voor auto 3 bestaat recht op een maand leeftijdskorting. Auto 4 is na meer dan zes maanden opnieuw ingevoerd. Hiervoor is het tarief van 2009 zonder CO2-component inderdaad gunstiger, zoals eiseres betoogt, maar de rechtbank berekent de bruto BPM op € 59.994 (40% x € 149.206 - € 1.288 + € 1.600 vanwege energielabel G). Eiseres is van een lagere, maar niet onderbouwde netto catalogusprijs uitgegaan. Partijen zijn het eens over de hoogte van de verschuldigde BPM voor auto 5.
57. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
2 |
- |
68,75% |
€ 73.847 |
€ 23.077 |
3 |
€ 79.365 (XRAY marge) |
46,50% |
€ 32.560 |
€ 16.936 |
4 |
- |
69,50% |
€ 59.994 |
€ 18.298 |
5 |
€ 719 |
|||
6 |
€ 58.555 (XRAY marge) |
36,27% |
€ 18.863 |
€ 12.021 |
7 |
€ 73.068 (XRAY marge) |
41,17% |
€ 31.393 |
€ 18.468 |
58. Voor auto’s 2 tot en met 5 heeft eiseres te veel betaald, voor auto 6 het juiste bedrag en voor auto 7 € 1 te weinig. Verweerder heeft echter de naheffing voor die auto ter zitting prijsgegeven. De vermindering bedraagt € 373 voor auto 2, € 16 voor auto 3, € 2.424 voor auto 4 en € 75 voor auto 5. Dat is in totaal € 2.888. Op aangifte is € 92.405 voldaan. De rechtbank zal dit verminderen tot € 89.517.
September
59. Auto 6 is niet in geschil. Voor auto’s 1 en 4 zijn partijen het eens over de hoogte van de BPM, te weten respectievelijk € 13.141 en € 2.440. Voor het overige sluit de rechtbank aan bij de berekeningen van eiseres.
60. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 13.141 |
|||
2 |
€ 55.749 (XRAY marge) |
45,87% |
€ 25.620 |
€ 13.867 |
3 |
€ 84.605 (XRAY marge) |
34,56% |
€ 40.151 |
€ 26.276 |
4 |
€ 2.440 |
|||
5 |
€ 70.507 (XRAY marge) |
54,40% |
€ 33.055 |
€ 15.073 |
61. Voor auto 3 is € 3 te weinig betaald, voor auto 4 het juiste bedrag. Voor auto’s 1, 2 en 5 is respectievelijk € 701 en tweemaal € 1 te veel betaald. Dat is in totaal € 703. Op aangifte is € 71.497 voldaan. De rechtbank zal dit bedrag verminderen tot € 70.794.
Oktober
62. Auto 1 is niet in geschil. Voor auto 2 heeft verweerder niet nageheven. Eiseres bepleit hetzelfde bedrag als op aangifte is voldaan. Verweerder heeft daarover geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen. In zijn overzicht is vermeld: “afwachten”. De rechtbank volgt daarom de uitgangspunten van eiseres. Er bestaat voor die auto recht op twee maanden leeftijdskorting. Voor de berekening van de afschrijving van auto’s 3 en 5 hanteert de rechtbank de in de koerslijst opgenomen cataloguswaarde. Voor auto 3 geldt een leeftijdskorting van een maand. Eiseres heeft daarbij overigens onjuiste percentages gehanteerd, namelijk die van de oude tabel. De afschrijving bij aangifte bedroeg 36,664% en bij registratie 38,108% Het breukdeel bedraagt daarom 61.892/63.336. Auto 6 is na meer dan zes maanden heringevoerd. Kennelijk heeft bij de eerste invoer herrekening van de BPM plaatsgevonden, aangezien de bruto BPM volgens de RDW-gegevens € 74.459 bedraagt. Hierop kan de tabelkorting worden toegepast. Dit is voor eiseres gunstiger dan toepassing van de afschrijving op grond van een getaxeerde waarde van € 164.073 op de niet-herrekende BPM.
63. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
2 |
€ 51.911 (taxatie) |
61,83% |
€ 26.742 |
€ 9.806 |
3 |
€ 54.535 (XRAY marge) |
55,29% |
€ 32.203 |
€ 14.068 |
4 |
€ 64.743 (Eurotaxglass’s) |
43,62% |
€ 27.132 |
€ 15.357 |
5 |
€ 44.246 (XRAY marge) |
56,46% |
€ 20.947 |
€ 9.120 |
6 |
- |
57,831% |
€ 74.459 |
€ 31.398 |
7 |
€ 116.940 (Eurotaxglass’s) |
48,77% |
€ 85.818 |
€ 43.964 |
64. Voor auto’s 2 en 7 is het juiste bedrag betaald, voor auto’s 3, 4 en 5 te weinig en voor auto 6 te veel. Verweerder heeft de navordering voor auto’s 3, 4 en 5 echter prijsgegeven. Voor auto 6 is € 2.234 te veel betaald. Op aangifte is € 125.544 voldaan. De rechtbank zal dit bedrag verminderen tot € 123.310.
November
65. Auto 12 is niet in geschil. Voor auto 1 is de CO2-uitstoot in geschil. In eerste instantie zijn partijen uitgegaan van een uitstoot van 384 gram per kilometer. Eiseres stelt nu dat dit 309 gram moet zijn. Uit de papieren bij de auto leidt de rechtbank af dat sprake is van een auto die mede op ethanol kan rijden. De uitstoot op basis van ethanol is 309 gram, de gecombineerde uitstoot is 384 gram. In het kentekenbewijs op naam van [N] is alleen het getal 309 vermeld. Naar de rechtbank aanneemt, gaat het daarbij om de CO2-uitstoot en betreft dit de uitstoot op basis van de Europese typegoedkeuring. Op grond van artikel 9, tiende lid (tekst 2011), van de Wet BPM en artikel 6a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 dient daarbij te worden aangesloten. Voor auto 2 bestaat recht op zes maanden leeftijdskorting, voor auto’s 3, 4 en 7 is dat één maand. Partijen zijn het eens over de hoogte van de verschuldigde BPM voor auto 6. Met betrekking tot auto 9 zijn partijen het niet eens over de te hanteren CO2-uitstoot. Het betreft een Abarth, gebaseerd op de Fiat 500. Volgens de papieren bedraagt de CO2-uitstoot 151 gram/km. Dit is gebaseerd op de typegoedkeuring voor deze auto. Volgens eiseres geldt de Duitse typegoedkeuring niet voor Nederland en keurt Nederland deze auto zelfstandig. In Nederland wordt de CO2-uitstoot gemeten op 130. Eiseres meent dat dit komt door verschillen in de meetmethode en omstandigheden, zoals de grootte van de wielen. Omdat de meetmethode Europees is voorgeschreven (Richtlijn 2007/46/EG en Verordening 694/2008 van de Commissie) kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van verschillende uitkomsten in de meting zonder aanpassingen aan de auto. Een niet onbekend fenomeen in de autobranche is dat auto’s voor de Nederlandse markt “kaler” worden gemaakt, bijvoorbeeld worden voorzien van wat dunnere banden, en lichter worden gemaakt, bijvoorbeeld door geen reservewiel mee te leveren. Dit heeft invloed op het verbruik en de CO2-uitstoot van de auto. Een lagere CO2-uitstoot heeft gevolgen voor de hoogte van de BPM en dus de prijs waarvoor de auto in de markt kan worden gezet en zodoende ook voor de hoogte van een bijtelling in de inkomstenbelasting/loonbelasting. Daarmee dient de vraag zich aan of nog sprake is van dezelfde auto en of dus op de voor de Duitse markt bestemde auto (hierna ook kortweg “Duitse auto” genoemd) bij latere invoer naar Nederland voor de bepaling van de bruto BPM aansluiting moet worden gezocht bij de CO2-uitstoot van de voor de Nederlandse markt bestemde auto (hierna ook kortweg “Nederlandse auto” genoemd). Gelet op het hiervoor genoemde arrest Tulliasiamies en Antti Siilin zijn auto’s gelijksoortig in de zin van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wanneer