Aflevering 21

Gepubliceerd op 24 mei 2012

NTFR 2012/1274 - Vrijheid geef je door

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 geschreven door prof. mr. G.J.M.E. de Bont
Van overheidswege wordt op en rond 5 mei van elk jaar de gedachte gestimuleerd dat we de vrijheid moeten koesteren die we in 1945 terug hebben gekregen. Daar zit natuurlijk wel iets in. We mogen de Canadezen, Engelsen, Amerikanen en – niet te vergeten – de Polen dankbaar zijn dat zij lijf en leden hebben geriskeerd om ver van hun eigen vaderland een landje aan de Noordzee te bevrijden van de donkere tirannie van de Duitsers. De vraag is echter of thans van een echte vrijheid nog wel kan worden gesproken. Uiteraard worden we niet door buitenlandse mogendheden onderdrukt, maar de positie van de burger ten opzichte van de overheid verdient wel nadere aandacht. Dat de steden en snelwegen vol hangen met camera's lijkt niet veel mensen meer te interesseren. Dat uitermate persoonlijke gegevens als DNA en vingerafdrukken in grote databanken worden opgeslagen, die op brede schaal toegankelijk zijn, wordt vanzelfsprekend gevonden. Het alomvattende motto om zulks te rechtvaardigen is dan: ‘Van mij mogen ze alles weten, want ik heb toch niets te verbergen.’ Een dergelijke opvatting mag een ieder er natuurlijk op na houden. Bij een dergelijk minimalistische opvatting omtrent het recht op privacy is het vertrouwen in de overheid (extreem) groot. De vraag is echter waarop dit is gebaseerd. Crimefighting staat hoog op de agenda en de mensenrechten zijn geen aspect dat het goed doet in de Staten-Generaal.

NTFR 2012/1275 - Winsttoerekening binnen Europa: back to the future and beyond

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 geschreven door mr. F. van Horzen
Op 16 maart 2011 is de tekst voor een ontwerprichtlijn van de CCCTB gepubliceerd. Of de ontwerprichtlijn ooit definitieve vorm zal krijgen, kan thans ernstig worden betwijfeld, ondanks de goedkeuring van de richtlijn door het Europese Parlement op 19 april jl. en het Frans-Duitse convergentie-initiatief uit februari van dit jaar.Grünbuch der Deutsch-Französischen Zusammenarbeit, Konvergenzpunkte bei der Unternehmensbesteuerung, Februar 2012. Het Nederlandse parlement heeft vrij snel na publicatie van de ontwerprichtlijn negatief gereageerd.Kamerstukken II, 2010-2011, 32 728, nr. 4. Wanneer wordt gekeken naar de Nederlandse motivering van de afwijzing, valt op dat daar niet of nauwelijks technisch inhoudelijke zaken aan de orde zijn gesteld. De kritiek op de ontwerprichtlijn vertoont veel raakvlakken met de verzuchting van een romanpersonage van Willem Elsschot: ‘En in Brussel vinden die heren iedere dag maar weer nieuwe belastingen uit…’Willem Elsschot, De Verlossing, Verzameld werk, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2005, p. 166. Het zou mijns inziens jammer zijn indien de ontwerprichtlijn alleen om veronderstelde negatieve budgettaire gevolgen voor de lidstaten zou sneuvelen zonder een fundamentele discussie over in de ontwerprichtlijn begrepen interessante zaken. Het onderdeel van de ontwerprichtlijn dat wat mij betreft de meeste aandacht verdient, is de regeling van de winsttoerekening over het door een groep behaalde resultaat aan de groepsleden, de ‘formula apportionment’ van hoofdstuk XVI van de ontwerprichtlijn. Deze methode wijkt af van de in art. 7, lid 2, OESO-Modelverdrag neergelegde methode van winstallocatie. Het verschil tussen beide methoden is reeds in 1933 beschreven door Mitchell B. Carroll in zijn monumentale studie ten behoeve van de Volkenbond: ‘The two underlying theories of taxing foreign enterprises with local establishments are:

NTFR 2012/1276 - Exit art. 2.5 Wet IB 2001?

