NTFR 2013/530 - Geen aftrek wanneer geen sprake is van een afnemer van de prestaties
Aflevering 11, gepubliceerd op 14-03-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. SandersBecker is ondernemer en meerderheidsaandeelhouder van A, een vennootschap naar Duits recht. Becker en X zijn zaakvoerder van A, een bouwonderneming. P, de procuratiehouder van A, is naderhand ook zaakvoerder van deze vennootschap geworden. Becker en A vormen een fiscale eenheid in de zin van de Duitse btw-wetgeving. Op Becker rusten de belastingverplichtingen van de fiscale eenheid, bestaande uit zijn eenmanszaak en A. Nadat A een aan btw onderworpen bouwcontract heeft uitgevoerd, stelt het bevoegde parket tegen Becker en P een strafrechtelijk onderzoek in. A wordt ervan verdacht vóór de gunning van de opdracht over vertrouwelijke informatie over de offertes van concurrenten te beschikken, zodat A de voordeligste offerte kon indienen. Om deze informatie te verkrijgen zouden giften zijn gedaan, hetgeen voor Becker en P strafrechtelijk als corruptie of medeplichtigheid kon worden gekwalificeerd en voor de ontvanger van deze giften als passieve corruptie. De strafprocedures tegen Becker en P worden overeenkomstig het Duitse wetboek van strafrechtspleging tegen betaling van bepaalde geldbedragen afgesloten. In de strafprocedure werden Becker en P elk door hun advocaat vertegenwoordigd. Volgens de overeenkomsten betreffende het honorarium van deze advocaten zijn de cliënten van Beckers raadsman Becker zelf, als verdachte, en ook A, terwijl de cliënten van de raadsman van P zelf, als verdachte, en ook A zijn. Beide overeenkomsten zijn namens de cliënten uitsluitend ondertekend door A, vertegenwoordigd door Becker en P in hun hoedanigheid van zaakvoerder. De advocaten hebben hun facturen op naam van A opgesteld. Becker, als integrerende onderneming van A, heeft voor het litigieuze belastingjaar, 2005, de op deze facturen aangerekende btw afgetrokken. De Duitse fiscus stelt dat de btw niet aftrekbaar is. Op vragen van de Duitse verwijzende rechter in de volgende procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht: ‘Het bestaan van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een gegeven handeling en de gehele activiteit van de belastingplichtige aan de hand waarvan moet worden bepaald of hij de goederen en diensten heeft gebruikt “voor zijn belaste handelingen”, in de zin van art. 17, lid 2, sub a, Zesde Richtlijn (...), hangt af van de objectieve inhoud van het door de belastingplichtige verkregen goed of van de door hem ontvangen dienst.’ In casu geven de diensten van een advocaat, waarmee wordt beoogd strafsancties af te weren voor de zaakvoerders van een belastingplichtige onderneming die natuurlijke personen zijn, deze onderneming niet het recht de voorbelasting over de verrichte diensten af te trekken.