Aflevering 38

Gepubliceerd op 23 september 2010

NTFR 2010/2156 - Doorgeschoten beleid inzake beslotenheid

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 geschreven door dr. F.P.J. Snel
Graag had ik iets geschreven over actuele fiscale politiek, bijvoorbeeld de kabinetsplannen over de voorstellen van de Commissie-van Weeghel. Met een deadline vlak voor Prinsjesdag en een nog lopende kabinetsformatie, is dat geen doen. Ook had ik graag geschreven over de WK Bib 2018, maar dat is door anderen inmiddels wel afdoende gedaan. Daarom zoek ik mijn toevlucht tot een klein onderwerp, waar ik me overigens al jaren over opwind.

NTFR 2010/2158 - Fiscaal pakket 2011

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2010 bij de Miljoenennota een fiscaal pakket ingediend voor 2011 en daarna. Dit fiscaal pakket bestaat uit de wetsvoorstellen Belastingplan 2011 (BP 2011) en Overige Fiscale Maatregelen 2011 (OFM 2011). U treft de wetsvoorstellen c.a. aan als brondocument.

NTFR 2010/2159 - Miljoenennota 2011

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Het kabinet heeft op Prinsjesdag 2010 de miljoenennota en de rijksbegrotingen voor 2011 gepresenteerd. Tegelijk is ook een fiscaal pakket gepresenteerd. Dat bestaat uit de wetsvoorstellen Belastingplan 2011 (BP 2011) en Overige Fiscale Maatregelen 2011 (OFM 2011). Op die wetsvoorstellen gaan we apart in. Aan het persbericht bij de miljoenennota ontlenen wij het onderstaande.

NTFR 2010/2160 - Samenwerkingsverband tandarts en echtgenote is niet ongebruikelijk

ECLI:NL:GHARN:2010:BN5133, datum uitspraak 20-07-2010, publicatiedatum 27-08-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende heeft een samenwerkingsverband met haar echtgenoot, die tandarts is. Belanghebbende heeft geen opleiding tot tandarts gevolgd. Het samenwerkingsverband exploiteert een praktijk, bestaande uit drie onderdelen: een cosmetische praktijk, een reguliere praktijk en een bleekpraktijk. De echtgenoot houdt zich nagenoeg uitsluitend bezig met de cosmetische tandheelkunde. Belanghebbende draait de bleekpraktijk. De inspecteur meent dat belanghebbende geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek vanwege de zogenoemde uitsluitingsregel inzake het urencriterium. Het hof deelt de visie van de inspecteur niet. Beide firmanten vervulden volgens het hof namelijk een wezenlijke rol in de onderneming. Ieders specifieke ondernemerskwaliteiten werden daarvoor ingezet. Een verdeling van de activiteiten en verantwoordelijkheden als hier aan de orde, acht het hof niet ongebruikelijk bij samenwerkingsverbanden tussen niet-verbonden personen. In dat geval is de zogenoemde uitsluitingsregel niet van toepassing en heeft belanghebbende recht op de zelfstandigenaftrek.

NTFR 2010/2161 - Projectleider mist voor ondernemerschap vereiste zelfstandigheid

ECLI:NL:GHARN:2010:BN5132, datum uitspraak 20-07-2010, publicatiedatum 27-08-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende heeft gemiddeld veertig uren per week werkzaamheden als projectleider/implementatie-ondersteuner verricht bij bedrijf A. Drie dagen heeft hij dat op kantoorlocaties van het bedrijf gedaan en twee dagen bij leveranciers of thuis. De inspecteur heeft voor deze werkzaamheden aanvankelijk een VAR-wuo afgegeven. Nadien heeft hij het standpunt ingenomen dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden en heeft hij de VAR-beschikking herzien. Voor het hof vecht belanghebbende deze herzieningsbeschikking aan, echter zonder succes. Volgens het hof heeft belanghebbende namelijk onvoldoende zelfstandigheid bezeten ten opzichte van zijn opdrachtgever, en is er sprake van een gezagsverhouding. De opdrachtgever had namelijk het recht om aan belanghebbende opdrachten te verstrekken en belanghebbende had de plicht om deze uit te voeren. Voorts kon belanghebbende zich alleen met goedkeuring van de opdrachtgever laten vervangen. Ook diende belanghebbende zich op kantoor te onderwerpen aan de daar geldende werktijden en huisregels.

