Aflevering 6

Gepubliceerd op 7 februari 2013

NTFR 2013/254 - Giftenaftrek en goede doelen in de CCCTB

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 geschreven door prof. dr. S.J.C. Hemels
Achter de schermen wordt in Brussel nog steeds hard gewerkt aan het voorstel over een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, de Common Consolidated Corporate Tax Base, kortweg CCCTB. Tot op heden zijn de lidstaten van de Europese Unie nog niet tot overeenstemming gekomen over deze richtlijn, die alleen met instemming van alle lidstaten in werking kan treden. Wel is vorig jaar een door het Deense voorzitterschap becommentarieerd Compromisvoorstel gepubliceerd.Raad van de Europese Unie, presidency comments on the compromise proposal for a CCCTB, 16 April 2012, nr. 8790/12, FISC 52, hierna aangehaald als Compromisvoorstel.

NTFR 2013/258 - Investeringen in melkrobots komen in aanmerking voor MIA en VAMIL

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende exploiteert samen met zijn broer, in de vorm van een maatschap, een melkveehouderij. In 2008 investeren zij in een melkveestal, waarbij het accent ligt op vermindering van de emissie van ammoniak en methaan. Ook worden er vier melkrobots ter grootte van € 401.570 aangeschaft. Belanghebbende past daarop de regelingen van de MIA en de VAMIL toe. De inspecteur staat dit niet toe. In beroep voor Rechtbank Leeuwarden is tussen partijen niet in geschil dat de nieuwe melkveestal voldoet aan de omschrijving van ‘proefstal’ van de Milieulijst 2008. Rechtbank Leeuwarden verwerpt de stelling van de inspecteur dat de melkrobots niet in aanmerking komen voor MIA en VAMIL omdat deze niet bestemd zijn voor de huisvesting van koeien. De rechtbank hecht geloof aan een verklaring dat voor het specifieke stalsysteem van belanghebbende alleen een bijzondere emissiefactor kan worden toegekend indien de stal wordt uitgerust met melkrobots. Naar het oordeel van de rechtbank dienen slechts die onderdelen van de melkrobots te worden uitgezonderd voor MIA en VAMIL, die voor de emissiereductie niet relevant zijn, zoals die delen die zien op het verzamelen van melk. Dit betreft volgens de rechtbank een bedrag van € 15.000 per melkrobot.

NTFR 2013/259 - Ingehouden loonheffing moet worden afgedragen

ECLI:NL:HR:2013:BZ0194, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Belanghebbende heeft chauffeurs in dienst die werkzaam zijn op internationale transporten. Zij heeft over het loon loonheffing ingehouden, maar niet afgedragen. Daarom heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende bestrijdt deze naheffingsaanslagen omdat zij meent dat Nederland niet bevoegd is belasting en premies te heffen over het loon van de chauffeurs. De Hoge Raad is met Hof Leeuwarden (3 april 2012, nr. 10/00229, NTFR 2012/1213) van oordeel dat een inhoudingsplichtige verplicht is tot afdracht van de loonheffingen die hij in een tijdvak heeft ingehouden, ook indien die inhouding ten onrechte of tot een te hoog bedrag heeft plaatsgevonden. Bij het achterwege blijven van de afdracht kan de inspecteur naheffen. De inhoudingsplichtige kan zich tegen een dergelijke naheffing niet met succes verzetten met het argument dat de door hem ingehouden loonheffingen materieel niet verschuldigd zijn. Dat kan wel in het kader van bezwaar tegen de afdracht. Het cassatiemiddel is wel gegrond voor zover het betrekking heeft op het werkgeversdeel van de premies werknemersverzekeringen, welk deel niet op het loon mag worden ingehouden en ook niet naderhand op de werknemers mag worden verhaald. Voor dit punt wordt de zaak verwezen.

