Aflevering 36

Gepubliceerd op 6 september 2007

NTFR 2007/1570 - De positie van de langstlevende partner in het successierecht

Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007 geschreven door prof. dr. J.W. Zwemmer
Ingevolge art. 21, lid 11, SW 1956 wordt voor de heffing van successierecht bij verkrijging van een onroerende zaak waarin de erflater tot aan diens overlijden al dan niet met de verkrijger heeft gewoond, met die bewoning geen rekening gehouden. Met deze per 1 januari 2006 opgenomen bepalingWet van 15 december 2005, Stb. 683. wilde de regering voor eens en voor altijd een einde maken aan de discussie over het waardedrukkende effect van de eigen bewoning. Die discussie had eigenlijk al afgelopen moeten zijn in 2002 toen bij Wet van 14 december 2001, Stb. 643, de in art. 21, lid 4 opgenomen speciale regeling voor de waardering van de eigen woning op 60% van de waarde vrij opleverbaar met ingang van 1 januari 2002 kwam te vervallen. Navrant was wel dat de afschaffing van deze faciliteit in de memorie van toelichting nog was gemotiveerd met de – later niet-doorgegane – invoering van een algemene vrijstelling in het successierecht voor partners, waardoor een speciale waarderingsregeling voor de verkrijging door een partner van de gezamenlijke woning uiteraard overbodig werd. Met het voorstel tot invoering van een algemene vrijstelling in het successierecht voor partners sloot het kabinet zich overigens aan bij het daartoe strekkende voorstel van de Commissie-Moltmaker.De warme, de koude en de dode hand. In het voorlopig verslagTK 2001-2002, 28 015, nr. 5, p. 6. bleken vooral de leden van de PvdA-fractie grote moeite te hebben met de voorgestelde volledige vrijstelling. Naar hun mening betrof de vrijstelling een betrekkelijk kleine groep waarvoor zo een aanzienlijke belastingverlaging werd doorgevoerd. Zij vroegen dan ook of de regering kon aangeven waarom zij niet had gekozen voor een forse verhoging van de vrijstelling. Ook de leden van de ChristenUnie en de SP maakten kanttekeningen. In de nota naar aanleiding van het verslagTK 2001-2002, 28 015, nr. 6, p. 6/7. baseerde de staatssecretaris zijn voorstel voor een algehele vrijstelling voor partners vooral op de continuïteitsgedachte: ‘Bij een (nog steeds in de meeste gevallen bestaande) algehele gemeenschap van goederen zal de langstlevende zeker niet het gevoel hebben rijker te zijn geworden door het overlijden van de partner. Zelfs in de gevallen van volledige uitsluiting van gemeenschap van goederen zonder finaal verrekenbeding is de welstand van de partners in de praktijk gebaseerd op beider vermogen als totaliteit. Daarbij past niet dat op deze welstand inbreuk wordt gemaakt bij het overlijden van de eerststervende, maar veeleer, dat het successierecht eerst wordt geheven bij het overlijden van de langstlevende’. Verder wees de staatssecretaris erop dat een algehele vrijstelling een aantal ingewikkelde fictiebepalingen uit de wet overbodig zou maken en een grote vereenvoudiging zou opleveren in de sfeer van de levensverzekeringen. Tot slot meldde de staatssecretaris dat slechts een gering aantal positieve aanslagen wordt opgelegd aan echtgenoten of personen die vijf jaar of meer samenwonen. Over 1998 ging het om een totaal van 945 aanslagen. De Tweede Kamer bleek echter niet te vermurwen. Bij de Tweede nota van wijziging werd de voorgestelde algehele vrijstelling teruggebracht tot een vrijstelling van € 453.780 met handhaving van de imputatieregeling.

NTFR 2007/1571 - Infostop tijdens de vakantie van de behandelend ambtenaar niet behoorlijk

Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007
Door een verschrijving van verzoeker bij het opgeven van zijn rekeningnummer aan de Belastingdienst werd een voor hem bestemde teruggaaf gestort op de rekening van een derde. De Belastingdienst deed zonder succes een tweetal pogingen om het bedrag van de derde terug te vorderen. Direct na de tweede poging van de Belastingdienst verzocht verzoeker hem de naam- en adresgegevens van de derde te verstrekken zodat hij zelf kon proberen het geld terug te vorderen. Hij moest echter nog enige weken op deze informatie wachten omdat de behandelend ambtenaar wegens vakantie afwezig was.

NTFR 2007/1573 - Beroep op besluit geldt slechts voor degene die als borg is aangesproken

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8826, datum uitspraak 18-06-2007, publicatiedatum 11-07-2007
Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007 met annotatie van mr. J.R. Beijnon
X en zijn echtgenote (in algehele gemeenschap van goederen gehuwd) claimen ieder voor 50% een verlies op een regresvordering op de vennootschap waarin de echtgenote enig aandeelhoudster is. De echtgenote heeft zich tot een bedrag van f 50.000 borg gesteld. De borgakte is mede-ondertekend door X. Door een herfinanciering vindt aflossing aan de bank plaats. Deze aflossing heeft een regresvordering op de vennootschap doen ontstaan.

