Aflevering 7

Gepubliceerd op 14 februari 2013

NTFR 2013/291 - Bijzonder aandeel en fiscale eenheid

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 geschreven door prof. dr. R.P.C. Cornelisse
Als uitvloeisel van de Wet Overige fiscale maatregelen 2013Wet van 20 december 2012, Stb. 2012, 669. is art. 15, lid 1, Wet VPB 1969 in dier voege gewijzigd dat voor het vormen (en bestaan) van een fiscale eenheid voortaan ook is vereist dat het bezit van de juridische en economische eigendom van ten minste 95% van de aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van de dochtermaatschappij 95% van de statutaire stemrechten in de dochtermaatschappij vertegenwoordigt.De thans in art. 15, lid 1, Wet VPB 1969 neergelegde voorwaarde dat het aandelenbezit ‘in alle gevallen recht geeft op ten minste 95% van de winst en ten minste 95% van het vermogen van de dochtermaatschappij’ was voorheen opgenomen in art. 2, eerste volzin, Besluit fiscale eenheid 2003. In deze Opinie zal nader ingegaan worden op de vraag wat de gevolgen zijn voor (de vorming van) een fiscale eenheid van een door een derde gehouden aandeel met bijzondere statutaire zeggenschapsrechten in de dochtermaatschappij (waarvan de overige (gewone) aandelen worden gehouden door de moedermaatschappij). Deze zeggenschapsrechten kunnen met zich brengen dat bepaalde besluiten door de AvA slechts kunnen worden genomen met instemming van de houder van dit bijzondere aandeel.

NTFR 2013/292 - Duurzame zelfbewoning is van invloed op waardebepaling pand op openingsbalans

ECLI:NL:HR:2013:BX4036, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is in 2004 vanuit zijn daartoe verbouwde woning een eenmanszaak gestart. Hij heeft de woning als ondernemingsvermogen aangemerkt en de woning geactiveerd naar de vrije verkoopwaarde van € 600.000. Deze waarde is tussen belanghebbende en de inspecteur overeengekomen bij vaststellingsovereenkomst. In 2006 verplaatst belanghebbende de onderneming naar een kantoorpand en brengt hij zijn onderneming in een bv in. De woning is daarbij overgegaan naar het privévermogen tegen een waarde in bewoonde staat van € 390.000. De inspecteur corrigeert het boekverlies en stelt zich daarbij op het standpunt dat de inbrengwaarde van de woning in 2004 gesteld dient te worden op € 390.000. Anders dan Hof Den Bosch (14 juli 2001, nr. 10/00572, NTFR 2011/2542) stelt de Hoge Raad de inspecteur in het gelijk. Bij de inbreng van een pand in een onderneming dient dit pand te worden geactiveerd voor de waarde in het economische verkeer die daaraan ten tijde van de inbreng kan worden toegekend. Daarbij vormt duurzame zelfbewoning een omstandigheid waarmee rekening dient te worden gehouden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst het geding voor een behandeling van de door het hof onbehandeld gelaten stellingen van belanghebbende, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel in verband met de gesloten vaststellingsovereenkomst.

NTFR 2013/293 - De exitheffing op bij zetelverplaatsing gerealiseerde koerswinst is niet in strijd met art. 49 VWEU

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW7939, datum uitspraak 31-05-2012, publicatiedatum 13-06-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. F. Emmerink
Belanghebbende is onderdeel van een groep vennootschappen (de Groep). De aandelen in belanghebbende worden gehouden door A Ltd. In 1996 draagt A Ltd. een vordering van £ 33 miljoen op de grootmoeder van belanghebbende (plc) over aan belanghebbende. In maart 1999 zijn de aandelen in belanghebbende ingebracht in D bv en even later is belanghebbende als dochtermaatschappij gevoegd in een fiscale eenheid met D bv als moedermaatschappij (de fiscale eenheid). In december 2000 wordt het kantoor van belanghebbende verplaatst naar Londen en is het boekjaar gewijzigd. In februari 2001 verkoopt D bv haar aandelen in belanghebbende aan de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap E Ltd. en wordt de boekjaarwijziging teruggedraaid. Naar het oordeel van het hof heeft de boekjaarwijziging geen reële betekenis. De doorslaggevende beweegreden voor de boekjaarwijziging van 15 december 2000 is gelegen in het oogmerk om de toepassing van art. 16 Wet IB 1964 te ontgaan. Hieraan doet niet af dat aan de zetelverplaatsing en de (destijds voorgenomen) vervreemding van de aandelen in belanghebbende zakelijke motieven ten grondslag hebben gelegen. Art. 7, lid 4, Wet VPB 1969 staat niet aan de toepassing van het leerstuk van fraus legis in de weg. Belanghebbende is aldus met ingang van 1 april 2000 (opnieuw) belastingplichtig geworden en dient de genoten rentebaten tot haar exclusief in Nederland belastbare winst te rekenen.