NTFR 2010/2163 - Fooi horecapersoneel vormt loon

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4692, datum uitspraak 06-08-2010, publicatiedatum 23-08-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende exploiteerde tezamen met een aantal dochterondernemingen een keten van horecagelegenheden. In alle vestigingen werd een gelijk concept gehanteerd voor wat betreft de prijsstelling, de inkoop, de maaltijdbereiding en de vastlegging van de omzet. Bij een boekenonderzoek in 2006 komt onder meer naar voren dat de ontvangen fooien niet werden geregistreerd. De werknemers moesten de door hen ontvangen fooien in eerste instantie afdragen aan de bedrijfsleiding. De (assistent)bedrijfsleider bepaalde aan het eind van de dag of en in hoeverre deze bedragen werden aangewend om kastekorten aan te vullen. Het resterende bedrag werd daarna als fooien onder de werknemers verdeeld. Bij het bepalen van het loon heeft belanghebbende geen rekening gehouden met fooien. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat iedere werknemer dagelijks € 6 aan fooien ontvangt en heeft daartoe een naheffingsaanslag opgelegd. In geschil is of de door de inspecteur in aanmerking genomen fooien tot het belastbare loon horen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de als fooien van de klanten ontvangen bedragen eerst aanwendde ten eigen bate en dat de (resterende) bedragen die de werknemers daarna (uiteindelijk) als fooi ontvingen door belanghebbende aan hen zijn uitgekeerd als beloning voor de door hen uit hoofde van hun dienstbetrekking verrichte werkzaamheden. Deze bedragen vormen dan door belanghebbende verstrekt loon, waarop niet art. 12, maar art. 10 Wet LB 1964 van toepassing is. De rechtbank vermindert overeenkomstig het standpunt van de inspecteur nog wel de naheffingsaanslag.

NTFR 2010/2164 - Vereenvoudiging voorschriften identiteitscontrole

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een stappenplan ontwikkeld waardoor inhoudingsplichtigen gemakkelijker de identiteit van werknemers kunnen controleren. Met de vereenvoudiging die hierdoor ontstaat, is een besparing voor de inhoudingsplichtigen van 35 miljoen euro gemoeid.

NTFR 2010/2166 - Opgeschorte rentebetaling niet in later jaar in aftrek

ECLI:NL:HR:2010:BN6304, datum uitspraak 10-09-2010, publicatiedatum 10-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van dr. mr. D.S. Smit
A bv houdt 50% van de aandelen in belanghebbende. De overige 50% zijn in handen van B, die ook 100% van de aandelen in A bv houdt. In de aangifte 2002 heeft belanghebbende een rentebetaling vermeld van € 290.000 over de periode 1989 t/m 2001. Deze betaling heeft betrekking op een rekening-courantschuld die belanghebbende bij A bv had. In de jaarrekening 1998 van belanghebbende en in een schriftelijke vastlegging uit 2006 is vermeld dat op de geldlening tussen belanghebbende en A bv geen rente wordt vergoed, en dat indien de liquiditeitspositie van belanghebbende verbetert, alsnog een deel van de rente in rekening zal worden gebracht. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2010/779) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij ultimo 2001 een juridisch afdwingbare en voldoende bepaalbare verplichting tot rentebetaling had, zodat de rentebetaling niet in aftrek komt. Ook kan geen voorziening worden gevormd, nu ultimo 2001 niet een redelijke mate van zekerheid bestond dat in de toekomst rente zal worden betaald. De Hoge Raad volgt het hof hierin. Ook een correctie van het in de desbetreffende jaren onzakelijk handelen (niet in aanmerking nemen van rente) met toepassing van de foutenleer, heeft geen invloed op het vermogen van belanghebbende ultimo 2001.

NTFR 2010/2167 - Schuldenvrijvalwinst bij moeder fiscale eenheid in verband met faillerende gevoegde dochter

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
De met belanghebbende gevoegde dochter is in 2001 gefailleerd. In 2003 is dat faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. In het faillissement is een bedrag aan schulden van de dochter onbetaald gebleven. De inspecteur heeft de vrijval van de schuld tot de fiscale winst van belanghebbende gerekend. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Voor zover de schulden van de dochter onbetaald zijn gebleven, is voor belanghebbende sprake van een fiscaal relevante vermogensvermeerdering op het moment dat de dochter binnen de fiscale eenheid ophoudt te bestaan als gevolg van de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten.

