Aflevering 15

Gepubliceerd op 8 april 2025

NTFR 2025/615 - Daarover later meer

Aflevering 15, gepubliceerd op 08-04-2025 geschreven door dr. H.J. Bresser
De laatste tijd lijkt de vennootschapsbelasting een oase van rust, zeker in vergelijking met alle hectiek rondom de belastingheffing over vermogen in de inkomstenbelasting en de opheffing van het handhavingsmoratorium met betrekking tot het toezicht op de duiding van arbeidsrelaties in de loonbelasting. Maar daarover later meer. Hoewel er nog wel een aantal kwesties om aandacht vragen,1 biedt deze relatieve rust de gelegenheid om na te denken over de vraag of de Wet Vpb 1969 door de jaren heen is doorontwikkeld tot een gedegen stuk wetgeving dat klaar is voor de toekomst. De vraag stellen is hem beantwoorden. Naar mijn mening is eerder sprake van een wankele constructie waarvan de onderdelen met duct tape aan elkaar zijn geplakt. Al eerder schreef ik de mening van andere auteurs te delen dat de vennootschapsbelasting aan een grondige herziening toe is.2 Ook de wetgever lijkt inmiddels voorzichtige stappen in die richting te zetten.3 Maar eerlijk gezegd zijn mijn verwachtingen op korte termijn niet erg hooggespannen. Op het moment dat ik dit schrijf, zit het kabinet er nog, maar de vele dossiers waarin knopen moeten worden doorgehakt maken het erg onzeker of dat op het moment dat u dit leest nog steeds het geval is. ‘Schoof’ is de verleden tijd van ‘schuif’. En dit kabinet blinkt nog meer dan de voorgaande kabinetten uit in het doorschuiven van lastige beslissingen. Even overwoog ik daarom ‘Het Kabinet-dat-alles-doorSchoof’ als titel voor deze Opinie. Soms lossen problemen zich vanzelf op, maar het siert een kabinet om op zijn minst de regie te nemen teneinde een oplossing voor de toch urgente maatschappelijke problemen te bespoedigen. In vergelijking met die grote uitdagingen op velerlei nationale en internationale terreinen ogen de fiscale problemen wellicht minder urgent. Ten onrechte. Niet alleen zorgt een deugdelijk belastingstelsel voor een stabiele opbrengst, hetgeen wenselijk is omdat een gevulde schatkist nodig is om de ambities op het terrein van defensie, huisvesting, energietransitie en milieu waar te kunnen maken, en dan heb ik het nog niet eens over de noodzaak om de voorgenomen bezuinigingen op onderwijs terug te draaien. Maar ook zorgt de huidige besluiteloosheid in de hiervoor reeds genoemde fiscale dossiers voor maatschappelijke onrust. Daarover later meer.

NTFR 2025/618 - Vrijgestelde WKR-loonbestanddelen vallen onder loonbegrip voor pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding

ECLI:NL:HR:2025:508, datum uitspraak 04-04-2025, publicatiedatum 04-04-2025
Aflevering 15, gepubliceerd op 08-04-2025 met annotatie van mr. F.W. Wiggers
In 2018 is de dienstbetrekking tussen belanghebbende en een werknemer beëindigd. Deze werknemer kwam tot dat moment in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling. De werknemer heeft in 2018 en 2019 van belanghebbende vertrekvergoedingen gekregen van in totaal € 8,3 mln. De inspecteur heeft vanwege de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding in de zin van art. 32bb Wet LB een naheffingsaanslag loonbelasting aan belanghebbende opgelegd van 75% van € 8,3 mln., ofwel € 6,2 mln. Bij de berekening van de excessieve vertrekvergoeding zijn de aan de werknemer toe te rekenen (individualiseerbare) eindheffingsbestanddelen, waaronder de vergoedingen in het kader van de 30%-regeling, tot het loon gerekend. Hof Den Bosch (21 februari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:521, NTFR 2024/769) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld door te oordelen dat de vrijgestelde WKR-loonbestanddelen niet tot het loon in de zin van art. 32bb Wet LB behoren. De naheffingsaanslag is daarom verminderd tot € 4,7 mln. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en oordeelt onder verwijzing naar de conclusie van A-G Pauwels (20 december 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1422, NTFR 2025/223) dat ook na de invoering van de WKR het Wet LB-loonbegrip onverkort leidend is voor het art. 32bb-loonbegrip. Dit betekent dat onder het art. 32bb-loonbegrip ook loonbestanddelen vallen die zijn aangewezen als WKR-bestanddelen en onder de WKR zijn vrijgesteld. De naheffingsaanslag van € 6,2 mln. blijft daarom in stand.

NTFR 2025/626 - Bijzondere waarderingsvoorschriften woningen gelden niet voor waardering certificaten van aandelen in vastgoed-bv

ECLI:NL:HR:2025:507, datum uitspraak 04-04-2025, publicatiedatum 04-04-2025
Aflevering 15, gepubliceerd op 08-04-2025 met annotatie van mr. W. Verstijnen
De vader van belanghebbende heeft certificaten van aandelen in een bv aan belanghebbende geschonken. Deze bv bezit een vastgoedportefeuille, mede bestaande uit 57 verhuurde woningen. De vraag of bij de waardering van de certificaten in het kader van de schenkbelasting rekening moet worden gehouden met een waardedrukkend effect van de verhuurde staat van de woningen, is door hof Amsterdam (11 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1284, NTFR 2023/1393) bevestigend beantwoord. Volgens het hof is waardering op grond van de WOZ-waarde aangewezen met inachtneming van een leegwaarderatio. De hofuitspraak houdt in cassatie echter geen stand.

NTFR 2025/627 - Kennisgroepstandpunt gevolgen overdrachtsbelasting bij partiële terugbetaling of bijstorting na toepassing aandelenfusievrijstelling

Aflevering 15, gepubliceerd op 08-04-2025 geschreven door drs. R. van Haperen
De Kennisgroep overdrachtsbelasting beantwoordt de vraag of de toegepaste vrijstelling van overdrachtsbelasting volgens art. VIII Wet aanpassing FGR wordt teruggenomen in geval van partiële terugbetaling van kapitaal aan aandeelhouders en in het geval van bijstorting op de aandelen.

NTFR 2025/630 - Geen dwangsom omdat (handgeschreven) bijlagen beroepschrift niet worden aangemerkt als rechtsgeldige ingebrekestelling (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:525, datum uitspraak 04-04-2025, publicatiedatum 04-04-2025
Aflevering 15, gepubliceerd op 08-04-2025
Bij belanghebbende en zijn ex-echtgenote heeft een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften OB plaatsgevonden. In dat kader zijn naheffingsaanslagen opgelegd. Nadat (hoger) beroep is ingesteld, is de inspecteur uiteindelijk aan de bezwaren tegemoetgekomen. Vervolgens heeft de inspecteur diverse correspondentie van belanghebbende ontvangen met een reactie op een compromisvoorstel van de inspecteur inzake de IB/PVV. Belanghebbende meent dat hij de bij zijn correspondentie gevoegde stukken (onder meer handgeschreven bijlagen) heeft overhandigd en dat deze stukken daarom behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Daaruit volgt naar zijn mening dat de inspecteur dwangsommen is verschuldigd. In geschil is derhalve de vraag of de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd en of de inspecteur dwangsommen heeft verbeurd wegens niet tijdig beslissen op bezwaar.