Aflevering 22

Gepubliceerd op 31 mei 2012

NTFR 2012/1316 - Overpeinzingen bij de boerkataks

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 geschreven door mr. F. van Horzen
‘Rekent niet op de dankbaarheid der Moslimsche vrouw, zoo gij haar wilt emancipeeren – zij zal u bespotten.’C. Snouck Hurgronje, ‘De Islam’, De Gids, jaargang 50, 1886, deel III, p. 132, te raadplegen op www.dbnl.org.

NTFR 2012/1317 - Is de huidige winstrechtbepaling van art. 17a, onderdeel b, Wet VPB 1969 deels een dode letter?

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 geschreven door mr. dr. H. Vermeulen
Op de voet van art. 17a, onderdeel b, Wet VPB 1969 worden tot een Nederlandse onderneming gerekend ‘rechten op aandelen in de winst of de medegerechtigdheid tot het vermogen van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd voorzover zij niet opkomen uit effectenbezit’. Deze bepaling en haar voorganger worden in de literatuur veelal aangeduid als de winstrechtbepaling.Zie over de winstrechtbepaling (en haar uitzondering) uitgebreid R.W.G. Rouwers, Buitenlandse belastingplicht. Drie inkomensbestanddelen in historisch perspectief (diss.), Deventer 1996, p. 269 e.v., alsmede D.A. Albregtse, ‘Het winstaandeel van een buiten Nederland wonende commanditaire vennoot van een binnen Nederland gevestigde commanditaire vennootschap’, WFR 1979/5413, p. 792 e.v. en A.H.M. Daniëls, ‘De buitenlandse commanditaire vennoot: objectieve of subjectieve belastingplicht?’, in: E. Aardema e.a., Van Dijck: bundel opstellen aangeboden aan Prof.Dr. J.E.A.M. van Dijck ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brabant, Deventer 1988, p. 79 e.v. In deze bijdrage onderzoek ik de uitsluiting van deze winstrechtbepaling voor het ‘effectenbezit’. Ik stel vast dat de Wet VPB 1969 geen definitie bevat van dat begrip effectenbezit. In de AWR is het begrip evenmin gedefinieerd. Aangezien noch in de parlementaire stukken bij de totstandkoming van de Wet IB 1964 noch in die bij de aanpassing van de Wet VPB 1969 in verband met de invoering van de Wet IB 2001 hieromtrent duidelijkheid is verschaft, verken ik eerst de wetsgeschiedenis op dit punt. Op deze plaats merk ik nog op dat het bereik van de winstrechtbepaling ruim is en behalve een commanditaire deelname bijvoorbeeld ook een winstdelende leningHof Den Haag 6 maart 1961, nr. 26/1961, BNB 1961/324. daaronder kan vallen.Zie ook M.J. Feskens en F.A. Engelen, ‘Internationale aspecten van de Belastingherziening 2001’, WFR 1999/6362, p. 1505 e.v., onderdeel 6.7.

NTFR 2012/1321 - Zetelverplaatsing leidt tot partiële eindafrekening

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7134, datum uitspraak 02-02-2012, publicatiedatum 29-02-2012
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende (X bv) en haar dochtermaatschappijen houden zich bezig met het transport van goederen. In 1997 verzorgt een werkmaatschappij (A bv) van één van de dochters van belanghebbende, bv 1, het vervoer van elektrische huishoudelijke apparatuur naar Rusland voor F. De goederen worden echter op het verkeerde adres afgeleverd en niet meer teruggevonden. F stelt vervolgens onder andere bv 1 en de werkmaatschappij aansprakelijk voor de schade. Begin 1998 verkoopt belanghebbende de aandelen bv 1 aan een derde. Hierbij wordt een garantieclausule opgenomen met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding. In 2000 en 2001 wordt de zetel van belanghebbende vervolgens verplaatst. Eerst naar Malta en vervolgens naar de Nederlandse Antillen. Belanghebbende wil in 2000 een voorziening vormen voor de schadevergoedingsclaim. De inspecteur weigert dit en constateert stakingswinst in verband met de zetelverplaatsing. Het hof bevestigt het oordeel van Rechtbank Haarlem dat een eventuele last die voortvloeit uit het beding tot vrijwaring voor belanghebbende moet worden aangemerkt als een negatief voordeel uit hoofde van de deelneming in bv 1. Het hof overweegt vervolgens dat eindafrekening niet is toegestaan, omdat belanghebbende niet heeft opgehouden uit haar onderneming in Nederland winst te genieten. Volgens het hof dient in dit geval echter de ratio van art. 16 Wet IB 1964 te prevaleren boven de tekst van deze bepaling en mag belanghebbende dan ook geen voorziening vormen en leidt de zetelverplaatsing tot partiële eindafrekening.