NTFR 2010/2168 - Over lening met onzakelijk debiteurenrisico dient zowel bij debiteur als crediteur forfaitaire rente te worden berekend

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende heeft in 1999 aan haar dochtermaatschappij effecten overgedragen tegen een vordering in rekening-courant ad € 5,3 miljoen. De dochter had een eigen vermogen ad € 18.151 en geen activiteiten. Er was geen zekerheid gesteld of gevraagd. Later is wel een overeenkomst opgesteld, maar zonder zekerheid. In 2001 boekt de belanghebbende € 1,2 miljoen op haar vordering af wegens negatief eigen vermogen van de dochter als gevolg van rentebijschrijving en waardedaling van de effecten. Hof Arnhem (19 november 2008, NTFR 2008/2437) acht de afboeking niet aftrekbaar op grond van HR 9 mei 2008, NTFR 2008/902, BNB 2008/191 (certificaathoudersarrest). Belanghebbende heeft een debiteurenrisico genomen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben geaccepteerd. Omdat de overeengekomen rente al niet opgebracht kon worden, acht het hof armslengtecorrectie door een renteaanpassing onrealistisch.

NTFR 2010/2169 - Kosten van luxueus jacht vormen verkapte uitdelingen

ECLI:NL:HR:2010:BN7185, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
De enig aandeelhouder van belanghebbende was eigenaar van een boot. In 2003 heeft belanghebbende ter zake van werkzaamheden aan deze boot een factuur ten bedrage van € 2.556 voldaan. Belanghebbende heeft voorts een zeer luxueus motorjacht aangeschaft. De totale investering beliep een bedrag van € 1.644.753. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat genoemd bedrag van € 2.556 en de afschrijvingskosten en exploitatiekosten van het luxueus jacht niet ten laste van het resultaat van belanghebbende kunnen worden gebracht, omdat sprake is van verkapte uitdelingen. Hof Arnhem (NTFR 2010/147) was het eens met de inspecteur. De uitgaven zijn volgens het hof namelijk louter gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder.

NTFR 2010/2170 - Rente berekenen en belasten is terecht hoewel geld volgens belanghebbende geen waarde heeft

ECLI:NL:HR:2010:BN7181, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Belanghebbende heeft een vordering op haar zustervennootschap. Jaarlijks wordt een rentevergoeding bijgeschreven op de vordering. De inspecteur heeft die rente tot de belastbare winst van belanghebbende gerekend. Belanghebbende is het hier niet mee eens. Volgens belanghebbende heeft het gebruik om een vergoeding (in de vorm van rente) te betalen indien kapitaal ter beschikking wordt gesteld geen reële economische grondslag, aangezien geld op zichzelf geen waarde heeft. Berekening van rente – en het belasten ervan – is daarom niet toegestaan en in strijd met internationale verdragen. Hof Arnhem (NTFR 2009/1950) heeft niets in de stellingen van belanghebbende gezien en heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.

NTFR 2010/2171 - Certificering leidt niet tot overtreding van vervreemdingsverbod

ECLI:NL:HR:2010:BL5558, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft in 2000 onroerende zaken gekocht van een zustervennootschap. Deze verkrijging was vrijgesteld van heffing van overdrachtsbelasting wegens interne reorganisatie. In 2002 zijn alle aandelen in belanghebbende door haar moedermaatschappij geleverd aan een stichting tegen uitgifte van certificaten van die aandelen door de stichting aan de moedermaatschappij. Deze certificering heeft geleid tot naheffing van overdrachtsbelasting over de verkrijging in 2000 wegens overtreding van het vervreemdingsverbod ex art. 5b, lid 3, Uitv.besl. BRV. Volgens de inspecteur maakt belanghebbende door de certificering geen deel meer uit van het (oorspronkelijke) concern in de zin van art. 5b, lid 2, Uitv.besl. BRV. Hof Amsterdam (NTFR 2008/2138) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof. Naar het oordeel van de Hoge Raad is ook sprake van bezit van aandelen indien het economisch belang bij de aandelen berust bij de houder van de certificaten. De bewoording van art. 5b, lid 2, Uitv.besl. BRV verzet zich niet tegen een dergelijke uitleg. Ook uit de strekking van deze bepaling valt niet af te leiden dat de besluitgever zou hebben bedoeld met de eis van aandeelhouderschap tevens de eis van volledige zeggenschap in de desbetreffende vennootschap te stellen.