NTFR 2007/1574 - Telefoonregeling verruimd

Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over loon, vrijgesteld loon en vrije vergoedingen en verstrekkingen vervangen door een nieuw besluit. Het voorgaande besluit van 9 februari 2007, nr. CPP2007/284M, namen wij op in NTFR 2007/372.

NTFR 2007/1575 - Kweken van hennep aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden

ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1724, datum uitspraak 22-05-2007, publicatiedatum 15-08-2007
Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007
Voor het hof was in hoger beroep in geschil of belanghebbende met het kweken van hennepplanten resultaat uit overige werkzaamheden heeft behaald. Het hof kwam tot het oordeel dat eiser zich met het commercieel kweken van hennep heeft beziggehouden. Voor dit oordeel achtte het hof onder meer het volgende van belang. Uit een rapport van de politie valt op te maken dat een hennepkwekerij van 319 hennepplanten, zoals dat bij een eerste inval bij belanghebbende werd aangetroffen, een commercieel karakter heeft. Bij een latere inval bij belanghebbende heeft de politie een nog grotere hennepkwekerij aangetroffen. Gelet op de strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende ter zake van het kweken van hennep, de energienota’s, de omstandigheid dat in 2002 op grote schaal elektriciteit is afgetapt en in 2003/2004 sprake is van een negatief verbruik, moet worden geconcludeerd dat het kweken in de jaren 2002 en 2003 is voortgezet respectievelijk is hervat. Het hof schatte de bruto-opbrengst per jaar op € 58.500, zodat de voorlopige aanslagen niet op een hoger bedrag waren vastgesteld dan waarop de definitieve aanslagen vermoedelijk zullen worden vastgesteld.

NTFR 2007/1579 - Kosten cursus 'werk op maat' aftrekbaar als scholingsuitgaven

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2244, datum uitspraak 09-08-2007, publicatiedatum 23-08-2007
Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007
Eiser (56 jaar) heeft na zijn ontslag een cursus 'Werk op maat' gevolgd, om weer zo snel mogelijk aan het werk te kunnen. De kosten van deze cursus heeft hij als scholingsuitgaven afgetrokken. Verweerder heeft deze aftrek niet geaccepteerd. De rechtbank besliste dat eiser deze kosten als scholingsuitgaven mocht aftrekken. De rechtbank achtte aannemelijk dat het volgen van de cursus door eiser primair tot doel had het verkrijgen van werk en in het verlengde daarvan het verbeteren van zijn financieel-economische positie. Voorts kon eiser, gelet op doel en inhoud van de cursus, in redelijkheid menen dat het volgen van de cursus zijn kansen op de arbeidsmarkt zou vergroten. Het doel van de cursus was onder meer richting te geven aan de loopbaan. Tot het programma van de cursus behoorde onder andere een oriëntatie op de arbeidsmarkt, het uitwerken van een persoonlijk actieplan en een eerste aanzet maken tot het leggen van contacten. De omstandigheid dat het doel van de cursus ook was inzicht te verschaffen in kerncompetenties en vaardigheden van de deelnemer maakte dit niet anders. Dat de cursus uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, was eveneens niet van belang. Niet het resultaat maar het oogmerk van de cursus was volgens de rechtbank van belang.

NTFR 2007/1580 - Antwoorden op Kamervragen inzake beleidsvorming binnen de Belastingdienst

Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink beantwoord over beleidsvorming binnen de Belastingdienst ten aanzien van teruggaaf c.q. verrekening van Nederlandse dividendbelasting bij buitenlandse particuliere aandeelhouders. Uit de antwoorden blijkt dat de staatssecretaris van mening is dat in beginsel geen teruggaaf van dividendbelasting dient plaats te vinden, aangezien in de praktijk de aan de aandelen toerekenbare (fictieve) inkomstenbelasting in box 3 in nagenoeg alle situaties niet lager is dan de (met inachtneming van het toepasselijke belastingverdrag) verschuldigde Nederlandse dividendbelasting. In de gevallen waarin de dividendbelasting wel hoger is dan de (fictieve) box 3-heffing ten aanzien van ingezetenen, is tot op heden niet gebleken dat de woonstaat die hogere druk niet heeft geneutraliseerd of zal neutraliseren. De gedachtevorming over deze kwestie is nog niet afgerond.

NTFR 2007/1583 - Intrekkingsbesluit diverse besluiten omzetbelasting

Aflevering 36, gepubliceerd op 06-09-2007
In dit besluit trekt de staatssecretaris van Financiën een aantal besluiten over de omzetbelasting in, omdat ze zijn achterhaald of omdat ze beschrijvend van aard zijn. Het gaat daarbij onder meer om besluiten over de heffing van omzetbelasting ter zake van handel in oude materialen en afvalstoffen, beëindiging gebruiksrechten bij onteigeningsprocedure, acupunctuurbehandeling door fysiotherapeut, speelautomaten, kinderopvang, telefoonkaarten en telefoonwinkels. Voor zover in de ingetrokken besluiten aanwijzingen zijn opgenomen die praktische waarde hebben voor ondernemers, zal de staatssecretaris van Financiën deze op de site van de Belastingdienst publiceren.