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 geschreven door mr. S. Wolvers
Een recente uitspraak van Hof Den BoschHof Den Bosch 16 maart 2012, nr. 11/00482, NTFR 2012/1295. De uitspraak betreft het hoger beroep tegen Rechtbank Breda 10 juni 2011, nr. 10/2971, NTFR 2011/2134, met commentaar van Korving. zou wel eens verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor art. 2.5 Wet IB 2001. Het hof oordeelt kort gezegd dat het Verdrag Nederland-Duitsland 1956 (hierna: het Verdrag) Nederland niet toestaat, anders dan art. 2.5 Wet IB 2001 bepaalt, inkomen dat ter heffing is toegewezen aan Duitsland in de heffingsgrondslag te betrekken. Na het arrest GielenHvJ 18 maart 2010, zaak C-440/08, NTFR 2010/795, met commentaar van Noordenbos. Zie HR 29 oktober 2010, nr. 43.761bis, NTFR 2010/2622, met commentaar van Nijkeuter voor het eindoordeel van de Hoge Raad. een nieuwe tegenslag voor art. 2.5 Wet IB 2001. Het is de vraag of het artikel deze nieuwe tegenslag, zo het ingestelde beroep in cassatie door de Hoge Raad ongegrond wordt verklaard, zal overleven.

NTFR 2012/1277 - Beheersverslag Belastingdienst 2011 naar de Tweede Kamer

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft het Beheerverslag Belastingdienst 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden. In het verslag is informatie opgenomen over de activiteiten die de Belastingdienst in 2011 heeft verricht, over de resultaten die zijn behaald en over de mensen, middelen en processen die daarbij zijn ingezet.

NTFR 2012/1278 - Geen evenredige toerekening van betaalde 'gouden handdruk' aan onbelaste en belaste stakingswinst

ECLI:NL:HR:2012:BW5394, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende is beherend vennoot in een cv die een tuinbouwbedrijf exploiteerde. In 2004 is door verkoop van alle grond en opstallen het tuinbouwbedrijf gestaakt. De stakingswinst van de cv ziet op de grond en op de opstallen/inventaris. Het aandeel van belanghebbende in de winst op de grond valt onder de landbouwvrijstelling. In 2004 is een gouden handdruk betaald aan een werknemer van de cv wegens beëindiging van de dienstbetrekking. Volgens de minister moet de gouden handdruk naar evenredigheid worden toegerekend aan de vrijgestelde winst op de grond en de belaste winst op de opstallen, zodat een deel van de gouden handdruk niet van de winst kan worden afgetrokken. Volgens de Hoge Raad is die visie onjuist. Kosten en lasten als de onderhavige gouden handdruk kunnen namelijk slechts worden toegerekend aan bij staking gerealiseerde verkoopwinsten indien zij met de desbetreffende verkopen verband houden. Tussen de verkoopwinst op de grond en de gouden handdruk bestaat echter niet een zodanig verband.

NTFR 2012/1279 - Verplichte vrijval van KER bij vervreemding van het schip

ECLI:NL:HR:2012:BW0191, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft in 2005 een schip met boekwinst verkocht. Met betrekking tot het schip had zij een KER gevormd. Voorts had belanghebbende een KER gevormd voor uit diverse exploitatiecontracten voortvloeiende onderhoudskosten van schepen. Deze exploitatiecontracten zijn in 2005 beëindigd. De in geschil zijnde vraag of de KER in 2005 dient vrij te vallen beantwoordt de Hoge Raad met Hof Den Haag (NTFR 2011/2422) bevestigend. De cassatierechter is van oordeel dat toevoeging van de KER aan de HIR niet mogelijk is en dat de ruilarresten evenmin kunnen worden toegepast. Een HIR kan namelijk slechts worden gevormd ter zake van de boekwinst van een bedrijfsmiddel en niet ter zake van de vrijval van een KER. De aard van de KER brengt voorts mee dat deze aan de winst wordt toegevoegd indien moet worden aangenomen dat de kosten waarvoor zij is gevormd, niet zullen worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld bij buitengebruikstelling of afstoting van het bedrijfsmiddel. Indien een vervangend bedrijfsmiddel wordt aangeschaft, dienen de aan dat bedrijfsmiddel verbonden kosten ten laste te komen van de jaren waarin dat bedrijfsmiddel in de onderneming zal worden aangewend. Tot slot zet de Hoge Raad uiteen dat belanghebbende geen vertrouwen kan ontlenen aan een beleidsregel over de assurantiereserve.

