Aflevering 40

Gepubliceerd op 7 oktober 2010

NTFR 2010/2239 - Enkele kanttekeningen bij de kritiek op X Holding

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 geschreven door prof. dr. P.H.J. Essers
In het X Holding-arrestHvJ EU 25 februari 2010, zaak C-337/08, NTFR 2010/541, BNB 2010/166. heeft het HvJ EU beslist dat – kort gezegd – de uitsluiting van een grensoverschrijdende fiscale eenheid voor de toepassing van de vennootschapsbelasting niet in strijd is met de EU-vestigingsvrijheid. Wie kennis neemt van de kritiek op dit arrest krijgt de indruk dat het HvJ EU met deze beslissing een wanprestatie heeft geleverd. Zo stelt A-G Peter Wattel in overweging 1.3 van zijn nadere conclusie van 7 juli 2010NTFR 2010/1918. dat dit arrest ‘eerdere rechtspraak en zichzelf enigszins (lijkt) tegen te spreken; het is mede gebaseerd op een onjuiste veronderstelling, de redenering en motivering lijken incompleet’. Hij legt het arrest in zijn nadere conclusie op een zodanige manier uit, dat de uitkomst weliswaar hetzelfde is als die waartoe het HvJ EU komt, maar op basis van een andere redenering en motivering dan die van het HvJ EU. In zijn aantekening bij deze nadere conclusie van A-G Wattel stelt Dennis Weber in FED 2010/95 dat de Hoge Raad een grensoverschrijdende fiscale eenheid op grond van het X Holding-arrest niettegenstaande het duidelijke dictum van dat arrest moet toestaan, dan wel de zaak nog eens aan het HvJ EU moet voorleggen. Het niet-toestaan van een grensoverschrijdende fiscale eenheid in navolging van het HvJ EU is volgens Weber geen optie, omdat dan het nationale recht onjuist zou worden uitgelegd met als gevolg een onjuiste uitleg van het EU-recht. ‘Dat moeten we niet willen in een rechtsstaat. Dan volg je het recht niet meer, maar doe je wat je zelf redelijk lijkt’, aldus Weber. Ofschoon we (helaas) in tijden leven, waarin harde taal in het publieke debat schering en inslag is en ook de beginselen van de rechtsstaat nogal eens al te gemakkelijk en lichtzinnig van stal worden gehaald, is dergelijke kennelijk serieus bedoelde kritiek naar aanleiding van een arrest van het HvJ EU toch wel hoogst uitzonderlijk. Als deze kritiek gerechtvaardigd is, hebben we met zijn allen een groot probleem. Voor mij was dit in elk geval voldoende aanleiding om binnen het kader van deze Opinie nader te onderzoeken of het volgen van dit arrest door de Hoge Raad inderdaad in strijd zou zijn met ‘het wezen van de rechtsstaat’ dan wel dat er op zijn minst goede gronden bestaan die er voor pleiten dat de Hoge Raad de zaak weer terug zou moeten verwijzen naar het HvJ EU.

NTFR 2010/2240 - Pand is verplicht ondernemingsvermogen; boekwinst belast met toepassing van de foutenleer

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN3667, datum uitspraak 05-08-2010, publicatiedatum 11-08-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende heeft in 1994 en in 1997 een deel van een pand gekocht en de kamers in dat (deel van het) pand verhuurd aan prostituees. De inkomsten uit deze kamerverhuur heeft zij opgegeven als winst uit onderneming. Het pand is in 2001 verkocht. Het hof oordeelt dat de aankoop van (een deel van) het pand in 1994 meebrengt dat belanghebbende vanaf 1994 pacht c.q. huuropbrengsten uit het pand geniet. Deze opbrengsten (in samenhang met renseignementen en verklaringen van belanghebbende) rechtvaardigen het oordeel dat de activiteiten van belanghebbende meer hebben omvat dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is en dat bij belanghebbende in ieder geval vanaf de eerste deelaankoop sprake is van een onderneming. Het pand is (bijna) geheel gebruikt voor ondernemingsactiviteiten en dient als verplicht ondernemingsvermogen te worden aangemerkt. Als gevolg hiervan is de balans van de eenmanszaak van belanghebbende van jaar tot jaar foutief opgesteld. De inspecteur kan de onjuistheid, onder toepassing van de foutenleer, herstellen in het laatst openstaande jaar. Dit betekent dat, ter bepaling van de boekwinst in 2001 als gevolg van de verkoop van het pand, er vanuit dient te worden gegaan dat in 1994 en 1997 de deelaankopen op de balans tegen de verkrijgingsprijs zijn opgenomen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er verbouwingskosten zijn gemaakt die voor haar rekening zijn gekomen. Bij de bepaling van de omvang van de boekwinst dient wel rekening gehouden te worden met de betaalde overdrachtsbelasting.

