NTFR 2000/1873 - Art. 13, lid 1, Vpb niet in strijd met EG-verdrag
Aflevering 50, gepubliceerd op 16-12-2000 Belanghebbende is een in Nederland gevestigde vennootschap. Een Antilliaanse NV houdt alle aandelen in belanghebbende. Belanghebbende heeft 50% van de aandelen in een Spaanse vennootschap gevestigd in Tenerife (B SA). De moedermaatschappij van belanghebbende heeft aan belanghebbende een lening verstrekt om de aandelen in B SA te kunnen kopen. In geschil is de aftrek van bedrijfskosten, waaronder de rentekosten van de hiervoor genoemde lening. Belanghebbende heeft gesteld dat art. 13, lid 1, Vpb in strijd is met de vrijheid van vestiging van art. 52 en 58 EG-Verdrag. Voorts wordt belanghebbende gediscrimineerd door een verschil in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse deelnemingen. Het hof is van oordeel dat art. 13, lid 1, Vpb geen onderscheid maakt naar nationaliteit ten aanzien van de moedermaatschappij die de deelneming houdt dan wel ten aanzien van de dochtermaatschappij waarin deelgenomen wordt, omdat voor aftrek bij een moedermaatschappij van met de deelneming verband houdende kosten als voorwaarde geldt dat moet blijken dat deze kosten middelijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst. Voorts verbiedt art. 52 EG-Verdrag niet dat een lid-staat de aftrek van de winst van de hoofdvestiging van kosten die verband houden met een vestiging in een andere lid-staat uitsluit of aan voorwaarden verbindt. De beperking van art. 13, lid 1, Vpb wordt gerechtvaardigd door de noodzaak binnen het Nederlands wettelijk systeem de samenhang van de toepasselijke regeling te verzekeren. De voorwaarde dat moet blijken dat de kosten middelijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst is adequaat, nu de aftrek rechtstreeks in verband staat met de te belasten voordelen.