NTFR 2012/1322 - Brief met visie toekomstbestendigheid hypotheekrenteaftrek naar de Eerste Kamer

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Financiën sturen, mede namens de minister van Financiën, een brief over de visie op de toekomstbestendigheid van de hypotheekrenteaftrek aan de Eerste Kamer. Daarmee reageren zij op de motie Kuiper c.s. In de brief gaan zij in op bestaande studies op het terrein van de woningmarkt, op de positie van de huidige eigenwoningbezitter, de toegang tot koopwoningen voor starters en de grenzen waarbinnen sprake is van een aanvaardbare schuldenlast en het beslag op de algemene middelen. Bij de brief is naast een bijlage met een analyse op de net vermelde punten ook een bijlage met een nadere uitwerking gevoegd van het voorstel om alleen aftrek van eigenwoningrente toe te staan bij een minimaal annuïtaire aflossing.

NTFR 2012/1323 - Tweede Kamervragen over weekenduitgaven beantwoord

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Tweede Kamervragen over weekenduitgaven voor gehandicapten. De vragen zijn gesteld omdat op de website van de Belastingdienst een waarschuwing staat dat de kosten voor verzorging niet aftrekbaar zijn als de gehandicapte voldoende inkomen of vermogen heeft om de uitgaven zelf te betalen. De staatssecretaris meldt dat hij de website zal laten aanpassen omdat de inkomens- en vermogenspositie van de gehandicapte weliswaar van belang is, maar dat ook van belang is of de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen kan voelen de kosten te voldoen. In het algemeen zal daarvan sprake zijn.

NTFR 2012/1325 - Vierde nota van wijziging wetsvoorstel studiefinanciering

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stuurt, mede namens de staatssecretaris van Financiën de vierde nota van wijziging inzake het voorstel van wet ‘studeren is investeren’. In verband met het Lenteakkoord is de inhoud van het wetsvoorstel teruggebracht tot het inkorten van het studentenreisrecht, het vervallen van de bijverdiengrens voor ondernemers in hun laatste studiejaar en het herstel van enkele technische onvolkomenheden. Het element van het sociale leenstelsel en daarmee de ermee samenhangende fiscale wijzigingen zijn met de vierde nota van wijziging uit het wetsvoorstel gehaald. Wij voegen verder de derde nota van wijziging als brondocument bij. Daarin is geen fiscaal relevante wijziging opgenomen.

NTFR 2012/1327 - Onbegrijpelijk oordeel dat aan Lichtensteinse Stiftung overgemaakte bedragen belast zijn als resultaat uit werkzaamheid

ECLI:NL:HR:2012:BW5393, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
De echtgenote van belanghebbende is bestuurster en enig werkneemster van C bv. Zij heeft één prioriteitsaandeel in C bv. De andere aandelen zijn in handen van een Lichtensteinse Stiftung. Belanghebbende is procuratiehouder met volledige volmacht van C bv. Belanghebbende werft voor I Inc (VS) klanten voor financieringsproducten. De klanten moeten daartoe een aanvraag indienen bij C bv. Uit informatie van de Amerikaanse autoriteiten blijkt dat bedragen zijn overgemaakt door I Inc aan de Lichtensteinse Stiftung. Hof Arnhem (7 mei 2010, nrs. 05/00164 t/m 05/00167, NTFR 2010/1319) heeft geoordeeld dat deze bedragen als door belanghebbende genoten resultaat uit een werkzaamheid moeten worden aangemerkt. De Hoge Raad acht dit oordeel gelet op de feitelijke constellatie onbegrijpelijk. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een raadsheer van Hof Arnhem niet partijdig was vanwege zijn werkzaamheden in het verleden als belastingambtenaar.