NTFR 2010/2241 - Bosbouwvrijstelling niet van toepassing op uitkering SBL-regeling

ECLI:NL:GHLEE:2010:BM8761, datum uitspraak 18-06-2010, publicatiedatum 23-06-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende drijft een akkerbouwbedrijf. Sinds 1995 ontvangt hij een uitkering op grond van de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden (SBL-regeling) voor de aanleg en het in stand houden van bos. Belanghebbende geniet voor deze uitkering een vrijstelling van 80% op grond van het besluit van 6 februari 2003, nr. CPP2003/92M, NTFR 2003/358. Belanghebbende wenst echter een volledige vrijstelling. Rechtbank Leeuwarden heeft het beroep ongegrond verklaard.

NTFR 2010/2243 - Verkoopwinst onroerend goed op grond van Verdrag Nederland-Frankrijk in Nederland belast

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3586, datum uitspraak 09-06-2010, publicatiedatum 10-08-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, buitenlands belastingplichtig, woont in 2005 in Frankrijk. Hij is middellijk aandeelhouder in E bv. Op 2 december 2005 koopt belanghebbende een in Nederland gelegen pand van E bv voor € 275.000. Belanghebbende verkoopt het pand op dezelfde dag door aan een derde voor € 350.000. Verweerder heeft de verkoopwinst op het pand in de heffing betrokken en een vergrijpboete van 50% opgelegd. In geschil is of de verkoopwinst in de heffing kan worden betrokken. De rechtbank beslist dat het voordeel als resultaat uit overige werkzaamheden moet worden aangemerkt. Voorts beslist de rechtbank dat op grond van art. 13 Verdrag Nederland-Frankrijk het heffingsrecht over het voordeel aan Nederland toekomt. Het gelijk is op dit punt aan de inspecteur. De rechtbank vernietigt daarentegen wel de vergrijpboete. De enkele stelling van de inspecteur dat belanghebbende wegens diens specifieke kennis en ervaring op het gebied van de handel in onroerend goed navraag had moeten doen naar de mogelijke fiscale gevolgen van de verkoop van het pand, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.

NTFR 2010/2244 - Kroon is hulpmiddel; cassatieberoep ingetrokken

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De minister deelt mede zijn cassatieberoep tegen Hof Amsterdam 26 januari 2010, nr. 08/00004, NTFR 2010/443 te hebben ingetrokken. Dat hof oordeelde dat een op implantaten in de mond bevestigde brug, die belanghebbende in staat stelt elementaire lichaamsfuncties – het bijten en kauwen van voedsel – te vervullen waartoe zij anders niet in staat zou zijn, als hulpmiddel kan worden aangemerkt. Het hof vindt in de omstandigheid dat de brug na plaatsing zijn zelfstandigheid verliest geen aanleiding de brug niet als hulpmiddel aan te merken.

NTFR 2010/2245 - Naar recht van staat Ohio opgerichte vennootschap is fiscaal niet transparant

ECLI:NL:GHARN:2010:BN4110, datum uitspraak 13-07-2010, publicatiedatum 17-08-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende, een bv, heeft een herinvesteringsreserve ter zake van een in 1999 vervreemd melkquotum. Zij heeft eind 2002 een belang van 98% gekregen in een Limited Liability Company (LLC) die is opgericht naar het recht van de staat Ohio. Belanghebbende heeft aan deze vennootschap middelen verstrekt waarmee zij diverse bedrijfsmiddelen heeft aangeschaft. Belanghebbende heeft haar herinvesteringsreserve afgeboekt op deze bedrijfsmiddelen. Voorts heeft zij verliezen van de Amerikaanse vennootschap ten laste van haar resultaat gebracht. Daarbij is belanghebbende ervan uitgegaan dat de Amerikaanse vennootschap voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is. Volgens de inspecteur is geen sprake van fiscale transparantie en dient de herinvesteringsreserve vrij te vallen. Het hof stelt de inspecteur in het gelijk. Op basis van uitleg van onder meer het recht van Ohio concludeert het hof dat de Amerikaanse vennootschap voor Nederlandse fiscale doeleinden niet transparant is. In dat geval is de aanslag tot het juiste bedrag opgelegd. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, aldus het hof.

