NTFR 2010/2239 - Enkele kanttekeningen bij de kritiek op X Holding
Aflevering 40, gepubliceerd op 07-10-2010 geschreven door prof. dr. P.H.J. EssersIn het X Holding-arrestHvJ EU 25 februari 2010, zaak C-337/08, NTFR 2010/541, BNB 2010/166. heeft het HvJ EU beslist dat – kort gezegd – de uitsluiting van een grensoverschrijdende fiscale eenheid voor de toepassing van de vennootschapsbelasting niet in strijd is met de EU-vestigingsvrijheid. Wie kennis neemt van de kritiek op dit arrest krijgt de indruk dat het HvJ EU met deze beslissing een wanprestatie heeft geleverd. Zo stelt A-G Peter Wattel in overweging 1.3 van zijn nadere conclusie van 7 juli 2010NTFR 2010/1918. dat dit arrest ‘eerdere rechtspraak en zichzelf enigszins (lijkt) tegen te spreken; het is mede gebaseerd op een onjuiste veronderstelling, de redenering en motivering lijken incompleet’. Hij legt het arrest in zijn nadere conclusie op een zodanige manier uit, dat de uitkomst weliswaar hetzelfde is als die waartoe het HvJ EU komt, maar op basis van een andere redenering en motivering dan die van het HvJ EU. In zijn aantekening bij deze nadere conclusie van A-G Wattel stelt Dennis Weber in FED 2010/95 dat de Hoge Raad een grensoverschrijdende fiscale eenheid op grond van het X Holding-arrest niettegenstaande het duidelijke dictum van dat arrest moet toestaan, dan wel de zaak nog eens aan het HvJ EU moet voorleggen. Het niet-toestaan van een grensoverschrijdende fiscale eenheid in navolging van het HvJ EU is volgens Weber geen optie, omdat dan het nationale recht onjuist zou worden uitgelegd met als gevolg een onjuiste uitleg van het EU-recht. ‘Dat moeten we niet willen in een rechtsstaat. Dan volg je het recht niet meer, maar doe je wat je zelf redelijk lijkt’, aldus Weber. Ofschoon we (helaas) in tijden leven, waarin harde taal in het publieke debat schering en inslag is en ook de beginselen van de rechtsstaat nogal eens al te gemakkelijk en lichtzinnig van stal worden gehaald, is dergelijke kennelijk serieus bedoelde kritiek naar aanleiding van een arrest van het HvJ EU toch wel hoogst uitzonderlijk. Als deze kritiek gerechtvaardigd is, hebben we met zijn allen een groot probleem. Voor mij was dit in elk geval voldoende aanleiding om binnen het kader van deze Opinie nader te onderzoeken of het volgen van dit arrest door de Hoge Raad inderdaad in strijd zou zijn met ‘het wezen van de rechtsstaat’ dan wel dat er op zijn minst goede gronden bestaan die er voor pleiten dat de Hoge Raad de zaak weer terug zou moeten verwijzen naar het HvJ EU.