NTFR 2012/1280 - Doorgeschoven pachtersvoordeel is bij vrijval belast wegens binding aan beleid

ECLI:NL:PHR:2012:BW3355, datum uitspraak 21-09-2012, publicatiedatum 21-09-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
De onderhavige zaken betreffen aanslagen opgelegd aan de twee firmanten van een man/vrouw-firma. Met een beroep op het besluit van 4 december 2000, nr. CPP2000/2075M, NTFR 2001/7 is een vooralsnog onbelast pachtersvoordeel, behaald door de bedrijfsvoorgangers (vader en oom) van de belanghebbenden, bij bedrijfopvolging doorgeschoven naar de belanghebbenden. Het doorgeschoven pachtersvoordeel is op hun balans als voorziening gepassiveerd. In 2002 hebben de belanghebbenden de desbetreffende gronden verkocht aan de provincie en vervolgens vervangende gronden aangekocht. De inspecteur heeft het pachtersvoordeel in 2002 belast op grond van de besluitvoorwaarden. De feitenrechters hebben de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2012/1281 - Geen aftrek wegens lagere rekenrente en na-indexatie bij overdracht pensioen I

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW1045, datum uitspraak 22-03-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van drs. M.J.A.M. van Gijlswijk
Belanghebbende heeft aan haar grootaandeelhouder pensioenrechten toegekend en daartoe een pensioenvoorziening gevormd. In 2006 heeft zij de pensioenverplichting aan een stichting overgedragen. De netto-actuariële koopsom is voor de overdracht berekend met toepassing van een rekenrente van 3,74% en een na-indexatie van 2,11%. Het verschil tussen de overnamevergoeding en de boekwaarde van de pensioenverplichting heeft belanghebbende in aftrek gebracht op haar belastbare winst over 2006. In geschil is of de inspecteur deze aftrekpost terecht heeft geweigerd. Rechtbank Den Haag oordeelt dat terecht correcties ter zake van de toegepaste rekenrente en de na-indexatie zijn aangebracht. Het bestanddeel in de overnamevergoeding dat verband houdt met de na-indexatie stuit op de aftrekbeperking van art. 3.26 Wet IB 2001. Dat deze aftrekbeperking niet op belanghebbende van toepassing zou zijn vanwege de overdracht van de pensioenverplichting, berust op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 24 december 2010, nr. 09/03431, NTFR 2011/57). Met betrekking tot de gehanteerde rekenrente overweegt de rechtbank dat door uit te gaan van een lagere rekenrente dan 4% ook in zoverre sprake is van (niet-aftrekbare) kosten en lasten die verband houden met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar 2006. Het beroep is wel gegrond, omdat de correctie voor het indexatiebestanddeel te hoog is berekend.

NTFR 2012/1282 - Ook specialist op LBO- of MBO-niveau kan specifieke deskundigheid hebben voor toepassing van 30%-regeling

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
A, geboren in 1959, heeft de Duitse nationaliteit en is woonachtig in Duitsland. Hij is op 1 augustus 2007 bij X bv (hierna: belanghebbende) in dienst getreden in de functie van eerste pijpfitter. Door belanghebbende en A is verzocht om toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 augustus 2007. De inspecteur heeft dit verzoek van belanghebbende en A afgewezen. Hof Den Haag (NTFR 2011/1894) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en is van oordeel dat A niet over de vereiste schaarse specifieke deskundigheid beschikt. Het hof acht daarbij van belang dat hoewel A over vaardigheden van een ervaren pijpfitter beschikt, van een ervaren pijpfitter niet kan worden gezegd dat hij specifieke deskundigheid bezit in de zin van de 30%-regeling. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat pijpfitten een vak is dat op het niveau van lager of middelbaar beroepsonderwijs kan worden geleerd, en dat niet kan worden gezegd dat de opleiding hoog gekwalificeerd of gespecialiseerd is. Dat er op de Nederlandse arbeidsmarkt een schaarste heerst aan ervaren pijpfitters en dat de opdrachtgevers van belanghebbende strenge eisen stellen aan het technisch kunnen van de pijpfitters zijn omstandigheden die zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien niet tot de conclusie leiden dat A over specifieke deskundigheid beschikt, aldus het hof.

