Aflevering 51

‘De belastingherziening 2001, waarbij onder andere het boxenstelsel, de heffingskortingen en het forfaitair rendement zijn geïntroduceerd, heeft alle doelstellingen gehaald. Dit blijkt uit de evaluatie van de belastingherziening die de minister en staatssecretaris van Financiën aan de Eerste en Tweede Kamer hebben aangeboden. ‘Vermeend en Zalm hebben dit gewoon goed gedaan. Daarom voorlopig rust op het front van de inkomstenbelasting‘, aldus staatssecretaris Wijn.‘

De staatssecretaris van Financiën heeft het zogenoemde autodealerbesluit aangepast in verband met een actualisering van de cijfers voor 2006. In het autodealerbesluit 2006 is een regeling opgenomen voor de bijtelling privé–gebruik auto voor (medewerkers van) autodealers en vergelijkbare bedrijven.

In dit besluit geeft de staatssecretaris opnieuw een nadere toelichting op de toepassing van art. 32aa Wet LB1964 op ontslagvergoedingen (waaronder stamrechtregelingen). In art. 32aa is een eindheffing opgenomen voor gevallen waarin sprake is van een VUT–regeling. Het besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft het Besluit gedifferentieerde premie WAO, opslagen en kortingen kleine werkgevers 2006 vastgesteld. Dit besluit vervangt het Besluit gedifferentieerde premie WAO, opslagen en kortingen 2005 (zie NTFR 2004/1694). Dit besluit geeft nadere invulling aan de vaststelling van de gedifferentieerde premie WAO voor individuele werkgevers over het jaar 2006.

De staatssecretaris van Financiën biedt, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de evaluatie van de persoonsgebonden aftrek van scholingsuitgaven aan de Tweede Kamer aan.

Het wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat in de toekomst op een andere wijze met afwaarderingsverliezen op vorderingen in gelieerde verhoudingen wordt omgegaan, ligt nu bij de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel ziet zowel op de IB–winstsfeer als op de vennootschapsbelasting. Tijdens de plenaire behandeling op 29 november jl. in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris een aanvullende brief toegezegd met een toelichting op twee punten. Die brief is nu aan de Kamer gezonden.

Bij de Eerste Kamer is in behandeling het wetsvoorstel waarmee de wijzigingen in de Europese Moeder–dochterrichtlijn worden verwerkt in de nationale belastingwetten. Het gaat dan in het bijzonder om het stapsgewijs verlagen van de bezitspercentages die van belang zijn voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in Europese verhoudingen volgens art. 13g Wet VPB 1969. En het gaat om vergelijkbare aanpassingen voor het toepassen van de inhoudingsvrijstelling op dividenduitkeringen aan Europese lichamen volgens art. 4a Wet DB 1965.

Onlangs zijn door de staatssecretaris van Financiën twee besluiten uitgebracht waarin enkele oude standpunten zijn geactualiseerd of samengevoegd. Beide besluiten zien op situaties rondom fiscale beleggingsinstellingen ex art. 28 Wet VPB 1969.

Via het Wijzigingsbesluit van 8 april 2005 is het BvdB gewijzigd in verband met het HvJ EG arrest De Groot en in verband met enige andere technische aanpassingen. Aan enige wijzigingen met betrekking tot de voorkoming van dubbel successie– en schenkingsrecht wordt nu een verdergaande terugwerkende kracht verleend (goedkeuring). Daarnaast zijn in dit besluit de nog geldende beleidsstandpunten uit eerdere besluiten over de voorkoming van dubbel successie– en schenkingsrecht opgenomen.

Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in opdracht van Overland bij de douane te Rotterdam 250 kartons (3.000 paar) herenschoenen, afkomstig uit China, voor het vrije verkeer aangegeven. Op de aangifte is als douanewaarde vermeld f 105.617,00. De goederen zijn dezelfde dag ter beschikking van de aangever gesteld, nadat aan hem een uitnodiging tot betaling van f 8.449,40 was uitgereikt. Bij de aangifte was een factuur overgelegd afkomstig van H Inc. (H) te Hong Kong ter zake van de levering van 3.000 paar schoenen ‘for account & risk of Overland Shoes Ltd.‘. Belanghebbende heeft een verzoek om terugbetaling ten bedrage van f 335,10 gedaan met betrekking tot de vermelde aangifte, aangezien een aan D betaalde inkoopcommissie niet in mindering zou zijn gebracht op de douanewaarde. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de goederen zijn gekocht voor een lagere prijs dan op de factuur is vermeld, en dat er geen bescheiden zijn overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat de leverancier bij de verkoop van het schoeisel een lagere prijs heeft bedongen als voorwaarde voor de verkoop dan die op de factuur was vermeld. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat tussen Overland en D een overeenkomst is gesloten op grond waarvan D namens en voor rekening van Overland dan wel op eigen naam maar voor rekening van Overland optreedt bij de aankoop van de onderhavige goederen. Ook verder zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aannemelijk maken dat in het onderhavige geval H aan D een bedrag zou hebben betaald namens of voor rekening van Overland, aldus het hof.