NTFR 2013/260 - Vordering van dga op bv kan deels worden afgewaardeerd

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
Belanghebbende houdt samen met zijn broer, na het overlijden van hun vader in 2005, de aandelen in X bv. Aan de bv wordt een bedrijfspand verhuurd voor € 21.120 per jaar, eerst door de vader en daarna door belanghebbende en zijn broer. Deze huur is vanaf 2005 (deels) in rekening-courant geboekt. Niet in geschil is dat een zakelijke huur € 45.000 zou bedragen. Het verschil tussen de overeengekomen en de zakelijke huur is eveneens in rekening-courant geboekt. Daarnaast hebben belanghebbende en zijn broer regresvorderingen verkregen op de bv in verband met aan de bank en een derde gedane betalingen op grond van een borgstelling respectievelijk een recht van hypotheek. Verder hebben belanghebbende en zijn broer in 2005 rentedragende leningen verstrekt aan de bv. In 2007 zijn geldmiddelen aan de bv verstrekt zonder berekening van rente en zonder terugbetalingsverplichting. De bv is in 2009 geliquideerd. In geschil is of voormelde vorderingen op de bv ten laste van het inkomen uit werk en woning kunnen worden afgewaardeerd.

NTFR 2013/262 - Schoonmaakbedrijf heeft een aanzienlijk bedrag aan loonheffing in de aangifte verzwegen

ECLI:NL:HR:2013:BY9952, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013
Belanghebbende exploiteert een schoonmaakbedrijf. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2002 tot en met 2005 en heeft daarbij correcties doorgevoerd in verband met (i) het ontbreken van loonbelastingverklaringen en/of kopieën van identiteitsbewijzen, (ii) het ontbreken van uren in de loonadministratie en (iii) verstrekkingen die niet als loon zijn aangemerkt. Ter zake van de lonen van de elf werknemers waarvan de loonbelasting en/of een kopie van het identiteitsbewijs ontbreekt (dan wel het identiteitsbewijs is afgegeven na de datum van indiensttreding) heeft verweerder het zogenoemde anoniementarief toegepast. Met Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (NTFR 2012/1616) van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat een aanzienlijk deel van de lonen buiten de loonadministratie is gehouden en dat de ter zake van die uren af te dragen loonheffing is verzwegen. De stelling van belanghebbende dat hij, zijn echtgenote en hun kinderen vele schoonmaakuren op zich hebben genomen en er vaak meer uren in rekening zijn gebracht dan de daadwerkelijk gewerkte uren is op geen enkele wijze onderbouwd. Het verzwegen bedrag aan loonheffing in verhouding tot het totale bedrag van de over dat tijdvak af te dragen belasting is aanzienlijk, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast volgt. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de inspecteur de nageheven loonheffing (die berust op een redelijke schatting) voor een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen. Het hof ziet geen redenen om de vergrijpboete te verminderen.

NTFR 2013/264 - Brief over overbruggingsregeling in verband met verhoging AOW-leeftijd

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met daarin de contouren van de overbruggingsregeling in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 1 januari 2013. Eenzelfde brief heeft zij aan de Eerste Kamer gestuurd in verband met de (ingetrokken) motie-Thissen (EK 33 290, L) waarin de regering verzocht werd een betere overgangsmaatregel te treffen voor mensen met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen.

NTFR 2013/265 - Eigen woning is ter beschikking gesteld aan derden door niet tot het huishouden behorende dochter erin te laten wonen

ECLI:NL:HR:2012:BX9090, datum uitspraak 21-12-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende is eigenaar van een woning in Q die hij sinds 1 december 1993 met zijn echtgenote en twee dochters bewoonde. Eind 1994 is belanghebbende met zijn gezin voor het werk naar het buitenland verhuisd. Belanghebbende heeft de woning aangehouden. De oudste dochter heeft in haar studietijd elders gewoond. Vanaf 15 mei 2007 woont zij in de woning. Belanghebbende kon op elk moment van de woning gebruikmaken. In geschil is of belanghebbende de woning vanaf 15 maart 2007 aan derden ter beschikking heeft gesteld. Anders dan Hof Den Bosch (NTFR 2011/2877) beantwoordt de Hoge Raad die vraag bevestigend. Volgens de cassatierechter volgt uit de wetsgeschiedenis dat met de voorwaarde dat de woning de belastingplichtige ter beschikking moet staan, bedoeld is dat de woning niet wordt verhuurd en dat ook niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken. Dat is hier, door de dochter in de woning te laten wonen, wel aan de orde. Nu de dochter niet tot het huishouden van belanghebbende behoorde, is zij ‘een derde’. Belanghebbende kan voorts geen beroep doen op een goedkeuring van de staatssecretaris, aangezien de dochter aanvankelijk met haar ouders is meeverhuisd.

NTFR 2013/266 - Antimisbruikbepaling niet van toepassing bij vervreemding en herinvestering in boekjaar van belangenwijziging

ECLI:NL:GHARN:2012:BY8171, datum uitspraak 04-12-2012, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende heeft in de periode 1 januari tot 15 september 2008 onroerend goed vervreemd. Voor de boekwinst heeft zij een herinvesteringsreserve gevormd. Op 23 december 2008 is het uiteindelijke belang in belanghebbende gewijzigd. Op 24 december 2008 heeft belanghebbende een herinvestering in onroerend goed gedaan. Volgens de inspecteur dient de herinvesteringsreserve aan de winst van 2008 te worden toegevoegd. Het hof deelt dat standpunt niet. Het hof zet uiteen dat art. 12a, lid 1, onder a, Wet VPB 1969 niet van toepassing is in een geval – zoals hier – waarin in het boekjaar van de belangenwijziging zowel de vervreemding als de herinvestering plaatsvindt. Ook het leerstuk van fraus legis biedt de inspecteur geen soelaas. Er is namelijk geen miskenning van doel en strekking van genoemde wetsbepaling. Ook aan het zogenoemde verijdelingsmotief is niet voldaan.

NTFR 2013/267 - Voor heffingsgrondslag verkrijging uit fideï-commis samenvoegen met eerdere verkrijging

ECLI:NL:PHR:2012:BY8780, datum uitspraak 14-12-2012, publicatiedatum 12-04-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
Op 7 juli 1999 is de vader van belanghebbenden, erflater, overleden. Erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met B, bezwaarde. Belanghebbenden hebben in 1999 ieder een achtste deel van het vermogen van erflater (rechtstreeks) geërfd. Bezwaarde heeft bij fideï-commissaire testamentaire making het resterende deel, drie achtste, van de nalatenschap van erflater door vererving verworven; belanghebbenden zijn ten aanzien van het deel van bezwaarde aangewezen als verwachters ter zake van fideï-commis de residuo.

NTFR 2013/268 - Geen vermindering overdrachtsbelasting voor verkrijging economische eigendom

ECLI:NL:HR:2012:BV9652, datum uitspraak 13-07-2012, publicatiedatum 13-07-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende, een bv, heeft in 1998 en 1999 de volle eigendom verkregen van gronden met daarop gebouwen die door haar grootmoeder waren gesticht. Die verkrijging was op grond van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV (interne reorganisatie) vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De belanghebbende heeft op de verkregen gronden ook zelf nog gebouwen gesticht. De omzetbelasting ter zake van de stichting van de gebouwen is in aftrek gebracht.

NTFR 2013/269 - Nederlandse invulling begrip 'bouwterrein' is niet EU-proof tenzij 'verzoenend' wordt geïnterpreteerd

ECLI:NL:PHR:2012:BY2694, datum uitspraak 23-10-2012, publicatiedatum 07-06-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende heeft percelen grond gekocht met de bedoeling om op het geheel een glastuinbouwbedrijf te doen verrijzen. Vóór de levering zijn de opstallen voor rekening van de verkopers verwijderd. Belanghebbende heeft slechts over een deel van de koopsom overdrachtsbelasting voldaan, omdat het grootste deel van de percelen één bouwterrein vormde. Levering waarvan volgens haar onderworpen is aan omzetbelasting, waardoor zij vrijgesteld meent te zijn van overdrachtsbelasting. De inspecteur zag echter op grond van nationaal recht geen levering van een bouwterrein en heeft overdrachtsbelasting nageheven. Het hof stelde belanghebbende in het gelijk.

NTFR 2013/270 - Klacht over rechterlijke partijdigheid van twee leden van Arnhemse hof verworpen

ECLI:NL:HR:2013:BY9287, datum uitspraak 25-01-2013, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Aan belanghebbende, inwoner van Nederland die met een Maserati met een Duits kenteken in Nederland gebruik heeft gemaakt van de openbare weg, is een naheffingsaanslag BPM met vergrijpboete opgelegd. Hof Arnhem (9 maart 2010, nr. 08/00539, NTFR 2010/1159) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat twee leden van het hof – mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.F.C. Spek – niet onpartijdig waren. Volgens de Hoge Raad is echter geen sprake van schending van de (schijn van) partijdigheid. Inhoudelijk doet de Hoge Raad de zaak af met een verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2013/271 - Wrakingsverzoek gebaseerd op kennelijke ongeschiktheid en oproepen als getuige in hoger beroep afgewezen

ECLI:NL:RBARN:2012:BY6503, datum uitspraak 13-12-2012, publicatiedatum 18-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de behandelend rechter vanwege in een eerdere zaak gemaakte fouten kennelijk ongeschikt is voor zijn functie. Voorts is verzoeker voornemens de rechter in hoger beroep als getuige te horen over een eerder door hem in een zaak van verzoeker gedane uitspraak, hetgeen volgens verzoeker betekent dat de rechter niet meer als objectief is aan te merken.

NTFR 2013/272 - Informatiebeschikking wegens een mogelijke gerechtigheid tot een KB-Luxrekening terecht afgegeven

ECLI:NL:RBLEE:2012:BY6173, datum uitspraak 11-12-2012, publicatiedatum 14-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende is geïdentificeerd als rekeninghouder van een KB-Luxrekening. Aan hem zijn navorderingsaanslagen IB/PVV en vermogensbelasting opgelegd over de jaren 1991 tot en met 2000. Belanghebbende ontkent gerechtigde te zijn. Hof Leeuwarden heeft hem hierin bij uitspraak van 27 maart 2012 niet gevolgd (NTFR 2012/1581). De inspecteur heeft voor de jaren 2001 tot en met 2007 aanslagen vastgesteld in afwijking van de aangiften. In de aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende opnieuw geen inkomen uit sparen en beleggen opgenomen. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur vragen gesteld over de KB-Luxrekening. Aangezien belanghebbende niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd heeft de inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld. Rechtbank Leeuwarden is van oordeel dat die beschikking terecht is afgegeven. De inspecteur is geslaagd in zijn bewijs dat de desbetreffende informatie voor de belastingheffing van belanghebbende van belang is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het hof en naar de omstandigheid dat naar aanleiding van de aangiften 2001 tot en met 2007 belanghebbende heeft geopperd alsnog bankafschriften te overleggen. De gestelde termijn van veertien dagen acht de rechtbank niet te kort gelet op het einde van de aanslagtermijn en de consistente ontkennende houding van belanghebbende.

NTFR 2013/273 - HvJ: Nederland heeft bepalingen aangaande exitheffingen niet tijdig aangepast

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Op verzoek van de Europese Commissie heeft het HvJ geoordeeld dat Nederland de bepalingen aangaande exitheffingen niet tijdig heeft aangepast. Het gaat om art. 3.60 en 3.61 Wet IB 2001 en art. 15c en 15d Wet VPB 1969. Deze bepalingen zijn onverenigbaar met art. 49 VwEU, aldus het HvJ, omdat onmiddellijk geheven wordt over niet-gerealiseerde meerwaarden bij de overbrenging van een onderneming of bij de verplaatsing van de maatschappelijke zetel of de plaats van de werkelijke zetel naar een andere lidstaat. De onderneming die in Nederland actief blijft, ziet haar meerwaarden enkel belast wanneer deze worden gerealiseerd. Na de uitspraak in de zaak National Grid Indus (HvJ 29 november 2011, C-371/10), NTFR 2011/2856, heeft Nederland erkend dat er uitstel van belastingheffing moet worden verleend. Nederland heeft ook aangegeven de wet te wijzigen (wat inmiddels is gebeurd). De wet is echter te laat aangepast, aldus het HvJ, omdat dit niet binnen de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn is gebeurd.

NTFR 2013/274 - Art. 46 BVDB 2001 staat niet in de weg aan benutten van stallingswinst in daaropvolgende jaar

ECLI:NL:HR:2013:BX7917, datum uitspraak 25-01-2013, publicatiedatum 25-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende heeft een vaste inrichting in het Verenigd Koninkrijk. In 2004 zijn haar aandelen overgegaan in andere handen. Belanghebbende heeft in 2004 met haar activiteiten in het Verenigd Koninkrijk een verlies behaald van 1657.534.132. De inspecteur heeft bij beschikking het door belanghebbende in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten voor het jaar 2004 vastgesteld op 1657.534.132. Daarbij heeft hij de stallingswinst van belanghebbende van het jaar 2003 ten bedrage van 1651.802.611 buiten beschouwing gelaten, nu deze van vóór de aandeelhouderswisseling stamt. In geschil is of art. 46 BVDB 2001 verhindert dat de stallingswinst 2003 bij de vaststelling van het ex art. 35 BVDB 2001 (tekst 2004) in te halen verlies in mindering komt op het buitenlandse verlies 2004. Hof Den Haag (NTFR 2012/24) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Art. 46 BVDB 2001 sluit niet met zoveel woorden uit dat stallingswinst in acht wordt genomen bij het ex art. 35 BVDB 2001 vast te stellen inhaalverlies van het jaar waarin de aandeelhouderswisseling heeft plaatsgevonden. Ook kan niet worden aangenomen dat de besluitgever voor ogen heeft gestaan de behoefte aan bestrijding van handel in vennootschappen met stallingswinst met het oog op vermindering van inhaalverliezen, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/275 - Weigering teruggaaf dividendbelasting aan Fins open end-beleggingsfonds is niet strijdig met vrij kapitaalverkeer

ECLI:NL:PHR:2012:BY6887, datum uitspraak 28-11-2012, publicatiedatum 21-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende is een in Finland gevestigd ‘open end’-beleggingsfonds zonder rechtspersoonlijkheid. Hij hield in 2008 ter belegging aandelen in Nederlands ingezeten vennootschappen. In dat jaar is aan hem op die aandelen € 235.492,30 dividend uitgekeerd, waarop 15% dividendbelasting is ingehouden. Belanghebbende heeft de inspecteur ex art. 10 Wet DB 1965 verzocht om hem die belasting te restitueren. De inspecteur heeft dat geweigerd.

NTFR 2013/276 - Nationale rechter moet beoordelen of belast is de levering van een tot bebouwing bestemd onbebouwd terrein na sloop

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Op 13 november 2006 verkoopt de gemeente Maasdriel aan een Woningstichting een perceel grond met een bibliotheek en een parkeerterrein. De feitelijke levering van het verkochte zal geschieden in bouwrijpe staat, met het oog op de bouw door de Woningstichting op het perceel van woningen en eventueel van kantoren met parkeerfaciliteiten. De gemeente, die ook zou zorgen voor de verwijdering van de bestrating van het parkeerterrein, heeft in januari en februari 2007 de bibliotheek gesloopt en het slooppuin afgevoerd. De levering van het perceel aan de Woningstichting geschiedt op het moment van de eigendomsoverdracht op 2 maart 2007, op welke dag het parkeerterrein nog in gebruik is, de bestrating nog niet is verwijderd en voor de door de Woningstichting ontwikkelde bouwplannen op het perceel nog geen bouwvergunning is verleend.

NTFR 2013/277 - Spanje past ten onrechte verlaagd tarief toe op bepaalde substanties voor geneesmiddelen en allerlei medische hulpmiddelen

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Commissie stelt zich op het standpunt dat Spanje ten onrechte een verlaagd tarief toepast op geneeskrachtige substanties voor geneesmiddelen en aldus niet de uit de Btw-richtlijn voortvloeiende verplichtingen nakomt. Spanje betoogt dat krachtens de punten 3 en 4 van bijlage III bij de Btw-richtlijn een verlaagd btw tarief kan worden toegepast en dat deze toepassing derhalve in overeenstemming was met deze richtlijn. Spanje baseert zich op de noodzaak het begrip ‘farmaceutische producten’ in de zin van punt 3 van deze bijlage III uit te leggen overeenkomstig de in de nationale rechtsorde toepasselijke definitie van farmaceutisch product, die niet alleen geneesmiddelen, maar ook medische apparaten en hulpmiddelen omvat. Voorts heeft het betoogd dat gebruiksklare geneesmiddelen, formulae magistrales, formulae officinales, werkzame stoffen en farmaceutische vormen als omschreven in de nationale wetgeving, moeten worden aangemerkt als ‘farmaceutische producten’ in de zin van punt 3 van deze bijlage. Tenslotte heeft Spanje betoogd dat het begrip ‘gehandicapte’ in de zin van punt 4 van deze bijlage volgens de richtsnoeren van de Wereldgezondheidsorganisatie aldus moet worden begrepen dat het betrekking had op eenieder die lijdt aan een ziekte die tot invaliditeit leidt. Het oordeel van het HvJ in de daarop volgende inbreukprocedure is dat Spanje door een verlaagd btw tarief toe te passen op:

NTFR 2013/278 - Nationale rechter moet bezien of sprake is van meer prestaties voor de btw

Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
BGZ leaset aan haar klanten goederen die haar eigendom blijven gedurende de leaseperiode tegen een leaseprijs plus overige kosten en lasten. De klant is als enige aansprakelijk voor schade, verlies en waardevermindering van het geleasede goed, behalve voor normale slijtage. BGZ verlangt dat een verzekering wordt aangegaan voor alle goederen die zij leaset. Zij biedt haar klanten een verzekering aan. Zo de klant dat wenst, sluit BGZ de passende verzekering bij een verzekeringsonderneming en wordt de prijs aan de klant doorberekend. BGZ behandelt de doorberekende verzekeringspremie niet als belast met btw. De Poolse belastingdienst stelt dat sprake is van een bij de belaste lease bijkomende prestatie. Op vragen van de Poolse verwijzende rechter in de volgende gerechtelijke procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht:

NTFR 2013/279 - Herziening bijdrage btw-compensatiefonds bij veranderd gebruik stadskantoor is terecht

ECLI:NL:HR:2012:BU4833, datum uitspraak 21-09-2012, publicatiedatum 21-09-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende, een gemeente, verricht zowel overheidshandelingen als ondernemershandelingen, waarvan een deel vrijgesteld. In 2004 heeft belanghebbende een nieuw gebouwd stadskantoor in gebruik genomen. Het stadskantoor werd gemengd gebruikt voor de overheidshandelingen (93%) en voor de (belaste en vrijgestelde) ondernemershandelingen. In overeenstemming hiermee heeft belanghebbende een bijdrage uit het btw-compensatiefonds gekregen. Voorts heeft zij de aan het belaste gebruik toerekenbare omzetbelasting in aftrek gebracht. Per 1 januari 2006 is belanghebbende gedeelten van het (aanvankelijk) voor overheidsactiviteiten gebruikte stadskantoor vrijgesteld gaan verhuren. Volgens de inspecteur leidt dat tot herziening van de bijdrage uit het btw-compensatiefonds. De rechtbank heeft de inspecteur in het ongelijk gesteld. In cassatie draait de Hoge Raad die beslissing echter terug. De Hoge Raad geeft een uiteenzetting van het systeem van (herrekening en herziening van de bijdrage uit) het btw-compensatiefonds. De Hoge Raad concludeert vervolgens dat de herrekening of de herziening niet achterwege dient te blijven indien verschuivingen plaatsvinden tussen gebruik voor niet-ondernemersactiviteiten en gebruik voor vrijgestelde ondernemersactiviteiten. Dat geldt ook voor het veranderd gebruik van het stadskantoor door belanghebbende. De verandering van gemengd gebruik naar van omzetbelasting vrijgesteld gebruik (als ondernemer) heeft niet tot gevolg dat de herziening van de bijdrage achterwege moet blijven. De herziening door de inspecteur is terecht toegepast, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2013/280 - Economische verwevenheid van 25,3% is niet voldoende voor fiscale eenheid

ECLI:NL:PHR:2012:BY7670, datum uitspraak 29-11-2012, publicatiedatum 04-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende is één van de drie 100%-dochters van een houdstervennootschap. Deze houdstervennootschap vormt met haar beide andere dochters een fiscale eenheid (hierna: Fiscale Eenheid). Belanghebbende wenst ook gevoegd te worden, maar volgens de inspecteur is geen sprake van economische verwevenheid.

NTFR 2013/282 - Het bleken van tanden en plaatsen van facings is geen gezondheidskundige verzorging van de mens

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY4553, datum uitspraak 22-11-2012, publicatiedatum 05-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende (een bv) houdt zich bezig met intakegesprekken met anamnese, het bleken van de tanden en het plaatsen van facings. Belanghebbende heeft geen tandartsen in dienst. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel de in het kader van de intakegesprekken gegeven anamnese niet als aparte dienst in de zin van de Wet OB 1968 dient te worden aangemerkt. Er is dan ook steeds sprake van een enkele dienst, bestaande in het bleken van tanden of het plaatsen van facings. Deze diensten kunnen niet worden aangemerkt als gezondheidskundige verzorging van de mens. In eerste instantie zijn deze behandelingen gericht op een cosmetisch doel.

NTFR 2013/283 - Na verwijzing: gemeentelijke constructie met schoolgebouw vormt geen misbruik van recht

ECLI:NL:GHARN:2012:BY8173, datum uitspraak 11-12-2012, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Een gemeente heeft op haar grond een schoolgebouw doen bouwen voor € 11,3 miljoen. De omzetbelasting ter zake van deze bouw is in aftrek gebracht. De gemeente heeft het schoolgebouw voor € 2,8 miljoen (inclusief btw) verkocht en geleverd aan een stichting die verschillende scholen beheert. De inspecteur heeft betoogd dat de gemeente ten onrechte de omzetbelasting in aftrek heeft gebracht nu zich geen levering aan de stichting heeft voorgedaan. Hof Den Bosch (18 september 2009, nr. 08/00368, NTFR 2010/48) heeft dit betoog onderschreven. De rechtsverhouding tussen de gemeente en de stichting wordt mede bepaald door de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Naar het oordeel van de Hoge Raad (17 februari 2012, nr. 09/04280, NTFR 2012/501) plaatst de WVO het bevoegd gezag (het schoolbestuur/de stichting) in de positie van juridische eigenaar, met volledige beschikkingsmacht tijdens de bezitsduur en met het volle economische belang van de exploitatie. Daaraan doet de zogenoemde terugkoopoptie niet af, aangezien deze optie voor de stichting geen onbevoegdheid tot vervreemding meebrengt of voor de gemeente een bevoegdheid om de eigendom aan zich te trekken. De overdracht van het schoolgebouw wordt derhalve aangemerkt als een levering. De Hoge Raad heeft de hofuitspraak vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem. Volgens dit verwijzingshof kan de nieuwe stelling van de inspecteur dat geen sprake is van een economische activiteit in de verwijzingsprocedure niet worden behandeld. De verkoop en overdracht vormen volgens het hof geen misbruik van recht. Voorts acht het hof de inspecteur er niet in geslaagd grove schuld (met betrekking tot het niet tijdig voldoen van de omzetbelasting) aan de zijde van belanghebbende aannemelijk te maken. Een eventuele grove schuld van de werknemer van belanghebbende kan niet aan belanghebbende worden toegerekend, aldus het hof.

NTFR 2013/284 - Aanwijzing belastingschuldenaar via AMvB (Douanebesluit) is rechtsgeldig

ECLI:NL:PHR:2012:BY6062, datum uitspraak 22-11-2012, publicatiedatum 14-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende houdt zich bezig met de fabricage, de import en de export van, en de handel in kleding. In de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 hebben verschillende douane-expediteurs in opdracht van belanghebbende aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van kleding. In augustus 2005 heeft de inspecteur bij belanghebbende een controle na invoer als bedoeld in art. 78 Communautair douanewetboek (hierna: CDW). uitgevoerd. Het onderzoek had betrekking op de jaren 2003 en 2004 en richtte zich in het bijzonder op de bij invoer gehanteerde douanewaarde van de ingevoerde kleding. De bevindingen uit het onderzoek waren voor de inspecteur aanleiding zich op het standpunt te stellen dat bij de vorenbedoelde aangiften voor het vrije verkeer onjuiste douanewaarden zijn gehanteerd omdat (kort gezegd) door belanghebbende als ‘inkoopcommissie’ beschouwde – en daarom niet tot de transactiewaarde van de ingevoerde goederen gerekende – bedragen, volgens de inspecteur wel tot de douanewaarde van de ingevoerde goederen moeten worden gerekend. De inspecteur heeft aan belanghebbende uitnodigingen tot betaling uitgereikt, zich op het standpunt stellende dat belanghebbende wist of had moeten weten dat de door haar ten behoeve van de aangiften verstrekte gegevens onjuist waren.

NTFR 2013/285 - Geen grove schuld nu belanghebbende inlichtingen had ingewonnen bij KvK en Belastingdienst over verschuldigdheid verbruiksbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5798, datum uitspraak 29-11-2012, publicatiedatum 12-12-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
In het jaar 2000 is belanghebbende gestart met de verkoop van een suikervrije, geconcentreerde limonadesiroop in verschillende smaken. Dit product wordt ingevoerd vanuit Denemarken. Voorafgaand aan de start van deze activiteiten heeft belanghebbende aan de Kamer van Koophandel gevraagd of zij verbruiksbelasting verschuldigd was. Volgens de Kamer van Koophandel was belanghebbende geen verbruiksbelasting verschuldigd omdat het zou gaan om vruchtenconcentraten. Inzake het vertrouwensbeginsel stelt het hof voorop dat de inspecteur niet gebonden is aan uitlatingen van andere overheidsorganen, zoals de Kamer van Koophandel. Belanghebbende heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst uitlatingen heeft gedaan die het in rechte te beschermen vertrouwen zouden kunnen wekken dat geen verbruiksbelasting verschuldigd zou zijn over de door haar betrokken limonadesiropen. Naar het oordeel van het hof dient de boete te vervallen omdat geen sprake is van grove schuld. Belanghebbende verkeerde in de veronderstelling dat geen verbruiksbelasting was verschuldigd, waarbij belanghebbende met name uitging van de door de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst verstrekte inlichtingen.

NTFR 2013/286 - BPM wegens gebruik van Duitse auto door naar Nederland verhuisde Duitser is niet strijdig met EU-recht

ECLI:NL:HR:2013:BY8091, datum uitspraak 11-01-2013, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 februari 2011, NTFR 2011/416, een prejudiciële vraag gesteld over de heffing van BPM wegens gebruik van een Duitse auto door een naar Nederland verhuisde Duitser. Het Hof van Justitie heeft bij beschikking van 27 april 2012 (Notermans-Boddenberg), zaak C-114/11, deze vraag beantwoord. Naar aanleiding daarvan heeft de Hoge Raad dit eindarrest gewezen. Hierin overweegt de Hoge Raad dat art. 18 EG (thans art. 21 VwEU; vrij reizen) en art. 39 EG (thans art. 45 VwEU; vrij werknemersverkeer) zich niet verzetten tegen heffing van BPM voor de auto die belanghebbende in verband met haar verhuizing naar Nederland meebracht, zelfs niet wanneer zij die auto gebruikt om naar haar werkplek in Duitsland te gaan. De opgelegde boete wordt wel vernietigd. Aan het niet voldoen van BPM door belanghebbende ligt immers een standpunt ten grondslag dat door Hof Den Bosch (NTFR 2009/2734) werd gedeeld, zodat geen sprake is van lichtvaardig handelen. De Hoge Raad verwijst de zaak voor een door Hof Den Bosch onbehandeld gelaten grief.

NTFR 2013/287 - Op verzoek verstrekken van kopieën bestemmingsplan vormt een dienst: legesheffing is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BY3250, datum uitspraak 30-10-2012, publicatiedatum 15-11-2012
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft bij de gemeente Enschede een verzoek ingediend om haar kopieën te verstrekken inzake een bestemmingsplan. Hieraan heeft de gemeente voldaan en belanghebbende hiervoor € 89,90 aan leges in rekening gebracht. Het bestemmingsplan was op het gemeentehuis kosteloos in te zien. Belanghebbende stelt dat de gemeente haar geen leges in rekening mag brengen, omdat het een zogenoemd WOB-verzoek betreft. Het hof onderschrijft die stelling niet. Ook al zou sprake zijn van een WOB-verzoek, dan nog mag de gemeente hier leges in rekening brengen. De gemeente heeft namelijk de onderhavige informatie (het bestemmingsplan) reeds op een andere manier openbaar gemaakt, namelijk door toe te staan dan het bestemmingsplan kosteloos kan worden ingezien op het gemeentehuis. Door daarnaast op verzoek kopieën te verstrekken, is volgens het hof sprake van een dienst jegens belanghebbende.

NTFR 2013/290 - Burenoverlast drukt de waarde niet

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8079, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 10-01-2013
Aflevering 6, gepubliceerd op 07-02-2013 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende zegt in onmin te leven met haar buren. Dit uit zich in pesterijen van de kant van de buurvrouw, waarbij onder meer verwensingen en bedreigingen worden geuit en voorwerpen in de tuin worden gegooid. Belanghebbende beweert dat haar woongenot zodanig wordt aangetast dat de waarde van haar woning – vastgesteld op € 218.000 – aanzienlijk verlaagd moet worden. De rechtbank heeft haar beroep ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar zegt bekend te zijn met de problematiek, maar kwalificeert het relaas als een subjectieve beleving. Potentiële kopers zouden zich volgens hem niet door het gestelde laten beïnvloeden. Hij voert hiertoe aan dat belanghebbende heeft gesteld dat zij bij verkoop de ervaren overlast niet zal melden, zodat potentiële kopers met de gestelde overlast, die geen regionale of landelijke bekendheid heeft gekregen, onbekend zijn, en dat andere buren geen overlast ervaren. Het hof acht de heffingsambtenaar geslaagd in de op hem rustende bewijslast, in het licht van hetgeen belanghebbende heeft gesteld. Het hof overweegt dat overlast en hinder van buren in het algemeen zijn grondslag vindt in de sfeer van de persoonlijke relaties.