zij zich door hun eigenschappen en door de behoeften waarin zij voorzien in een concurrentieverhouding bevinden, waarbij de mate van concurrentie tussen twee modellen afhangt van de vraag, in hoeverre zij voldoen aan een aantal vereisten op het punt van onder meer prijs, afmetingen, comfort, prestaties, verbruik, duurzaamheid en betrouwbaarheid. Gelet op het arrest van het HvJ van 19 december 2013, zaak C-437/12, ECLI:EU:C:2013:857, is dit ook relevant voor de bepaling van de hoogte van de bruto BPM. Aangezien de auto’s kennelijk zodanig verschillen dat deze in het kader van de hiervoor genoemde richtlijn en verordening niet als overeenstemmend worden beschouwd, en de CO2-uitstoot (en in het verlengde daarvan het verbruik van een auto) in de regel een relevant kenmerk van auto’s wordt gevonden, acht de rechtbank het in beginsel aannemelijk dat de auto’s niet als gelijkwaardig of concurrerend kunnen worden beschouwd. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen te onderbouwen dat de auto’s zich daadwerkelijk in een concurrentieverhouding bevinden. Zij heeft hiervoor onvoldoende gesteld. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding uit te gaan van de CO2-uitstoot van de Nederlandse auto voor de bepaling van de bruto BPM op de ingevoerde Duitse auto. Voor deze auto bestaat overigens eveneens recht op een maand leeftijdskorting. Voor auto 10 heeft eiseres zich klaarblijkelijk verrekend; de bruto BPM is nog iets lager: zij heeft kennelijk 6 x € 202 gedaan voor de uitstoot boven 155 gram, maar de uitstoot is 160 gram. Dit volgt ook uit de financiële basisgegevens. De koerslijst waarop eiseres zich beroept bevindt zich niet in het dossier, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van een koerslijst voor btw-auto’s en een correctie nodig is. Voor deze auto geldt een leeftijdskorting van twaalf maanden. Bij auto 11 is eiseres van een cataloguswaarde van € 163.876 uitgegaan. Het is de rechtbank niet duidelijk waarop deze is gebaseerd. Verweerder gaat uit van een lagere cataloguswaarde, te weten € 160.668, maar ook die staat voor de rechtbank niet voldoende vast. Daarom zal zij uitgaan van de waarde van € 163.021 die in de koerslijst is gebruikt, omdat daarmee de meest zuivere afschrijving kan worden bepaald.
66. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 137.379 (Eurotaxglass’s) |
52,29% |
€ 69.267 |
€ 33.049 |
2 |
€ 57.430 (XRAY x 95%) |
42,24% |
€ 19.060 |
€ 9.216 |
3 |
€ 71.599 (XRAY marge) |
42,98% |
€ 24.721 |
€ 13.620 |
4 |
€ 78.148 (XRAY marge) |
38,05% |
€ 27.761 |
€ 16.619 |
5 |
€ 71.599 (XRAY marge) |
44,81% |
€ 25.294 |
€ 13.959 |
6 |
€ 18.743 |
|||
7 |
€ 71.061 (XRAY marge) |
44,98% |
€ 32.115 |
€ 17.314 |
8 |
€ 63.366 (XRAY marge) |
40,20% |
€ 26.552 |
€ 15.878 |
9 |
€ 14.680 (XRAY marge) |
43,74% |
€ 5.281 |
€ 2.883 |
10 |
€ 40.552 (koerslijst) |
50,17% |
€ 16.293 |
€ 6.058 |
11 |
€ 68.512 (XRAY marge) |
57,97% |
€ 34.257 |
€ 14.397 |
13 |
€ 46.059 (XRAY marge) |
65,51% |
€ 28.010 |
€ 9.660 |
67. Voor auto’s 5, 8 en 13 heeft eiseres het juiste bedrag betaald, voor auto’s 7, 9 en 11 heeft zij te weinig betaald en voor de overige auto’s te veel. Voor auto’s 7 en 11 heeft verweerder overigens de naheffing prijsgegeven. De vermindering bedraagt € 16.851 voor auto 1, € 446 voor auto 2, € 15 voor auto 3, € 17 voor auto 4, € 1.856 voor auto 6 en € 607 voor auto 10. Dat is in totaal € 19.792. Op aangifte heeft eiseres € 190.342 voldaan. De rechtbank zal dit bedrag verminderen tot € 170.550.
