NTFR 2009/1003 - Tariefstelling leges voor bouwaanvraag zuivelfabriek niet onredelijk of willekeurig
ECLI:NL:PHR:2009:BI1943, datum uitspraak 14-08-2009, publicatiedatum 14-08-2009
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2009 Belanghebbende heeft een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een vergunning voor het bouwen van een fabriek, waarvan de bouwsom f 14.000.000 bedraagt. In verband hiermee is door de gemeente Nijkerk een nota bouwleges opgelegd van f 201.502. Voor Hof Arnhem heeft belanghebbende onder meer gesteld dat de onderhavige tariefstelling leidt tot onredelijke en willekeurige belastingheffing, omdat aan de leges toegerekende kosten naar willekeur worden toegedeeld aan de bouwleges. Belanghebbende wijst daarbij erop dat de kostendekkendheid van de leges welke worden geheven in verband met bouwvergunningen 102,21% bedraagt, terwijl de kostendekkendheid met betrekking tot kapvergunningen slechts 12,12% bedraagt. Het hof (NTFR 2006/532) is met de gemeente van oordeel dat in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad – toetsing op verordeningenniveau – en de vrijheid van de gemeentelijke wetgever op dit terrein, een geraamde winst van 2,21% op de leges die voor bouwvergunningen worden geheven, op zichzelf bezien niet noopt tot de conclusie dat sprake is van een onredelijke/willekeurige heffing. Dit neemt volgens het hof echter niet weg dat in het onderhavige geval, waarin tussen onderscheiden groepen van diensten sprake is van niet onaanzienlijke verschillen in kostendekkingspercentages (van 12,12 % tot 102,21%) en tevens van een absoluut en relatief hoog bedrag aan geheven leges, wel sprake is van een onredelijke/willekeurige heffing. Het hof merkt hierbij nog op dat de hoogte van de legesheffing (f 201.502) niet in een redelijke verhouding staat tot de redelijkerwijs met de behandeling van de onderhavige vergunningenaanvraag voor de gemeente gemoeide kosten. De gemeente Nijkerk heeft cassatieberoep ingesteld. A-G Van Ballegooijen is, anders dan het hof, van mening dat de aanzienlijke verschillen in kostendekkendheid in één legesverordening niet een vermoeden scheppen van onredelijkheid of willekeur waarvoor de gemeente een motivering dient te geven. Hetzelfde geldt voor de wetenschap dat kruissubsidiëring plaatsvindt onder aanvragers van bouwvergunningen; getuige de (grote) ‘nieuwe vrijheid’ die gemeenten met ingang van 1 januari 1995 hebben verkregen. Een rechtstreeks (en redelijk) verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de met de dienst gemoeide kosten is blijkens de wetgeving en jurisprudentie niet vereist. En er bestaat geen wettelijke verplichting tot het maximeren van bouwleges en het hanteren van een degressief tarief. In dit verband is niet van belang dat in tal van recente beleidsstukken wordt gediscussieerd over de wenselijkheid van degressie, vaste tarieven en maxima in de tariefstelling van bouwleges. De advocaat-generaal ziet in het onderhavige geval onvoldoende aanknopingspunten om de onderhavige heffingsmaatstaf als willekeurig en onredelijk te bestempelen.