NTFR 2010/2172 - Fysiek gescheiden percelen worden afzonderlijk in de heffing betrokken

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM7395, datum uitspraak 27-04-2010, publicatiedatum 11-06-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft van drie verkopers een aantal aan elkaar grenzende percelen gekocht om daar een glastuinbouwbedrijf op te beginnen. Hij beroept zich in de aangifte op de vrijstelling voor bouwterreinen. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag met een vergrijpboete wegens grove schuld opgelegd die, na bij uitspraak op bezwaar te zijn verminderd, ziet op de van verkoper X aangekochte percelen, omdat daaraan geen bewerkingen hebben plaatsgevonden. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de door hem aangekochte percelen voor de toepassing van de overdrachtsbelasting als één onroerende zaak zijn aan te merken.

NTFR 2010/2173 - Inbreng onroerende zaken in cv met creditering voor 99,9% van de waarde is niet vrijgesteld

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM4472, datum uitspraak 11-05-2010, publicatiedatum 17-05-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbenden zijn allen middellijk aandeelhouder van C bv. Op 1 december 1999 wordt de commanditaire vennootschap D opgericht, waarvan belanghebbenden beherend vennoten worden en C bv commanditair vennoot. C bv brengt onroerende zaken in in de cv. De getaxeerde waarde van die onroerende zaken is f 1.061.000. C bv wordt voor f 1.000 gecrediteerd op de kapitaalrekening en het resterende deel van de getaxeerde waarde wordt bijgeschreven op de rekening-courant. Op 1 november 2001 zijn de onroerende zaken door de cv verkocht aan F bv voor een bedrag van f 4.994.500. In geschil is of C bv vanwege de inbreng van de onroerende zaken recht heeft op de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel e, Wet BRV (tekst van 31 maart 1995 tot en met 27 februari 2000).

NTFR 2010/2174 - Mislopen heffingsrentevergoeding door ambtshalve verminderen voorlopige aanslag kan niet door de beugel

ECLI:NL:GHARN:2010:BN4115, datum uitspraak 13-07-2010, publicatiedatum 17-08-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. V.M. Maat
Aan belanghebbende is een voorlopige aanslag VPB 2007 opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 214.890. Naar aanleiding van de aangifte van belanghebbende heeft de inspecteur deze voorlopige aanslag op 20 september 2008 ambtshalve verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar bedrag van € 24.564. Daarbij is geen heffingsrente aan belanghebbende vergoed. Wel is over de periode vanaf 1 januari 2008 invorderingsrente vergoed. Volgens het hof kan de handelwijze van de inspecteur niet door de beugel. Door in plaats van een nadere negatieve voorlopige aanslag op te leggen te kiezen voor de weg van het ambtshalve verminderen, ontneemt de inspecteur belanghebbende namelijk de weg naar de belastingrechter en de vergoeding van heffingsrente vanaf 1 juli 2007. Daarom ziet het hof de ambtshalve verleende vermindering als een nadere negatieve voorlopige aanslag met een beschikking heffingsrente van nihil. Dit laatste is volgens het hof niet correct. Belanghebbende heeft namelijk recht op vergoeding van heffingsrente over de periode van 1 juli 2007 tot 1 januari 2008. Over de periode daarna krijgt belanghebbende geen heffingsrentevergoeding omdat zij reeds – naar een even hoog bedrag – invorderingsrente vergoed heeft gekregen.

NTFR 2010/2175 - Niet tijdig verwerken van verbeterde aangifte vormt ambtelijk verzuim van inspecteur

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende heeft op 31 maart 2008 over het jaar 2007 (elektronisch) aangifte IB/PVV gedaan. Op 5 januari 2009 heeft belanghebbende, eveneens elektronisch, een verbeterde aangifte ingediend waarbij het inkomen uit werk en woning met € 60.000 is verhoogd. In het automatiseringssysteem van de Belastingdienst zijn op 4 december 2008 de elementen van de aanslag IB/PVV 2007 vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende op 31 maart 2008 ingediende aangifte. Door de Belastingdienst/Centrale Administratie is vervolgens op 21 februari 2009 de belastingschuld geformaliseerd. Met dagtekening 6 maart 2009 is de aanslag IB/PVV 2007 aan belanghebbende opgelegd zonder dat daarbij rekening is gehouden met de verbeterde aangifte. De inspecteur heeft op 20 juni 2009 een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of de inspecteur over een nieuw feit beschikt dat navordering rechtvaardigt.