NTFR 2010/2248 - Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2010

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein en mr. J.M. van der Vegt
De Procesregeling belastingkamers gerechtshoven geeft richtlijnen voor de behandeling van belastingzaken in hoger beroep. De vorige regeling dateert van 2005. In de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2010 is een aantal aanvullingen opgenomen en wijzigingen doorgevoerd, onder meer in verband met het elektronisch berichtenverkeer.

NTFR 2010/2249 - Procesregeling bestuursrecht 2010

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein en mr. J.M. van der Vegt
De Procesregeling bestuursrecht heeft betrekking op de procedure in fiscaalrechtelijke zaken bij de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken. De vorige regeling dateert van 2008. In de Procesregeling bestuursrecht 2010 is een aantal wijzigingen doorgevoerd in verband met de inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke lus Awb, de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, de Dienstenwet, de Crisis- en herstelwet en de (voorziene) Wet elektronisch verkeer met de bestuursrechter.

NTFR 2010/2250 - Geen rentevergoeding over betaald griffierecht dat door bestuursorgaan moet worden vergoed

ECLI:NL:HR:2010:BN8049, datum uitspraak 24-09-2010, publicatiedatum 24-09-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Het hof heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Het hof heeft naar aanleiding daarvan bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 38 (rechtbank) en € 107 (hof) moet vergoeden. Belanghebbende wenst daarnaast nog een rentevergoeding over deze bedragen te ontvangen. Naar het oordeel van de Hoge Raad is voor een dergelijke rentevergoeding geen plaats, nu art. 8:74 Awb alleen voorziet in vergoeding van het nominale bedrag van het betaalde griffierecht. Ook voor een rentevergoeding bij wege van schadevergoeding op de voet van art. 8:73 Awb is geen plaats.

NTFR 2010/2251 - Hof bevestigt oordeel rechtbank over gebruik telefoontaps uit strafprocedure

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4401, datum uitspraak 14-07-2010, publicatiedatum 18-08-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende is als werknemer in loondienst bij een vof. De vof handelt onder andere in hennepstekken. Bij een strafrechtelijk onderzoek naar de activiteiten van de vof is de telefoon van de vof afgetapt. Daarvan zijn (summiere) verslagen gemaakt. In de strafprocedure zijn (de verslagen van) de telefoontaps door het hof als bewijs uitgesloten. De inspecteur heeft aan belanghebbende (navorderings)aanslagen opgelegd wegens verzwegen inkomsten uit activiteiten als (groot)handelaar in henneptoppen. De omvang van de inkomsten zijn mede gebaseerd op de telefoontaps. In geschil is of deze (navorderings)aanslagen terecht zijn opgelegd en of de inspecteur daarbij gebruik heeft mogen maken van de telefoontaps. Hof Den Haag stelt vast dat bij de rechtbank alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende niet in zijn processuele belangen geschaad nu de inspecteur niet het volledige strafrechtelijke onderzoeksrapport heeft overgelegd. Omdat belanghebbende volhardt in zijn standpunt dat hij geen inkomsten heeft genoten uit de handel in henneptoppen heeft hij bij het volledig overleggen van het rapport redelijkerwijs geen belang. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat het op de telefoontaps gebaseerde rapport als bewijsmiddel kan worden gebruikt in de fiscale procedure en dat sprake is van omkering van de bewijslast omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Verder oordeelt het hof dat de rechtbank de behaalde inkomsten op een juiste, althans op een niet onredelijke wijze heeft vastgesteld. Met betrekking tot de vergrijpboete oordeelt het hof dat deze in beginsel terecht is opgelegd en dat het de matiging van de boete welke de rechtbank heeft toegepast niet onredelijk acht.