NTFR 2012/1283 - Tweede Kamervragen beantwoord over vergoedingen en verstrekkingen voor de thuiswerkplek

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord over de verstrekkingen voor een thuiswerkplek onder de werkkostenregeling. Het gaat in de vragen vooral om de verstrekkingen die op de reguliere werkplek onbelast zijn, terwijl die verstrekkingen op de thuiswerkplek dat niet zijn.

NTFR 2012/1286 - Erfgenaam kan door overleden grootmoeder gedane schenking in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen in natura als gift aftrekken I

ECLI:NL:GHSGR:2011:BV6997, datum uitspraak 28-12-2011, publicatiedatum 27-02-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
De grootmoeder van de echtgenote van belanghebbende heeft bij notariële akte van 11 april 2011 een schenking gedaan aan een stichting (een anbi) in de vorm van een recht op periodieke uitkeringen in natura. De grootmoeder is in 2002 overleden. In 2002 is geen uitvoering gegeven aan de lijfrenteverplichting aan de stichting. In 2003 hebben de erven van de grootmoeder, waaronder belanghebbende, alsnog de termijn voor het jaar 2002 voldaan. In geschil is of belanghebbende in 2003 recht heeft op giftenaftrek. Het hof beslist, anders dan de rechtbank, dat belanghebbende recht heeft op giftenaftrek. De voorwaarde van vrijgevigheid is niet van belang voor de aftrekbaarheid van de periodieke giften. De toekenning van het recht op periodieke uitkeringen diende te worden getoetst aan deze voorwaarde teneinde het schenkingskarakter daarvan vast te stellen. Met het aanleggen van deze toets is de voorwaarde uitgewerkt. De periodieke giften worden dus niet zelfstandig aan het vereiste van vrijgevigheid getoetst en leiden tot aftrek indien en wanneer zij worden voldaan op één van de wijzen vermeld in art. 6.40, lid 1, aanhef en onder a t/m c, Wet IB 2001. De verplichting tot het doen van periodieke uitkeringen in de vorm van lijfrentetermijnen ging na het overlijden van de schenker onder algemene titel over op de erfgenamen. De erfgenamen kunnen uit hoofde van die verplichting in het jaar van voldoening van de lijfrentetermijnen de giftenaftrek toepassen.

NTFR 2012/1287 - Geen aftrek verlies uit durfkapitaal zonder beschikking

ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1063, datum uitspraak 07-12-2011, publicatiedatum 17-01-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft aan zijn kinderen een geldbedrag geleend. Dit geldbedrag is bij overeenkomst als een zogenoemde tante-Agaathlening bij de inspecteur geregistreerd. In zijn aangifte IB/PVV heeft belanghebbende een bedrag van € 30.000 als verlies op beleggingen in durfkapitaal in aftrek gebracht, welke aftrekpost door de inspecteur is geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de door belanghebbende geclaimde aftrekpost heeft geweigerd nu de inspecteur geen door de Wet IB 2001 vereiste beschikking heeft afgegeven en dat belanghebbende ook niet om een dergelijke beschikking heeft verzocht. Een faillissementsbeschikking van de rechtbank kan hiervoor evenmin in de plaats treden.

NTFR 2012/1289 - Bezwaar tegen achterwege blijven van vergoeding heffingsrente kan binnen zes weken na definitieve aanslag worden ingediend

ECLI:NL:HR:2012:BW5409, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende is op 31 januari 2006 een voorlopige aanslag VPB 2006 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 20.100 zonder heffingsrente. Op 29 juni 2007 is de voorlopige aanslag ambtshalve verminderd. Daarbij is geen heffingsrente vergoed. Wel is invorderingsrente vergoed over de periode van 1 januari 2007 tot en met 29 juni 2007. Bij brief van 31 juli 2009 maakt belanghebbende bezwaar ertegen dat hij geen rentevergoeding over het tweede halfjaar van 2006 heeft gekregen. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard nu tegen een ambtshalve vermindering geen bezwaar openstaat. Naar het oordeel van de Hoge Raad is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Onder verwijzing naar zijn arrest van 28 oktober 2011, NTFR 2011/2557, oordeelt de Hoge Raad dat het bezwaar van belanghebbende tegen het achterwege blijven van de gewenste rentevergoeding ontvankelijk is, als hij binnen zes weken na het vaststellen van de definitieve aanslag is opgekomen tegen het achterwege blijven van een vergoeding van heffingsrente. Verwijzing moet volgen om te onderzoeken of tijdig bezwaar is gemaakt.