NTFR 2012/1328 - Overeenkomst met Zweden over de uitwisseling van inlichtingen

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012
Dit besluit bevat een bekendmaking van het in april 2012 tussen Nederland en Zweden gesloten memorandum van overeenstemming over de uitwisseling van inlichtingen op het gebied van de directe belastingen. Dit memorandum vervangt een eerder soortgelijk memorandum van overeenstemming uit 2004. De overeenkomst geeft onder meer categorieën weer voor de automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen. Tevens geeft de overeenkomst richtlijnen voor de aanwezigheid van belastingambtenaren op het grondgebied van de andere staat.

NTFR 2012/1329 - Normale waarde blijft uitzondering

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Aan Balkan and Sea Properties, een belastingplichtige vennootschap, wordt in 2009 door een gelieerde zustervennootschap onroerende goed geleverd voor 21.318.852 BGN. De berekende btw is in aftrek gebracht. Volgens de Bulgaarse wetgeving moet bij een levering tussen verbonden personen de maatstaf van heffing de normale waarde van de goederen zijn. Deze normale waarde (21.216.300 BGN) is lager dan de verkoopprijs. De belastingdienst weigert aftrek van btw over het meerdere als onrechtmatig gefactureerd. Provadinvest, een belastingplichtige vennootschap, levert in 2009 aan een van haar vennoten twee voor het gebruik van kassen bestemde gronden en één terrein aan haar vertegenwoordiger voor 25.000 BGN zonder berekening van btw. De Bulgaarse belastingdienst is van mening dat deze transacties niet alleen vrijgestelde leveringen van gronden zijn, maar ook de belaste levering van installaties, verbeteringen en meerjarige teelten. Ook hier moet de normale waarde (392.700 BGN of een hoger bedrag dan de betaalde tegenprestatie) als maatstaf van heffing worden gehanteerd, aangezien het verkopen tussen verbonden personen betreft. Op vragen van de verwijzende rechter in de volgende geschillen verklaart het HvJ na voeging van de zaken dat art. 80, lid 1, Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de in dit artikel neergelegde toepassingsvoorwaarden uitputtend zijn geregeld en dat een nationale wettelijke regeling dus niet krachtens deze bepaling kan vaststellen dat de maatstaf van heffing de normale waarde van de handeling is in gevallen die niet in deze bepaling zijn opgesomd, met name wanneer de belastingplichtige recht heeft op volledige aftrek van de btw, hetgeen de nationale rechter dient te verifiëren. Art. 80, lid 1, Btw-richtlijn verleent de betrokken vennootschappen het recht, zich voor de nationale rechter rechtstreeks op deze bepaling te beroepen, teneinde zich te verzetten tegen de toepassing van nationale wettelijke bepalingen die niet verenigbaar zijn met deze bepaling. Indien de nationale wettelijke regeling niet conform bedoeld art. 80, lid 1, van deze richtlijn kan worden uitgelegd, moet de nationale rechter iedere daarmee strijdige bepaling van deze wettelijke regeling buiten toepassing laten.

NTFR 2012/1330 - HvJ legt NAVO-nultarief uit

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Able UK ltd heeft met het Amerikaanse Ministerie van vervoer een overeenkomst gesloten voor het ontmantelen van dertien schepen die in de vaart waren voor de Amerikaanse marine, maar die aan de reservevloot zijn overgedragen en voor anker liggen in de James River in Virginia (VS). Volgens de overeenkomst moeten de schepen in gereedheid worden gebracht en van de VS naar Engeland worden gesleept. Voorts moeten de schepen, na op de werf van Able in Teesside (Engeland) te zijn gedokt, worden ontmanteld. Op vragen van de verwijzende rechter in een procedure over toepassing van het nultarief op de ontmantelingsactiviteiten verklaart het HvJ voor recht dat art. 151, lid 1, sub c, Btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een dienst die wordt verricht in een lidstaat die partij is bij het Noord-Atlantische Verdrag en die bestaat in de ontmanteling van verouderde schepen van de marine van een andere staat die partij is bij dat verdrag, krachtens die bepaling enkel van btw is vrijgesteld indien die dienst wordt verricht voor een onderdeel van de strijdkrachten van die andere staat die deelnemen aan de gemeenschappelijke defensie-inspanning of voor het hen begeleidende burgerpersoneel, en diezelfde dienst wordt verricht voor een onderdeel van die strijdkrachten die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn gelegerd of verblijven of voor het hen begeleidende burgerpersoneel.

