NTFR 2003/469 - Invulling van goed koopmansgebruik
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2003 geschreven door dr. J. Doornebalsinds de Wet belastingherziening 1950 geldt de regel dat een ondernemer zijn jaarwinst dient te bepalen volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. Vóór 1950 speelde het begrip goed koopmansgebruik ook reeds een rol bij de bepaling van de fiscale jaarwinst. Voor een overzicht van de ontwikkeling die dit begrip heeft doorgemaakt zij verwezen naar: G.J.M.E. de Bont, De relatie tussen het fiscale winstbegrip en de vennootschapsrechtelijke jaarrekening in rechtsvergelijkend perspectief, 1997, p. 12–39; J. Hoogendoorn, Fiscale winstbepaling en vennootschappelijke jaarrekening, 2000, p. 33–67. Op enkele uitzonderingen na heeft de wetgever het begrip goed koopmansgebruik niet nader ingevuld, maar deze invulling aan de rechter overgelaten. De belangrijkste van deze uitzonderingen is ongetwijfeld het voorschrift inzake afschrijving van bedrijfsmiddelen, hetgeen reeds lange tijd naast goed koopmansgebruik in de belastingwet voorkomt (momenteel in art. 3.30 Wet IB 2001). Andere uitzonderingen zijn van meer recente datum en hebben ten doel om de invulling van goed koopmansgebruik door de rechter op een bepaald deelterrein te corrigeren. Zo is de regeling die is genomen in de huidige artt. 3.26, 3.27 en 3.28 Wet IB 2001 (voorheen in art. 9a Wet IB 1964) bedoeld om de beslissing van de Hoge Raad inzake het tijdstip van aftrek van coming–backservicelastenHR 8 december 1971, BNB 1972/26. te corrigeren, terwijl de regeling die is opgenomen in het huidige art. 3.29 Wet IB 2001 (voorheen in art. 9b Wet IB 1964) is bedoeld om de beslissing van de Hoge Raad inzake de toelaatbaarheid van de lineaire methodeHR 7 januari 1970, BNB 1970/61 en HR 7 mei 1980, BNB 1980/274. voor waardering van pensioenverplichtingen en soortgelijke verplichtingen te corrigeren.