NTFR 2009/1030 - Etikettering weer wat verduidelijkt
Aflevering 19, gepubliceerd op 07-05-2009 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersPuffer heeft met berekening van btw een eengezinswoning met zwembad laten bouwen, welk deels privé en deels zakelijk gebruikt onroerend goed zij volledig tot haar bedrijfsvermogen rekent. Anders dan de Oostenrijkse fiscus stelt Puffer zich op het standpunt dat de voorbelasting volledig aftrekbaar is. De aftrek van de voor de bouw van het zwembad voldane belasting wordt geweigerd. Voor de overige bouwkosten wordt aftrek slechts aanvaard voor het bedrijfsmatige gebruik, te weten 11%. Op vragen van de rechter in de daarop volgende procedure verklaart het Hof van Justitie EG voor recht dat de art. 17, lid 2, sub a, en art. 6, lid 2, sub a, Zesde Richtlijn niet in strijd zijn met het algemeen gemeenschapsrechtelijk gelijkheidsbeginsel voor zover deze bepalingen, via de regeling van het recht op volledige en onmiddellijke aftrek van de voorbelasting over de bouw van een onroerend goed voor gemengd gebruik en de latere gespreide heffing van btw over het privégebruik van dit onroerend goed, belastingplichtigen een cashflowvoordeel kunnen verschaffen in vergelijking met niet-belastingplichtigen en belastingplichtigen die hun onroerend goed uitsluitend als privéwoning gebruiken. Art. 87, lid 1, EG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale maatregel tot uitvoering van art. 17, lid 2, sub a, Zesde Richtlijn waarbij het recht op aftrek van de voorbelasting wordt beperkt tot belastingplichtigen die belaste handelingen verrichten, met uitsluiting van belastingplichtigen die alleen vrijgestelde handelingen verrichten, voor zover deze nationale maatregel alleen aan belastingplichtigen die belaste handelingen verrichten, een cashflowvoordeel kan verschaffen. Art. 17, lid 6, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat de daarin voorziene afwijking niet geldt voor een nationale bepaling die wijziging brengt in een ten tijde van de inwerkingtreding van deze richtlijn bestaande wettelijke regeling, die uitgaat van een hoofdgedachte die verschilt van die van de vroegere wettelijke regeling en die nieuwe procedures invoert. In dit opzicht is het van geen belang dat de nationale wetgever de vroegere nationale wettelijke regeling heeft gewijzigd op basis van een juiste dan wel een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht. Het antwoord op de vraag of een dergelijke wijziging in een nationale bepaling, wat de toepasselijkheid van art. 17, lid 6, tweede alinea, Zesde Richtlijn betreft, ook gevolgen heeft voor een andere nationale bepaling, hangt ervan af of deze nationale bepalingen onderling verbonden zijn dan wel los van elkaar bestaan, hetgeen de nationale rechter dient te bepalen.