NTFR 2010/2177 - Beëindiging tax sparing credit in belastingverdrag met Tunesië

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid die het belastingverdrag met Tunesië biedt om de aanvullende belastingverrekening (tax sparing credit) op te zeggen. Deze tax sparing credit ziet op dividenden, interest en royaly’s uit Tunesië. De wijziging van het belastingverdrag wordt effectief op 1 januari 2011. Het nieuwsbericht en het relevante nummer uit het Tractatenblad zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2010/2181 - Wijzigingsprotocol belastingverdrag met Slowakije inzake overheidsfuncties; stilzwijgende goedkeuring

Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Bij brief van 3 september 2010 van de minister van Buitenlandse Zaken wordt een op 7 juni 2010 met Slowakije overeengekomen protocol tot wijziging van het belastingverdrag met (voorheen) Tsjecho-Slowakije ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Met het protocol wordt het belastingverdrag op één onderdeel gewijzigd. Het artikel inzake overheidsfuncties (artikel 20) wordt in overeenstemming gebracht met het corresponderende artikel in het OESO-Modelverdrag 2008. Zo vervalt de aan het OESO-Modelverdrag 1963 ontleende zinsnede dat de diensten ‘in de uitoefening van overheidsfuncties’ moeten zijn verricht. Verder is een uitzondering opgenomen voor lokaal aangeworven krachten. De teksten van het wijzigingprotocol en van de bij de brief gevoegde toelichtende nota zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2010/2183 - Verkoop keukengerei in België in Nederland belast

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN4683, datum uitspraak 05-08-2010, publicatiedatum 23-08-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende woont in Nederland en verkoopt keukengerei aan particulieren in België. Belanghebbende heeft over de door hem behaalde omzet geen omzetbelasting voldaan. De inspecteur heeft over de omzet nageheven en twee naheffingsaanslagen opgelegd. In geschil is of deze naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende de goederen in Nederland aanschaft en vervolgens naar België vervoert om ze daar te verkopen. Belanghebbende heeft derhalve een fictieve levering in de zin van art. 3a, lid 1, Wet OB 1968 verricht. In dat geval wijst art. 5, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968 Nederland aan als plaats van levering. Het vervoer van Nederland naar België levert een intracommunautaire verwerving in België op. Nu gesteld noch gebleken is dat daarover in België omzetbelasting is geheven, worden deze leveringen op grond van art. 17b, lid 2, en art. 17d Wet OB 1968 in Nederland belast tegen het algemene tarief. De rechtbank vermindert overeenkomstig het standpunt van de inspecteur nog wel de naheffingsaanslag.

NTFR 2010/2188 - Opslag voor wenskaartenverkopers behoort tot de vergoeding

ECLI:NL:HR:2010:BL1060, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Belanghebbende verkoopt door tussenkomst van kaartverkopers wenskaarten aan particulieren. In geschil is of hij omzetbelasting verschuldigd is over het bedrag dat de kaartverkopers aan de particulieren in rekening hebben gebracht of over het bedrag dat hij, na aftrek van de provisie, van de kaartverkopers ontvangt. Hof Leeuwarden (NTFR 2008/1725) heeft geoordeeld dat belanghebbende over het bedrag dat de particulieren in rekening is gebracht omzetbelasting is verschuldigd. De feiten wijzen erop dat belanghebbende zijn kaarten leverde aan de particulieren en niet aan de kaartverkopers. De kaartverkopers hebben nooit de eigendom of beschikkingsmacht over de kaarten gehad. Een overeenkomst tot overdracht van de kaarten tussen belanghebbende en de kaartverkopers is evenmin gesloten. De kaartverkopers hebben niet de macht overgedragen gekregen om als eigenaar over de kaarten te beschikken en de kaarten hebben het bedrijfsvermogen van belanghebbende niet eerder verlaten dan op het moment dat de kaarten aan de particulieren werden geleverd. De hiertegen in cassatie aangevoerde cassatiemiddelen zijn door de Hoge Raad verworpen onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Wel vermindert de Hoge Raad ambtshalve de naheffingsaanslag met € 1.050 onder verwijzing naar zijn arrest van 17 september 2010, nr. 08/04233.