NTFR 2012/1290 - Griffierechtvermindering in WOZ-zaak is niet mogelijk

ECLI:NL:GHARN:2012:BV9130, datum uitspraak 06-03-2012, publicatiedatum 16-03-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft in een WOZ-zaak het griffierecht voor het hoger beroep niet betaald. Het hoger beroep is bij ‘vereenvoudigde uitspraak’ kennelijk niet-ontvankelijk verklaard door het hof. In verzet heeft belanghebbende om vermindering van griffierecht verzocht in verband met zijn beperkte financiële draagkracht. Het hof wijst dit verzoek af omdat de wet de mogelijkheid van vermindering niet kent. Aan toetsing aan het in art. 6 EVRM besloten liggende recht op toegang tot de rechter komt het hof niet toe, omdat geen sprake is van een boetezaak.

NTFR 2012/1291 - Na verwijzing: belastingadviseur was niet te kwader trouw bij niet-verantwoorden van inkomsten uit persoonsgebonden budget

ECLI:NL:GHARN:2012:BW4245, datum uitspraak 17-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende heeft zorg verleend aan haar echtgenoot. Zij heeft daarvoor € 26.798 uit het persoonsgebonden budget van haar echtgenoot ontvangen. Deze inkomsten zijn – op advies van de belastingadviseur – niet verantwoord jegens de fiscus. De inspecteur heeft nagevorderd. Hof Den Bosch (NTFR 2011/403) vond dit terecht. De Hoge Raad (NTFR 2011/2323) achtte deze beslissing echter niet cassatieproof. De door het hof aan zijn beslissing ten grondslag liggende oordelen dat de belastingadviseur te kwader trouw was omdat hij had moeten aarzelen en een onderzoek had moeten instellen, en dat hij bij een zodanig onderzoek niet had kunnen komen tot het antwoord dat hij gaf, brengen namelijk nog niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewustheid mee van de aanmerkelijke kans dat van belanghebbende te weinig belasting zou worden geheven. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem.

NTFR 2012/1292 - Schatting van met verkoop softdrugs behaalde winst is niet redelijk

ECLI:NL:GHARN:2012:BW1065, datum uitspraak 27-03-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende heeft in firmaverband een kadoshop gedreven. De activiteiten bestonden in hoofdzaak uit de verkoop van softdrugs. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Voorts is jegens hem een ontnemingsprocedure ingesteld, waarbij de strafrechter in hoger beroep het ontnemingsbedrag heeft vastgesteld op € 97.290. De inspecteur heeft de omzet van de shop op theoretische wijze berekend en een winstcorrectie voor 2003 bij belanghebbende doorgevoerd van € 192.248. Rechtbank Arnhem heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep oordeelt het hof dat de ontnemingsprocedure niet de bevoegdheid van de inspecteur aantast om te heffen over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontnemingsvordering kan pas in aanmerking worden genomen in het jaar van betaling door belanghebbende. Nu belanghebbende geen kas- en voorraadadministratie heeft bijgehouden is volgens het hof de administratieplicht geschonden. Dit betekent omkering en verzwaring van de bewijslast. Hoewel de inspecteur niet is gehouden de uitkomsten van de strafrechtelijke ontnemingsprocedure te volgens, is de schatting van de inspecteur volgens het hof niet redelijk. De inspecteur is namelijk ten onrechte ervan uitgegaan dat de shop door de toetreding van belanghebbende per week een dubbele winst en omzet heeft behaald ten opzichte van de weken waarin hij nog geen firmant was. Het hof stelt de winstcorrectie van de inspecteur bij tot € 166.498. In zijn verzwaarde bewijslast slaagt belanghebbende niet.