NTFR 2010/2254 - Ondanks boekenonderzoek geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt bij belastingadviseur

ECLI:NL:RBARN:2010:BN3553, datum uitspraak 10-08-2010, publicatiedatum 10-08-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende drijft een administratie-, belastingadvies-, assurantie- en financieringskantoor. In mei 2007 heeft belanghebbende een kantoorpand geleverd aan B bv, waarvan belanghebbende middellijk alle aandelen bezit. Ter zake van deze levering is € 242.250 aan omzetbelasting in rekening gebracht. Het pand wordt door B bv belast verhuurd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft de in verband met de levering verschuldigde omzetbelasting niet aangegeven. In juni 2008 wordt dit tijdens een boekenonderzoek niet ontdekt door de inspecteur. Pas in juli 2008, wanneer B bv in haar aangifte het bedrag van € 242.250 als voorbelasting in aftrek brengt, wordt de inspecteur hiermee bekend en legt hij een naheffingsaanslag omzetbelasting op. In geschil is of belanghebbende een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.

NTFR 2010/2257 - Inspecteur verzaakt onderzoeksplicht en heeft geen nieuw feit; geen cassatie

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010
De minister van Financiën laat weten geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Leeuwarden 18 juni 2010, nr. 09/00074, NTFR 2010/1691. Het hof oordeelde in die uitspraak dat de inspecteur zijn bevoegdheid tot navordering heeft verspeeld door naar aanleiding van een brief van mei 2000 en de in de aangifte 2000 geclaimde willekeurige afschrijving, de aanslag over 2000 niet grondig te regelen. Bij een grondige aanslagregeling zou de korte bestaansduur van de in mei 2000 opgerichte en eind 2001 opgeheven firma's aan het licht zijn gekomen, zodat de aangifte over 2001 – waarin volgens de inspecteur de korte bestaansduur van de firma's voor het eerst naar voren komt – niet is aan te merken als een nieuw feit. Kwade trouw acht het hof niet aannemelijk gemaakt.

NTFR 2010/2258 - Verzoek tot heropening is terecht afgewezen; cassatieberoep ingetrokken

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010
De minister van Financiën laat weten zijn beroep in cassatie tegen Hof Amsterdam 10 juni 2010, nr. 09/00153, NTFR 2010/1688 te hebben ingetrokken. In deze verwijzingsuitspraak oordeelde het hof dat een verzoek van de inspecteur om heropening van het onderzoek moet worden afgewezen. Uit de feiten en omstandigheden blijkt namelijk dat de inspecteur tijdens een schorsing ter zitting bij Hof Den Haag zich heeft beraden over de juistheid van de tenaamstelling van de onderhavige naheffingsaanslag en vervolgens expliciet het standpunt heeft ingenomen dat de tenaamstelling van de naheffingsaanslag niet juist was, zodat heropening van het onderzoek teneinde de tenaamstelling nogmaals aan de orde te stellen niet aan de orde is. Als de inspecteur na de schorsing nog twijfelde over de tenaamstelling had hij ook kunnen verzoeken de zaak aan te houden om nader onderzoek te kunnen verrichten.

NTFR 2010/2260 - Naheffing van door ontvanger ongevraagd teruggestort belastingbedrag niet mogelijk

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Op 31 maart 2007 heeft belanghebbende een ‘verbeterde aangifte’ omzetbelasting ingediend over 2006, volgens welke over 2006 € 15.821 was te voldoen. Belanghebbende heeft dit bedrag overgemaakt aan de ontvanger. Het bedrag is op 30 maart 2007 op de rekening van de ontvanger bijgeschreven. De ontvanger heeft op 5 april 2007 echter opdracht gegeven het bedrag van € 15.821 terug te storten op de rekening van belanghebbende, kennelijk wegens ontraceerbaarheid. Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 25 april 2007 aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd.

NTFR 2010/2261 - BUA niet van toepassing op loon in natura

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7884, datum uitspraak 16-09-2010, publicatiedatum 22-09-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Met belanghebbende vraagt het hof zich af of met het BUA is voldaan aan de voorwaarde dat een categorie van voldoende bepaalde goederen en diensten moet worden aangewezen en stelt prejudiciële vragen aan het HvJ EU (NTFR 2009/783). Het HvJ EU (NTFR 2010/1023) oordeelt dat de bepalingen in de Btw-richtlijn niet in de weg staan aan het BUA. Naar aanleiding van het arrest van het HvJ EU stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de voorbelasting die betrekking heeft op de verstrekking van spijzen en dranken voor aftrek in aanmerking komt. Verder verzoeken partijen het hof om te oordelen over de aftrekbaarheid van btw die betrekking heeft op het uitkeren van loon in natura.

