NTFR 2004/294 - De bezwaarfase als hart van het fiscale procesrecht
Aflevering 10, gepubliceerd op 04-03-2004 geschreven door dr. E. PoelmannDe herijking van de fiscale bezwaarfase, die impliceert dat de bezwaarfase overeenkomstig de bedoeling van de wetgever een volwaardige plaats in het bestuursprocesrecht dient te hebben, juich ik van harte toe. Deze herijking blijkt m.i. uit de hierna te bespreken rechtspraak. Een (langdurigeZie "De virtuele realiteit van het bestuursrecht", rede van Michiels tijdens de VAR–jaarvergadering op 17 mei 2002.) bezwaarfase die uitsluitend een herhaling van zetten is, Vgl. § 2.4 in Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 1997–2001, Commissie Evaluatie Awb II, Boom juridische uitgevers, Den Haag 2002. mag wellicht voor enkele burgers toch toegevoegde waarde hebben, de kans dat een beroepschrift volgt lijkt mij in dergelijke gevallen alleen maar groter. Vgl. "Weg met de bezwaarschriftprocedure", Biesheuvel, NJB 14 juni 1996, afl. 24. Ook bezien vanuit het wetsvoorstel TK 2003 – 2004, 29 251, fiscaal bestuursprocesrecht belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties, neemt het belang van de bezwaarfase m.i. slechts toe. In de memorie van toelichting is namelijk te lezen dat is uitgegaan van de aanname dat "in ongeveer 30%" van de zaken hoger beroep zal worden ingesteld. Allereerst is het maar de vraag of 30% een aantal hogerberoepzaken impliceert dat werkbaar is voor de gerechtshoven en ten tweede is het de vraag of slechts in 30% van de gevallen hoger beroep wordt ingesteld. Bij een goed beroepschrift zijn de kosten van het hoger beroep immers beperkt. M.i. is in ieder geval een gevolg van de tweede feitelijke instantie dat de rechter het huiswerk van partijen grondiger zal toetsen. Dit zou slechts het doortrekken zijn van een lijn die de Hoge Raad reeds enige tijd accentueert en die overigens ook een uniformering (tussen CRvB en Hoge Raad) van de toepassing van de Awb impliceert. Ook de toekomstige digitalisering van het berichtenverkeer zal de fiscale bezwaarfase niet ongemoeid laten. Als alleen al gedacht wordt aan de registratie van e–mailadressen, de massaliteit van het fiscale proces, alsmede de relatie van het voorontwerp Wet electronisch bestuurlijk verkeer tot faxberichten, ontvangstbevestiging en doorzendverplichting, dan moet m.i. duidelijk zijn dat ook hier nog veel vragen zullen opkomen. Zie ook het themanummer over het voorontwerp van het Nederlands tijdschrift voor bestuursrecht van september 2001.