NTFR 2012/1293 - Bewijslast met betrekking tot verzuimboete veroorzakende gedraging rust op de inspecteur

ECLI:NL:GHARN:2012:BV2720, datum uitspraak 17-01-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. J. Snitker
De inspecteur heeft belanghebbende ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting 2006 opgelegd, waarin een werkloosheidswet- en een ziektewetuitkering is begrepen. Voorts is een verzuimboete opgelegd van – per saldo –€ 113. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Volgens het hof moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende – hoewel daartoe uitgenodigd – niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbende slaagt niet in deze verzwaarde bewijslast. De aanslag berust op een redelijke schatting, aangezien deze is gebaseerd op de gegevens van de uitkeringsinstantie. Voor wat betreft de verzuimboete, oordeelt het hof dat de bewijslast met betrekking tot de boete veroorzakende gedraging op de inspecteur rust. Het hof acht de inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende de aangifte niet heeft gedaan. Een boete van € 113 acht het hof passend en geboden.

NTFR 2012/1294 - Verdrag België 2001 staat niet in de weg aan gebruikelijkloonregeling

ECLI:NL:HR:2012:BW4756, datum uitspraak 09-11-2012, publicatiedatum 09-11-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Aan X bv (hierna: belanghebbende) is een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Die belastingaanslag heeft betrekking op het voor 2003 aangegeven loon van A (de indirect aanmerkelijk belanghouder, wonende te België), dat door de inspecteur in verband met art. 12a Wet LB 1964 is verhoogd.

NTFR 2012/1297 - De verkoop van telefoonkaarten aan distributeurs is een telecommunicatiedienst

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Lebara, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, brengt via in een aantal andere lidstaten gevestigde belastingplichtigen (‘distributeurs’) telefoonkaarten in de handel met als doelgroep personen in die lidstaten die tegen een gunstige prijs naar het buitenland wensen te telefoneren. De telefoonkaarten kunnen alleen worden gebruikt om te telefoneren. De oproep wordt naar zijn eindbestemming gestuurd door leveranciers van internationale telefoondiensten met wie Lebara eerder overeenkomsten heeft gesloten waardoor zij toegang krijgt tot hun internationale telecommunicatienetwerk. Lebara verkoopt de telefoonkaarten niet rechtstreeks aan de consument, maar uitsluitend via een netwerk van distributeurs. De distributeurs nemen de telefoonkaarten af van Lebara tegen een overeengekomen prijs die minder bedraagt dan de nominale waarde van die kaarten, en verkopen zij deze vervolgens door onder hun naam of onder een door hun gekozen naam of zelfs onder Lebara’s merk. In elk geval treden de distributeurs op in eigen naam en voor eigen rekening en niet als gemachtigde van Lebara. Lebara is niet op de hoogte van de door de distributeurs of andere tussenpersonen berekende verkoopprijs en oefent daarop ook geen controle uit. Lebara heeft geen btw betaald over de verkoop van de telefoonkaarten aan de distributeurs, omdat volgens haar die transactie een verrichting van telecommunicatiediensten is in de lidstaat van vestiging van de distributeur, zodat de verleggingsregeling toepassing vindt. Volgens Lebara houdt het effectieve gebruik van de kaart niet in dat zij de eindgebruiker diensten onder bezwarende titel verstrekt. De Engelse belastingdienst is daarentegen van mening dat Lebara btw moet voldoen in het Verenigd Koninkrijk, aangezien zij twee diensten verleent: de ‘uitgifte’ op het tijdstip van verkoop van de kaart aan de distributeur en de ‘verzilvering van het beltegoed’, wanneer de eindgebruiker de kaart effectief gebruikt. In het Verenigd Koninkrijk wordt de tweede dienstverrichting belast. De maatstaf van heffing wordt gevormd door het gedeelte van het door de distributeur aan Lebara betaalde bedrag dat overeenstemt met de verhouding tussen het daadwerkelijke gebruik van de kaart door de eindgebruiker en haar nominale waarde. De btw over de door Lebara in de loop van maart 2005 verleende telecommunicatiediensten wordt nageheven. Lebara heeft tegen deze aanslag beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Op de vragen van deze rechter verklaart het HvJ voor recht: art. 2, punt 1, Zesde Richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat een aanbieder van telefoondiensten die telecommunicatiediensten verstrekt waarbij aan een distributeur telefoonkaarten worden verkocht die alle noodzakelijke gegevens bevatten om internationale telefoonoproepen te verrichten via de door deze aanbieder ter beschikking gestelde infrastructuur, en die door de distributeur in eigen naam en voor eigen rekening worden doorverkocht aan eindgebruikers, rechtstreeks dan wel via andere belastingplichtigen, zoals groothandelaars en detailhandelaars, een telecommunicatiedienst onder bezwarende titel verricht ten behoeve van de distributeur. De desbetreffende aanbieder verricht daarentegen geen tweede dienst onder bezwarende titel ten behoeve van de eindgebruiker wanneer deze, na aankoop van de telefoonkaart, gebruik maakt van het recht om telefoonoproepen te verrichten met gebruikmaking van de op die kaart vermelde informatie.