NTFR 2010/2263 - Alle prestaties van speeltuinvereniging zijn vrijgesteld van omzetbelasting

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2825, datum uitspraak 29-07-2010, publicatiedatum 29-07-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende, een speeltuinvereniging, exploiteert een terrein met een grote vijver voor recreatieve doeleinden. Op het terrein bevindt zich een kantine waar versnaperingen worden verkocht. Daarnaast wordt de kantine verhuurd aan plaatselijke verenigingen en voor het houden van feesten. Belanghebbende is ervan uitgegaan dat zij met omzetbelasting belaste prestaties verricht, zodat zij recht heeft op de aftrek van voorbelasting. De inspecteur heeft de ingediende aangiften omzetbelasting steeds gevolgd. Na een controle stelt de inspecteur zich echter op het standpunt dat de prestaties van belanghebbende zijn vrijgesteld van omzetbelasting. De inspecteur heeft de aan belanghebbende teruggegeven omzetbelasting nageheven.

NTFR 2010/2264 - Intracommunautaire verwerving van tandprothesen is vrijgesteld van omzetbelasting

ECLI:NL:RBARN:2010:BN3091, datum uitspraak 03-08-2010, publicatiedatum 03-08-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
Belanghebbende (X bv) exploiteert een tandartsenpraktijk. In 2008 heeft belanghebbende van een Duitse tandtechnicus tandprothesen uit Duitsland verworven. Belanghebbende heeft ter zake van deze intracommunautaire verwervingen (icv’s) geen omzetbelasting op aangifte voldaan. In geschil is of belanghebbende ter zake van deze icv’s recht heeft op vrijstelling van omzetbelasting. De inspecteur stelt dat de icv’s vanaf 1 januari 2008 zijn belast naar het algemene tarief van 19%. Overeenkomstig dit standpunt is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.

NTFR 2010/2268 - Kamervragen tijdelijke verlaging van tarief op renovatie en herstel van woningen

Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
In reactie op Kamervragen over de tijdelijke verlaging van het btw-tarief op renovatie en herstel van woningen antwoordt de minister van Financiën – mede namens de minister voor WWI – dat het kabinet ervan uitgaat dat het lagere btw-tarief voor de bouwsector bijdraagt aan een tijdelijke opleving van de vraag, productie en werkgelegenheid. Het pakket aan tijdelijke maatregelen beoogt de woningmarkt een impuls te geven.

NTFR 2010/2269 - Verkrijging Nederlanderschap geen grond voor terugnemen diplomatieke BPM-vrijstelling

ECLI:NL:HR:2010:BL7226, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een Marokkaan en werkzaam bij het consulaat-generaal van Marokko in Nederland, heeft in 1993 een BMW ingevoerd met vrijstelling van btw en BPM (vrijstelling van diplomatieke en consulaire goederen). Op 7 januari 2004 heeft belanghebbende een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap ingediend. Op 8 januari 2004 heeft de burgemeester de verkrijging schriftelijk bevestigd. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende hierdoor geen recht meer op bedoelde vrijstellingen. Daarom heeft hij met dagtekening 25 februari 2004 (onder meer) BPM nageheven. Op die dag heeft belanghebbende een verklaring van afstand van het Nederlanderschap afgelegd. Hof Den Bosch (NTFR 2008/1824) oordeelde dat door het besluit van de burgemeester van 8 januari 2004 de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit definitief is geworden. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad juist. Anders dan het hof heeft geoordeeld, betekent dit volgens de cassatierechter echter niet dat terecht BPM is nageheven. Volgens de Hoge Raad biedt art. 20 AWR hier namelijk niet de mogelijkheid om na te heffen, aangezien de aan belanghebbende in 1993 verleende BPM-vrijstelling een definitief karakter had. De omstandigheid dat de regelgeving nadien is gewijzigd, is niet van belang.

