Aflevering 48

Gepubliceerd op 1 december 2005

NTFR 2005/1581 - Fair play

Aflevering 48, gepubliceerd op 01-12-2005 geschreven door dr. E.B. Pechler
De belastingplichtige die niet meewerkt aan een vordering van de inspecteur om, met het oog op de ‘eigen‘ belastingheffing, informatie of inzage in stukken te verstrekken, riskeert omkering van de bewijslast. Dit weinig aanlokkelijke vooruitzicht is voor de betrokkene vaak genoeg om ook in twijfelgevallen aan die vordering te voldoen. De vraag of inzage moet worden verleend in een ‘gegevensdrager‘ speelt met name bij (van derden afkomstige) stukken die zowel fiscaal relevante feiten als een fiscale analyse en/of een fiscaal advies bevatten. Hierover heeft de Hoge Raad onlangs meer duidelijkheid verschaft. HR 23 september 2005, nrs. 38.809 en 38.810, NTFR 2005/1232–1233, V–N 2005/46.5 (nr. 38.810). Van due diligence–rapporten – en in het algemeen van rapporten en andere geschriften van derden – zegt de Hoge Raad dat zij niet ter inzage hoeven te worden verstrekt ‘voorzover zij ten doel hebben de fiscale positie van de belastingplichtige te belichten of hem daaromtrent te adviseren‘. Dit omvat ook de fiscaal relevante feiten waarop het advies berust. Deze feiten hoeven dus niet te worden afgesplitst van het advies dat op die feiten is gebaseerd. Voorzover die geschriften een ander doel hebben dan, kort gezegd, fiscale advisering, moeten zij wel ter inzage worden verstrekt. Hoewel er nog allerlei haken en ogen zijn (waarop ik hier niet inga) Wie bepaalt bijvoorbeeld in eerste instantie of het om fiscale advisering gaat of niet en wie maakt in eerste instantie de eventueel noodzakelijke splitsing tussen het adviesdeel en het niet–adviesdeel? Als een stuk ten onrechte als een fiscaal advies blijkt te zijn aangemerkt, leidt dit dan (onmiddellijk) tot omkering van de bewijslast? En geldt eventuele omkering van de bewijslast ook voor die elementen van de aanslag die ‘los staan‘ van het bewuste stuk? Zie de conclusie en de bijlage bij de conclusie van A–G Wattel voor HR 23 september 2005, nrs. 38.809 en 38.810. , is de door de Hoge Raad gekozen oplossing bruikbaar. Voorop staat het karakter of het doel van het stuk: gaat het om fiscale advisering of niet. Zo ja, dan hoeft geen inzage te worden verstrekt. Zo nee, dan moet dat wel.

NTFR 2005/1582 - Evaluatie belastingherziening 2001

Aflevering 48, gepubliceerd op 01-12-2005
De evaluatie van de Wet IB 2001 is gebaseerd op een wettelijke verplichting (Hfst 3, art. IA, lid 1, Invoeringswet Wet IB 2001). Op grond daarvan dient met name aan de ontwikkeling van de heffingsgrondslag in het algemeen en aan die van het inkomen uit sparen en beleggen in het bijzonder aandacht te worden besteed. Het rapport over deze evaluatie, ‘Breder, lager, eenvoudiger?‘ is een lijvig stuk geworden. In het rapport worden de ervaringen met de Wet IB 2001 geëvalueerd. Met betrekking tot de aanmerkelijkbelangregeling is 1 januari 1997 als startpunt gekozen omdat per deze datum een ingrijpende wijziging is geïntroduceerd. Het rapport bestaat uit een samenvatting en een beschrijving van de hoofdlijnen van de belastingherziening (boxenstelsel, vermogensrendementsheffing, inkomsten uit aanmerkelijk belang, de heffingskortingen en de partnerregeling). Daarna komen de andere elementen van de grondslagverbreding (afschaffen aftrekposten, lijfrenteregime) aan bod, alsmede een aantal specifieke onderdelen (resultaat uit overige werkzaamheden, inkomsten uit onroerende zaken, de terbeschikkingstellingsregeling en de kapitaalverzekering eigen woning). Steeds wordt getoetst of de doelstelling van de belastingherziening is bereikt. In de meeste gevallen trekt de regering de conclusie dat de doelstelling is bereikt. Wel zijn er een aantal beleidsvoornemens opgenomen waaruit blijkt dat er nog enkele herzieningen tot stand gebracht zouden moeten worden. Bij de evaluatie is ook naar het oordeel gevraagd van belastingplichtigen, overkoepelende organisaties en adviseurs.

NTFR 2005/1589 - Normrente personeelsleningen over 2005 verlaagd

Aflevering 48, gepubliceerd op 01-12-2005
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit uitgebracht over de verlaging van het normpercentage voor personeelsleningen van 5% naar 3,5%. Dit besluit regelt de verlaging via een goedkeuring, vooruitlopend op wijziging van art. 59 Uitv.reg. LB 2001. De verlaging geldt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005, voor het jaar 2005.

NTFR 2005/1605 - Kosten van splitsing drukken de WOZ-waarde niet

ECLI:NL:HR:2005:AU6808, datum uitspraak 18-11-2005, publicatiedatum 04-04-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 01-12-2005
Belanghebbende is eigenaar van een aantal onroerende zaken. Eén daarvan is zijn woning en de rest wordt door hem verhuurd, onder meer in de vorm van kamerverhuur. De verhuurde panden zijn niet in appartementsrechten gesplitst. Verweerder heeft de waarde van de panden vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de kosten van het splitsen in appartementsrechten ten laste van deze waarden moeten worden gebracht. Hof Amsterdam (NTFR 2003/1744) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van de waarde van een onroerende zaak ervan moet worden uitgegaan, dat de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Niet van belang is dus of een zodanige overdracht ook in feite mogelijk is. Daarom mag in dit verband geen rekening worden gehouden met de omstandigheid dat een uit meer dan één onroerende zaak bestaand pand kadastraal niet in appartementsrechten is gesplitst. Op grond hiervan heeft het hof de stelling van belanghebbende verworpen dat de kosten van een kadastrale splitsing op de door verweerder vastgestelde waarden in mindering moeten worden gebracht. Voorts heeft verweerder het gelijkheidsbeginsel niet geschonden door de waarde van de woning vast te stellen via de vergelijkingsmethode in plaats van – zoals bij niet-woningen – op basis van de huuropbrengsten.