NTFR 2012/1298 - Landbouwforfait berekend over vergoeding na aftrek van PVV-heffing en verzekeringspremie

ECLI:NL:HR:2012:BQ7341, datum uitspraak 04-05-2012, publicatiedatum 04-05-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende exploiteert een slachterij. In november 2004 heeft zij varkens gekocht van een veehouder die gebruikmaakt van de landbouwregeling in de zin van art. 27 Wet OB 1968. Op grond van art. 27, lid 4, Wet OB 1968 heeft belanghebbende recht op aftrek van een percentage (in 2004: 5,1%) van het haar in rekening gebrachte bedrag (het zogenoemde landbouwforfait). In geschil is of een heffing van het Productschap Vee en Vlees (PVV) en een premie van het Centraal Bureau Slachtveeverzekeringen (CBS) deel uitmaken van het in rekening gebrachte bedrag. Belanghebbende meent dat het landbouwforfait ook over deze bedragen berekend moet worden. In navolging van Hof Den Haag (NTFR 2010/1985) stelt ook de Hoge Raad belanghebbende in het ongelijk. Het landbouwforfait wordt niet berekend over de PVV-heffing en CBS-premie.

NTFR 2012/1300 - Verkoop van voorraad, inventaris, handelsnaam en huurrechten van kledingwinkels is de overgang van een algemeenheid van goederen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3727, datum uitspraak 12-04-2012, publicatiedatum 25-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Belanghebbende exploiteert een aantal dameskledingwinkels. De panden waarin deze winkels gevestigd zijn worden gehuurd door belanghebbende. Belanghebbende verkoopt een aantal winkels aan B bv, waarbij B bv eveneens de huurovereenkomsten overneemt. Een paar maanden later wordt door dezelfde B bv een tweetal andere winkels aan belanghebbende overgedragen, waarbij belanghebbende ook de huurovereenkomsten overneemt. Aan belanghebbende is door B bv een factuur uitgereikt met btw. Enige tijd later is B bv failliet verklaard. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende omdat volgens hem sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat er sprake is van een overgang van een algemeenheid van goederen. De overdracht van de voorraad kleding en de inventaris, de handelsnaam en de huurrechten moeten samen worden bekeken bij de beantwoording van de vraag of sprake is van de overgang van een algemeenheid van goederen, ondanks dat afzonderlijke en op verschillende tijdstippen overeenkomsten zijn gesloten. De stelling van belanghebbende dat het haar ‘slechts te doen was om de huurrechten van de winkels’ acht het hof niet in overeenstemming met de feiten.

NTFR 2012/1301 - Verhuur kamer en garage van eigen woning aan eigen bv vormt geen economische activiteit

ECLI:NL:GHARN:2012:BW0456, datum uitspraak 13-03-2012, publicatiedatum 26-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
X en Y (hierna: de echtgenoten) hebben een perceel bouwgrond verworven waarop zij een woning hebben laten bouwen. Na de oplevering hebben de echtgenoten een kamer op de eerste verdieping als kantoorruimte en de garage verhuurd aan een bv, waarvan X de dga is. X is loondienst werkzaam voor de bv. De ter zake van de bouw van de woning in rekening gebrachte omzetbelasting is door de echtgenoten als voorbelasting in aftrek gebracht. Dit is door de inspecteur gecorrigeerd door middel van de onderhavige naheffingsaanslag. Evenals Rechtbank Arnhem, laat het hof die aanslag in stand. Weliswaar is de onderhavige verhuur volgens het hof door de echtgenoten zelfstandig verricht, maar de maatschap van de echtgenoten heeft met de verhuur geen economische activiteiten verricht en kan ter zake niet als ondernemer worden aangemerkt.