NTFR 2010/2189 - Afschaffing laag bestelautotarief particulieren is niet discriminatoir en leidt niet tot buitensporige last

ECLI:NL:HR:2010:BK3103, datum uitspraak 10-09-2010, publicatiedatum 10-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Met ingang van 1 juli 2005 is de tariefstelling in de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto’s aangepast. Vanaf die datum geldt het lagere tarief niet meer voor particulieren, maar wel voor ondernemers (in de zin van Wet OB 1968). Belanghebbende, een particulier, acht deze wettelijke regeling discriminatoir en voorts in strijd met art. 1, Eerste Protocol, EVRM. Hof Arnhem (NTFR 2008/2064) stelde belanghebbende in het ongelijk. Ook in cassatie heeft belanghebbende geen succes. Volgens de Hoge Raad is van discriminatie geen sprake, omdat de wetgever onderscheid mag maken tussen binnen de ondernemingssfeer gebruikte en binnen de privésfeer gebruikte goederen. Van schending van het eigendomsrecht is evenmin sprake. Ook al wordt met belanghebbende ervan uitgegaan dat de auto door de tariefsverhoging in waarde is verminderd, dan nog leiden de tariefsverhoging en waardevermindering in het algemeen niet tot een buitensporige last. Dat dit hier anders zou zijn, heeft belanghebbende niet aangevoerd.

NTFR 2010/2190 - Mogelijkheid om pompinstallatie tijdelijk uit te schakelen leidt niet tot houderschap

ECLI:NL:HR:2010:BM7249, datum uitspraak 11-06-2010, publicatiedatum 11-06-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende heeft een nieuwe rundveestal met kelder laten bouwen. Om de bouwput droog te houden is bronbemaling toegepast met apparatuur die door de aannemer is gehuurd van een bronbemalingsbedrijf. Dit bedrijf heeft de bronbemaling aangemeld bij de provincie Gelderland. In het afmeldingsformulier is belanghebbende genoemd als houder van de inrichting. Dit formulier is ondertekend door belanghebbende. In de bemalingsperiode heeft belanghebbende vanwege de beperkte stroomcapaciteit en de noodzaak het melkvee te melken op gezette tijden de pompinstallatie tijdelijk uitgezet. Ter zake van de onttrekking van grondwater is belanghebbende aangeslagen voor de grondwaterbelasting. In geschil is of belanghebbende als houder van de inrichting kan worden aangemerkt. Hof Arnhem (NTFR 2009/909) heeft geoordeeld dat gezien de gang van zaken met betrekking tot de bediening van de pomp, zowel belanghebbende als de aannemer als feitelijke machthebber van de inrichting kan worden aangemerkt, zodat belanghebbende terecht is aangeslagen. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Volgens de Hoge Raad leidt de mogelijkheid van belanghebbende om tijdelijk de pompinstallatie uit te schakelen om het vee te kunnen melken namelijk niet tot het uitoefenen van de feitelijke macht over de pompinstallatie.

NTFR 2010/2192 - De aan de energieonderneming opgelegde aanslagen precariobelasting zijn niet in strijd met de verordening of beginselen van behoorlijk bestuur

ECLI:NL:GHAMS:2010:BN6202, datum uitspraak 26-08-2010, publicatiedatum 08-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende (A nv) beheert het onder, op en boven de gemeentegrond van de gemeente Haarlem aanwezige leidingnetwerk dat wordt gebruikt voor levering van gas en elektriciteit aan huishoudens en bedrijven binnen het grondgebied van de gemeente Haarlem. Rechtbank Haarlem is van oordeel dat een redelijke uitleg van art. 8, aanhef en onder a, Verordening precariobelasting meebrengt dat onder ‘een door het gemeentebestuur bevolen wijziging van de bestaande toestand’ moet worden verstaan een wijziging van een feitelijke toestand. Het besluit van het gemeentebestuur om met ingang van het belastingjaar 2005 precariobelasting te gaan heffen op onder, op of boven de voor openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezige voorwerpen, zoals kabels en leidingen kan niet als zodanig worden aangemerkt. De aanslagen precariobelasting zijn dan ook niet in strijd met genoemd artikel van de verordening opgelegd. De heffingsambtenaar heeft niet in strijd gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank.