NTFR 2012/1331 - A-G Van Hilten belicht OB-aspecten van intracommunautaire handelstransacties waarbij onregelmatigheden zijn geconstateerd

Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
De onderhavige vijf zaken hebben betrekking op handelstransacties met een intracommunautaire tint waarbij onregelmatigheden zijn geconstateerd. In elk van de vijf zaken speelt één of meer van de volgende vragen. Ten eerste die of aan de aftrek van voorbelasting de eis kan worden gesteld dat de leverancier – de opsteller van de factuur – feitelijk is gevestigd op het op de factuur vermelde adres. In de tweede plaats speelt de vraag of voor de toepassing van het nultarief ter zake van een intracommunautaire levering de afnemer geïdentificeerd dient te zijn. Ten slotte wordt in (enkele van) de vijf zaken de vraag opgeworpen of toepassing van het nultarief – dan wel teruggaaf van omzetbelasting – geweigerd kan worden op de enkele grond dat sprake is van betrokkenheid bij (carrousel)fraude. In de gemeenschappelijke bijlage gaat A-G Van Hilten in op de voor de beantwoording van deze vragen relevante aspecten.

NTFR 2012/1333 - Aan een aan een ander gegeven bindende tariefinlichting kunnen geen rechten worden ontleend

ECLI:NL:HR:2012:BW5392, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Het door belanghebbende ingevoerde product A is door de inspecteur als optisch toestel ingedeeld onder post 9013 80 van de GN. De Sloveense douaneautoriteiten hebben aan een ander dan belanghebbende een bindende tariefinlichting afgegeven waarbij hetzelfde product als verlichtingstoestel onder post 9405 50 van de GN is ingedeeld. Volgens Hof Amsterdam dient A als optisch toestel onder post 9013 80 van de GN te worden ingedeeld. Indeling onder post 9405 van de GN is naar het oordeel van het hof niet mogelijk, omdat A geen licht produceert. De Hoge Raad deelt de visie van het hof. Voorts kan belanghebbende volgens de Hoge Raad geen vertrouwen ontlenen aan een passage in het Handboek douane. Ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Ingevolge art. 12 CDW kan namelijk alleen de verkrijger van een bindende tariefinlichting daaraan rechten ontlenen.

NTFR 2012/1334 - Hof passeert ten onrechte voorwaardelijk bewijsaanbod; na verwijzing ook behandeling van beroep op verjaring dat eerst in cassatie is gedaan

ECLI:NL:HR:2012:BW5396, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 22, gepubliceerd op 31-05-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Belanghebbende heeft werknemers ingeleend. Aan de uitlener is op 5 december 2000 een naheffingsaanslag LB opgelegd. De ontvanger heeft daarvoor uitstel van betaling verleend zonder zekerheid te vragen. De ontvanger heeft in 2000 en 2001 aan de uitlener verklaringen inzake het betalingsgedrag afgegeven. De uitlener heeft de naheffingsaanslag uiteindelijk niet betaald. Vervolgens is belanghebbende in oktober 2002 aansprakelijk gesteld voor de nageheven LB. Na verwijzing in de eerste cassatieprocedure (HR 19 december 2008, nr. 43.282, NTFR 2009/56) heeft Hof Arnhem (2 november 2010, nr. 08/00610, NTFR 2010/2697) geoordeeld dat 1. de ontvanger bij het verlenen van uitstel van betaling aan de uitlener met te weinig zekerheid genoegen heeft genomen, 2. het verleende uitstel voor de naheffingsaanslag van 5 december 2000 heeft geleid tot één verklaring inzake betalingsgedrag van 19 december 2001, 3. deze verklaring meebrengt – gelet op het aangiftetijdvak van de uitlener van één maand – dat belanghebbende gedurende één maand (tot 19 januari 2002) niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de LB die voortvloeit uit het inlenen binnen die periode, en 4. belanghebbende geen andere verklaringen inzake betalingsgedrag heeft ingebracht. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak, omdat het hof is voorbijgegaan aan een (voorwaardelijk) bewijsaanbod van belanghebbende om te bewijzen dat hij meer verklaringen inzake betalingsgedrag bij de uitlener heeft opgevraagd en verkregen. De Hoge Raad geeft in de verwijzingsopdracht mee dat ook moet worden behandeld het beroep op verjaring van het recht op dwanginvordering, ondanks dat dit beroep voor het eerst in de cassatieprocedure is gedaan.