NTFR 2013/462 - Rechtbank geeft ruime uitleg aan vervolgingsuitsluitingsgrond in art. 69, lid 4, AWR
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1739, datum uitspraak 20-02-2013, publicatiedatum 20-02-2013
Aflevering 10, gepubliceerd op 07-03-2013 met annotatie van mr. P.A. CaljéDe Officier van Justitie vervolgt de verdachte voor het vervalsen van haar administratie (art. 225, lid 1, Sr.). De verdachte zou de administratie hebben vervalst door daarin valse facturen op te nemen. De valsheid betreft het feit dat de facturen zijn gericht aan Poolse zzp’ers terwijl volgens de Officier sprake was van (fictieve) dienstbetrekkingen. De advocaat van de verdachte betoogt dat de vervolging in strijd is met de vervolgingsuitsluitingsgrond in art. 69, lid 4, AWR. Dit artikel bepaalt dat fiscale delicten niet op basis van art. 225, lid 2, Sr mogen worden vervolgd als vervolging ook mogelijk is op basis van art. 69, lid 1, of lid 2, AWR. De advocaat stelt dat het opnemen van valse facturen in de administratie strafbaar is gesteld in art. 69, lid 1, jo. Art. 68, lid 1, onder d, AWR dat ziet op het voeren van een valse administratie. Door verdachte te vervolgen op grond van art. 225, lid 1, Sr, omzeilt de officier de vervolgingsuitsluitingsgrond hetgeen tot niet-ontvankelijkheid van de officier dient te leiden. De rechtbank neemt als uitgangspunt voor zijn beslissing dat niet de tekst van de tenlastelegging leidend is maar het feit zoals dat werkelijk is gepleegd. De rechtbank stelt vast dat het feit in kwestie betreft het vervalsen van een administratie door daarin valse facturen op te nemen. Dit brengt automatisch mee dat de verdachte valse geschriften voorhanden heeft gehad zoals strafbaar gesteld in art. 225, lid 2, Sr. Met Hof Den Bosch 12 september 2006, nr. 20-006126-04, LJN AY8252, concludeert de rechtbank vervolgens dat dit voorhanden hebben overeenkomt met het voeren van een valse administratie dat strafbaar is gesteld in art. 68, lid 1, onder d, AWR. De rechtbank ontkomt dan niet aan de conclusie dat art. 69, lid 4, AWR is geschonden omdat de verdachte ten onrechte niet op basis van art. 69, lid 1, jo. Art. 68, lid 1, onder d, AWR is vervolgd. De rechtbank oordeelt dat de Officier van Justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.