NTFR 2010/2193 - Onbebouwde grond verzorgingstehuis is in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar als de opstal (I)

ECLI:NL:HR:2010:BL5650, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is gebruiker van een verzorgingstehuis dat is gebouwd op een perceel van 8.000 m2. De bebouwde oppervlakte is 2.300 m2. De onbebouwde grond bestaat uit een tuin, parkeerplaatsen en paden. Van de waarde van de opstal is 67% toe te rekenen aan delen die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Aan belanghebbende is wegens gebruik van de onroerende zaak voor het jaar 2006 een aanslag OZB opgelegd. Belanghebbende heeft verzocht de heffingsmaatstaf te verlagen met de waarde van de onroerende zaak die kan worden toegerekend aan delen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals bedoeld in art. 220f, lid 8, Gem.w (thans art. 220e). De heffingsambtenaar heeft in dat verband de grond niet toegerekend aan woondoeleinden. In geschil is of een gedeelte van de grond moet worden aangemerkt als in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden, en zo ja, welk gedeelte. De Hoge Raad stelt voorop dat de ondergrond van de opstal geen andere functie heeft dan de opstal. De waarde van die ondergrond moet derhalve aan de woondelen en de overige delen van de opstal worden toegerekend naar evenredigheid met de waarde van die delen (in casu 67%). Verder vormt de onbebouwde grond een te onderscheiden deel van de onroerende zaak. Daarvoor kan als regel worden aangenomen dat die grond in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar is als de opstal (in casu 67%). De onbebouwde grond is in dit geval dus niet hoofdzakelijk (70% of meer) dienstbaar aan woondoeleinden, zodat deze niet deelt in de gebruikersfaciliteit van art. 220f, lid 8, Gem.w.

NTFR 2010/2194 - Onbebouwde grond verzorgingstehuis is in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar als de opstal (II)

ECLI:NL:HR:2010:BL5638, datum uitspraak 17-09-2010, publicatiedatum 17-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010
Belanghebbende is gebruiker van een verzorgingstehuis dat is gebouwd op een perceel van 13.000 m2. De bebouwde oppervlakte is 3.600 m2. De onbebouwde grond bestaat uit een tuin, parkeerplaatsen en wegen. Van de waarde van de opstal is 49% toe te rekenen aan delen die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Aan belanghebbende is wegens gebruik van de onroerende zaak voor het jaar 2006 een aanslag in de OZB opgelegd. Belanghebbende heeft verzocht de heffingsmaatstaf te verlagen met de waarde van de onroerende zaak die kan worden toegerekend aan delen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals bedoeld in art. 220f, lid 8, Gem.w (thans art. 220e). De heffingsambtenaar heeft in dat verband de grond niet toegerekend aan woondoeleinden. In geschil is of een gedeelte van de grond moet worden aangemerkt als in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden, en zo ja, welk gedeelte. De Hoge Raad stelt voorop dat de ondergrond van de opstal geen andere functie heeft dan de opstal. De waarde van die ondergrond moet derhalve aan de woondelen en de overige delen van de opstal worden toegerekend naar evenredigheid met de waarde van die delen (in casu 49%). Verder vormt de onbebouwde grond een te onderscheiden deel van de onroerende zaak. Daarvoor kan als regel worden aangenomen dat die grond in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar is als de opstal (in casu 49%). De onbebouwde grond is in dit geval dus niet hoofdzakelijk (70% of meer) dienstbaar aan woondoeleinden, zodat deze niet deelt in de gebruikersfaciliteit van art. 220f, lid 8, Gem.w.

NTFR 2010/2195 - Bij bepaling WOZ-waarde geen rekening houden met voorkeursrecht gemeente

ECLI:NL:HR:2010:BN6300, datum uitspraak 10-09-2010, publicatiedatum 10-09-2010
Aflevering 38, gepubliceerd op 23-09-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht voor de gemeente is gevestigd. Dit recht houdt in dat zodra belanghebbende de onroerende zaak te koop aanbiedt, de gemeente als eerste de gelegenheid moet worden geboden om de onroerende zaak tegen de werkelijke waarde te kopen. In geschil is of dit recht van invloed is op de WOZ-waarde. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De Wet voorkeursrecht gemeenten waarborgt dat de verkoper bij de uitoefening van het recht door de gemeente de werkelijke waarde van de onroerende zaak vergoed krijgt. Hiermee verdraagt zich niet dat wordt aangenomen dat dit recht van invloed is op de WOZ-waarde.