NTFR 2010/2273 - Voor het zijn van (statutair) bestuurder is de werkelijke uitoefening van het bestuurderschap niet beslissend

ECLI:NL:HR:2010:BM5125, datum uitspraak 01-10-2010, publicatiedatum 01-10-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende stond tot 11 december 2000 in het handelsregister ingeschreven als bestuurder van E bv, die op haar beurt weer bestuurder was van A bv. Laatstgenoemde vennootschap heeft over de maand maart 2000 de omzetbelasting niet betaald. De ontvanger heeft belanghebbende daarvoor als bestuurder aansprakelijk gesteld. Hof Arnhem had geoordeeld dat de aansprakelijkstelling terecht was aangezien belanghebbende in maart 2000 als bestuurder stond ingeschreven in het handelsregister. De Hoge Raad heeft deze hofuitspraak gecasseerd (NTFR 2008/1298), omdat niet beslissend is of betrokkene in het handelsregister staat ingeschreven als bestuurder. Na verwijzing heeft Hof Den Bosch (NTFR 2009/1132) geoordeeld dat belanghebbende weliswaar bij brief van 29 februari 2000 zijn bestuurderschap heeft opgezegd, maar dat hij tot in mei 2000 het bestuurderschap nog werkelijk uitoefende, zodat hij terecht aansprakelijk is gesteld. De Hoge Raad casseert deze hofuitspraak. Voor het zijn van (statutair) bestuurder is immers de werkelijke uitoefening van het bestuurderschap niet beslissend. Verder volgt uit de brief van 29 februari 2000 dat belanghebbende met onmiddellijke ingang zijn bestuurderschap van E bv heeft opgezegd. Derhalve vernietigt de Hoge Raad de aansprakelijkstelling.

NTFR 2010/2274 - Legaatwaarde boerderij vormt niet de WOZ-waarde

ECLI:NL:GHARN:2010:BN7060, datum uitspraak 24-08-2010, publicatiedatum 15-09-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. H. de Jong
Belanghebbende, een stichting, heeft krachtens testament als enig erfgename een woonboerderij verkregen. In het testament was opgenomen dat erflaatster de boerderij legateert aan haar voormalige huishoudster tegen inbreng van de waarde. Ter uitvoering van het legaat is de boerderij getaxeerd door een taxateur op een onderhandse verkoopwaarde van € 375.000. De huishoudster heeft het legaat aanvaard en de boerderij verworven voor € 375.000. De gemeente heeft de WOZ-waarde van de boerderij vastgesteld op – na bezwaar –€ 540.000. De rechtbank heeft die vastgestelde waarde verminderd tot € 375.000, zijnde de inbrengwaarde. Het hof is het daar niet mee eens. Volgens het hof geldt de algemene regel dat de voor een woning betaalde prijs de waarde vertegenwoordigt hier niet. Door uitvoering te geven aan het legaat kan namelijk niet worden gezegd dat de boerderij op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding te koop is aangeboden en dat de overeengekomen prijs is betaald door de meest biedende gegadigde, nu de kring van gegadigden is beperkt tot één koper. Ook blijkt niet dat belanghebbende voorbereidingen heeft getroffen de opbrengst van de boerderij te maximaliseren. Vervolgens oordeelt het hof dat beide partijen niet erin zijn geslaagd de door hen verdedigde waarde aannemelijk te maken. Daarom stelt het hof de gezochte waarde in goede justitie vast op € 440.000.

NTFR 2010/2275 - Waarde windmolenpark in goede justitie vastgesteld door hof

ECLI:NL:GHARN:2010:BN7072, datum uitspraak 24-08-2010, publicatiedatum 15-09-2010
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Belanghebbende is eigenaar van een windmolenpark, bestaande uit vier windturbines, de ondergrond daarvan en de toegangspaden. De gemeente heeft de gecorrigeerde vervangingswaarde van het windmolenpark vastgesteld op € 3.694.000. Belanghebbende bepleit in appel een gecorrigeerde vervangingswaarde van € 1.422.017. Het hof acht de gemeente niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Met de enkele verwijzing naar de Taxatiewijzer maakt de gemeente volgens het hof niet aannemelijk dat de stichtingskosten door haar juist zijn bepaald. Belanghebbende slaagt er evenmin in de door haar verdedigde waarde aannemelijk te maken. Zij maakt volgens het hof niet aannemelijk dat bij de bepaling van de factor wegens technische veroudering van de windturbines moet worden uitgegaan van een gebruiksduur van vijftien jaren en een restwaarde van nihil, en dat bij de bepaling van de factor wegens functionele veroudering moet worden uitgegaan van een gebruiksduur van tien jaren. Gelet hierop gaat het hof zelf op zoek naar de gezochte waarde en bepaalt deze in goede justitie op € 2.548.659.