NTFR 2012/1302 - Verzoek om teruggaaf omzetbelasting terecht afgewezen; wel vergoeding voor immateriële schade

ECLI:NL:RBARN:2012:BW3327, datum uitspraak 12-04-2012, publicatiedatum 19-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende heeft met een afnemer een licentieovereenkomst gesloten voor het gebruik van een merknaam. In deze overeenkomst is bepaald dat de betaling van de koopsom zal plaatsvinden volgens een betaalschema. Een deel van de koopsom is door de afnemer niet betaald. Belanghebbende heeft voor dit deel van de koopsom een creditfactuur verzonden. Tevens heeft zij de licentieovereenkomst opgezegd. De afnemer stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst niet kan worden beëindigd en stuurt de creditfactuur terug. Zij blijft het merkenrecht gebruiken. Na een mislukte faillissementsaanvraag besluit belanghebbende om niet naar de civiele rechter te gaan. Wel dient zij een verzoek in tot teruggaaf van omzetbelasting op grond van de creditfactuur. Dit verzoek is door de inspecteur afgewezen.

NTFR 2012/1304 - Omzetbelasting en compensatie bij publiekrechtelijke lichamen

Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 geschreven door mr. E.H.A.M. Thijssen
Dit besluit van de staatssecretaris behandelt de toepassing van de Wet OB 1968 en de Wet BCF bij publiekrechtelijke lichamen. Met dit besluit wordt het besluit uit juni 2009 over hetzelfde onderwerp vervangen. Aanpassing was onder meer nodig door het verschijnen van HR 15 oktober 2010, nr. 09/01901, NTFR 2010/2724 en de wijziging van art. 3 Uitv.besch. OB 1968 inzake het geven van gelegenheid tot parkeren. Ook de nieuwe regels plaats van dienst en het in werking getreden van de Wet veiligheidsregio’s maakten actualisatie noodzakelijk. In het besluit is daarnaast een aantal nieuwe goedkeuringen opgenomen.

NTFR 2012/1305 - Autorit kan niet deels in particuliere sfeer plaatsvinden

ECLI:NL:HR:2012:BW4153, datum uitspraak 27-04-2012, publicatiedatum 27-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 24-05-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een vof, drijft een taxionderneming. Voor auto’s die tot haar onderneming behoren, heeft zij de BPM teruggevraagd en gekregen. Twee van deze auto’s heeft belanghebbende ingezet voor vakantieritten naar Spanje van de vennoten en hun familieleden. De vennoten en de familieleden hebben een zakelijke vergoeding voor de ritten betaald. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de vakantieritten niet als taxivervoer kunnen worden aangemerkt en heeft om die reden de BPM nageheven. Na verwijzing (HR NTFR 2011/967) heeft Hof Arnhem (NTFR 2011/1725) geoordeeld dat de ritten naar Spanje en terug voor ten minste 50% in de particuliere sfeer hebben plaatsgevonden. Dit brengt mee dat de auto’s niet in aanmerking komen voor de taxivrijstelling, omdat niet is voldaan aan het criterium dat de auto’s geheel of nagenoeg geheel zijn gebruikt voor het verrichten van taxivervoer. De Hoge Raad stelt voorop dat een autorit niet deels in de particuliere sfeer kan plaatsvinden. Voor de toepassing van de Wet Personenvervoer en Wet BPM kan een autorit niet anders worden aangemerkt dan als een rit in het kader van taxivervoer ofwel als een andere rit. De Hoge Raad laat desondanks de hofuitspraak in stand, nu daarin ligt besloten dat het karakter van het vervoer naar Spanje en terug niet in overwegende mate taxivervoer is geweest.