NTFR 2003/1107 - Vermogenswinst
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2003 geschreven door prof. dr. P. KavelaarsIn mijn Rotterdamse oratie uit 1997 heb ik een pleidooi gehouden voor de invoering van een vermogenswinstheffingP. Kavelaars, Vermogenswinstheffing: verlies of (aan–)winst?, Kluwer, Deventer, 1997.. Kort nadien is het rapport van de Vereniging van BelastingwetenschapVereniging voor Belastingwetenschap, Inkomstenbelasting over vermogenmutaties, Kluwer, Deventer, 1998, rapport nr 208. De commissie stond onder voorzitterschap van prof. dr A.C. Rijkers. verschenen waarin eveneens uitgebreid aandacht geschonken is aan de (on–)mogelijkheid tot invoering van een vermogenswinstheffing. Beide publicaties leken op een geschikt moment te komen gelet op de voorbereidingen voor een nieuwe Wet op de inkomstenbelasting. Maar de (politieke) weerstand tegen een dergelijke heffing bleek toch te groot; ook een actie van een groot aantal hoogleraren fiscaal recht en (fiscale) economie mocht niet batenWellicht heeft de actie – waaraan ik zelf overigens ook heb meegedaan – een averechts effect gehad. De brief dateert van 17 januari 2000 en is gezonden aan de Tweede Kamer der Staten–Generaal. Ze is ondertekend door ruim dertig hoogleraren.. Daarbij werd vooral gewezen op de complexe uitvoering van een dergelijke heffing en de mogelijk tegenvallende opbrengst. De voorkeur werd gegeven aan de vermogensrendementheffing; nu we twee belastingjaren enige ervaring hebben met deze heffingsvariant kan niet ontkend worden dat de eenvoudSommigen zullen wellicht liever willen spreken van 'relatieve eenvoud'. van de heffing substantieel is en dat ze de schatkist behoed heeft tegen de dalende vermogenswaarden van de afgelopen twee jarenDe top van de aandelenkoersen vinden we rond augustus 2001.. Maar meer aardigs is er over de heffing wat mij betreft ook niet te zeggen, hoewel in de ogen van sommigen deze elementen al 'aardig' genoeg zijn om de heffing nog lange tijd in stand te houden; zoals indertijd al volop werd betoogdIk laat op dit punt bronverwijzingen achterwege, maar deze opinie zou ermee gevuld kunnen worden. brengt het forfaitaire karakter een betrekkelijk willekeurige heffing met zich die binnen een inkomstenbelasting niet goed past. Bovendien leidt ze in jaren van negatieve reële inkomsten tot een positieve heffing. Met name het afgelopen jaar is dat beeld bewaarheid. Bij aandelenkoersen die gemiddeld in een jaar tijd circa 30% gedaald zijn, rendementen op leningen en obligaties van nog geen 4% en een inflatie van circa 2%, is een heffing van effectief 1,2% van het gemiddeld – overigens gedaalde – vermogen weinig fraai, ook al stelt een dergelijke druk niet veel voor. Het belangrijkste argument van voormalig staatssecretaris Vermeend – elke overheid heeft een stabiele belastingopbrengst nodig – is met de heffing bevestigdEen argument om momenteel een vermogenswinstheffing in te voeren is bezien vanuit de overheid de te verwachten budgettaire opbrengst voor de komende jaren. De kans dat vermogenswaarden nog verder dalen is niet erg groot; een stijging over een langere termijn ligt voor de hand. En dan is een vermogenswinstheffing natuurlijk aantrekkelijk.. Maar toch blijft over de heffing onvrede (over)heersen. De vraag is dus of we er niet vanaf moeten en toch maar dienen over te gaan op een vermogenswinst– of aanwasheffing.