December
68. Voor auto’s 1 en 2 is bij de aangifte gebruikgemaakt van de tabel. In het dossier bevindt zich van auto 1 ook een koerslijst. Hierop heeft eiseres zich alsnog beroepen. Voor deze auto bedraagt de leeftijdskorting zeven maanden. Bij auto’s 2 en 3 komt de rechtbank op basis van het tarief voor 2009 zonder CO2-component evenals eiseres op een bruto BPM van respectievelijk € 42.916 en € 27.583. De rechtbank ziet bij auto 3 geen aanleiding voor een “omgekeerde” leeftijdskorting omdat de auto een maand later is aangegeven dan hij is geregistreerd. Hiervoor ontbreekt een wettelijke grondslag en dit is ook niet de grond voor naheffing geweest.
69. Dit leidt tot het volgende overzicht:
Auto |
Handelsinkoopwaarde |
Afschrijving |
Bruto BPM |
Verschuldigd |
1 |
€ 57.472 (XRAY x 95%) |
27,30% |
€ 16.227 |
€ 9.763 |
2 |
- |
68,75% |
€ 42.916 |
€ 13.411 |
3 |
€ 59.974 (XRAY marge) |
47,53% |
€ 27.583 |
€ 14.472 |
70. Voor alle drie auto’s is te veel BPM voldaan. In totaal is € 37.646 verschuldigd. De rechtbank zal dit bedrag vaststellen.
Tussenconclusie
71. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen voor alle twaalf tijdvakken gegrond.
Rente
72. Eiseres heeft verzocht heffingsrente overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De rechtbank zal verweerder opdragen deze rente te vergoeden. Eiseres heeft daarnaast verzocht verweerder op te dragen de ontvanger te verzoeken invorderingsrente te vergoeden overeenkomstig artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW). Het verzoek van eiseres in deze procedure dient gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1790, te worden opgevat als het verzoek als bedoeld in artikel 28c, eerste lid, van de IW. Het lijdt geen twijfel dat de ontvanger hierop bij voor bezwaar vatbare beschikking dient te beslissen. Anders dan eiseres ziet de rechtbank in het arrest geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van eiseres om verweerder op te dragen een verzoek aan de ontvanger te doen. Dit heeft ook geen toegevoegde waarde, omdat het verzoek om vergoeding van invorderingsrente al is gedaan.
Proceskostenvergoeding
73. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 18.384 (12 beroepen, per beroep 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Per maand is sprake van een afzonderlijke uitspraak op bezwaar, wat betekent dat sprake is van twaalf beroepen (die door de rechtbank uitgesplitst zijn in losse beroepszaken per auto). Daaraan doet niet af dat deze beroepen zijn verenigd in één beroepschrift. Gelet op de getalsmatige uitwerking die de gemachtigde voorafgaand aan de zitting heeft gemaakt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat voor de twaalf beroepen de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg identiek konden zijn. Dat geldt, net als voor deze uitspraak, alleen voor zover het de algemene theoretische onderbouwing betreft. De uitwerking per auto is voor elke auto uniek en gelet op de feitelijke verschillen tussen de auto’s ook heel verschillend. Daarom is de rechtbank van oordeel dat recht bestaat op een vergoeding die overeenkomt met twaalf keer de vergoeding voor een enkele beroepsprocedure. Omdat daarmee ook meteen duidelijk is of en tot welk bedrag grond bestaat voor naheffing, beschouwt de rechtbank die procedure wel als samenhangend met deze. Daarom zal de rechtbank in de uitspraken met betrekking tot de voldoeningen en de naheffing elk de helft van het totaalbedrag toekennen. Dat is € 9.192. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen tegen de voldoeningen op aangiften gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vermindert de op aangifte verschuldigde BPM tot de navolgende bedragen:
- januari 2011: € 76.959;
- februari 2011: € 129.436;
- maart 2011: € 156.614;
- april 2011: € 92.548;
- mei 2011: € 87.413;
- juni 2011: € 52.879;
- juli 2011: € 123.064;
- augustus 2011: € 89.517;
- september 2011: € 70.794;
- oktober 2011: € 123.310;
- november 2011: € 170.550;
- december 2011: € 37.646;
- -
-
bepaalt dat verweerder over de teruggaven heffingsrente dient te vergoeden overeenkomstig de wettelijke bepalingen;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 9.192;
- -
-
bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 4.056 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. K. Gilhuis en mr. A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: de griffier is buiten staat deze uitspraak |
||
te ondertekenen griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |