NTFR 2005/1540 - Hoe zelfstandig is de vaste inrichting?
Aflevering 47, gepubliceerd op 24-11-2005 geschreven door prof. dr. H.W.M. van KesterenDeze opinie gaat over de belastbaarheid van kostendoorberekeningen tussen hoofdhuis en vaste inrichting. Bij betalingen tussen ondernemers mag als regel ervan worden uitgegaan dat die betalingen de tegenwaarde voor een (belastbare) prestatie vormen. HR 1 maart 2002, nr. 36.020, NTFR 2002/353, BNB 2002/141. Degene die stelt dat geen sprake is van een prestatie, heeft daarvan de bewijslast. De vraag die gesteld moet worden, is of bij kostendoorberekeningen tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting sprake is van prestaties tussen ondernemers. Door de zaak FCE Bank plc, zaak C–210/04 en de reeds door A–G Léger in deze lopende procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het HvJ EG) gewezen conclusie van 29 september 2005 staat deze problematiek weer volop in de belangstelling. Kortweg luidt de in deze procedure voorgelegde vraag: hoe zelfstandig is de vaste inrichting? Is deze een van het hoofdhuis afgescheiden, zelfstandige belastingplichtige die aan het hoofdhuis prestaties verricht die aan de BTW zijn onderworpen? A–G Léger meent van niet. De Italiaanse en Portugese regering stellen dat het grensoverschrijdende (diensten) verkeer tussen hoofdhuis en vaste inrichting wel tussen twee zelfstandig opererende belastingplichtigen wordt verricht. Mocht het HvJ EG beslissen dat het verkeer tussen hoofdhuis en vaste inrichting aan BTW is onderworpen, dan heeft dit grote gevolgen voor met name financiële instellingen. Ofschoon ik de mening ben toegedaan dat het verkeer tussen hoofdhuis en vaste inrichting zich afspeelt binnen één belastingplichtige en dus onbelastbaar dient te zijn, is het standpunt van de Italiaanse en Portugese regering wel verklaarbaar.