NTFR 2013/294 - Bij inbreng van activa in maatschap stond liquidatie van onderneming nog niet vast

ECLI:NL:GHLEE:2012:BY3208, datum uitspraak 13-11-2012, publicatiedatum 15-11-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende heeft verzocht om vermindering van de stakingswinst met premies voor lijfrente met een beroep op art. 3.129 Wet IB 2001. Belanghebbende exploiteerde met zijn echtgenote in de vorm van een man-vrouwmaatschap een rundveehouderij. Vervolgens brengt belanghebbende een evenredig gedeelte van de tot dusverre in maatschapsverband voor zijn rekening gedreven onderneming in een bv in. Deze overdracht heeft vorm gekregen door het aangaan van een (nieuwe) maatschap tussen belanghebbende, zijn echtgenote en de bv en de inbreng van activa in de (nieuwe) maatschap. In geschil is of bij de inbreng van de activa in de maatschap reeds vaststond dat de ingebrachte onderneming binnen korte tijd zou worden geliquideerd. Deze vraag moet worden beantwoord naar het tijdstip waarop de inbreng van de activa in de maatschap met de bv heeft plaatsgehad en het moment waarop de inbreng, en daarmee de overdracht van de bedoelde activa aan de bv, civielrechtelijk perfect is geworden door de oprichting van de bv. Duidelijk is dat belanghebbende en zijn echtgenote op 31 december 2001 een voorovereenkomst hebben gesloten tot oprichting van de bv, inhoudende dat de resultaten van de tot dan toe in maatschapsverband gedreven onderneming met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2001 voor rekening van de bv worden gebracht. Belanghebbende is niet geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat de maatschapsovereenkomst is aangegaan met de bv in oprichting voor 8 april 2002. Vaststaat wel dat de bv schriftelijk is vastgelegd op 8 augustus 2002. Het hof acht aannemelijk dat de maatschap enige tijd voordien mondeling is overeengekomen en overweegt dat dit begin juni 2002 moet zijn geweest. Belanghebbende slaagt in de op hem rustende bewijslast dat op dat moment nog niet vaststond dat de in de bv ingebrachte onderneming zou worden geliquideerd, maar dat toen nog de intentie bestond tot voortzetting van de veehouderij op de plaats waar zij destijds was gevestigd.

NTFR 2013/297 - Evaluatie Wet uniformering loonbegrip versneld

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
De evaluatie van de Wet uniformering loonbegrip wordt versneld. De staatssecretaris streeft ernaar de Tweede Kamer hierover voor de augustusbesluitvorming te informeren. Dat heeft hij toegezegd aan de Tweede Kamer. In een brief aan de Tweede Kamer stelt hij daarom dat een debat in afwachting van de evaluatie niet zinvol is.

NTFR 2013/298 - Verstrekking rijvaardigheidstrainingen in buitenland met Porsche vormt loon

ECLI:NL:HR:2013:BZ0563, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
Belanghebbende, een bv, is actief in de automatiseringsbranche. Haar klanten zijn met name afkomstig uit de overheidssector. Belanghebbende heeft aan haar dga een Porsche ter beschikking gesteld. Volgens de rittenregistratie is minder dan 500 km privé gereden. Belanghebbende heeft aan haar dga vier vaardigheidstrainingen met de Porsche in het buitenland verstrekt. Deze verstrekkingen zijn door belanghebbende aangemerkt als vrije verstrekkingen. De ritten in het kader van de vaardigheidstrainingen zijn voor de autokostenfictieregeling niet aangemerkt als privéritten. Volgens de inspecteur vormen de vaardigheidstrainingen loon en dient een bijtelling op de voet van de autokostenfictieregeling in aanmerking te worden genomen. Hof Arnhem (NTFR 2012/685) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Volgens het hof behoren de rijvaardigheidstrainingen tot de privésfeer, zodat de verstrekking ervan tot het loon behoort. Voorts zijn de daarmee verband houdende ritten voor de autokostenfictieregeling privékilometers, zodat de bijtelling terecht is toegepast.

NTFR 2013/299 - Wijziging Regeling Wfsv i.v.m. inkomen premie volksverzekeringen en heffingskortingen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
De Regeling Wfsv is met ingang van 1 januari 2013 aangepast. De wijzigingen hebben enerzijds betrekking op de berekening van de heffingskorting voor de volksverzekeringen, de berekening van het premie-inkomen en op het partnerbegrip in de Wet IB 2001. Anderzijds zijn er technische aanpassingen in verband met de Wet uniformering loonbegrip en de premiekortingen voor het in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten.

NTFR 2013/302 - Besluit Startersleningen definitief gepubliceerd

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
Nadat hij eerst een concept ervan aan de Tweede Kamer heeft voorgelegd, brengt de staatssecretaris van Financiën het beleidsbesluit over Startersleningen nu definitief uit. Het besluit bevat een goedkeuring (onder voorwaarden) die inhoudt dat Startersleningen die na 31 december 2012 door SVn worden verstrekt, zijn aan te merken als bestaande eigenwoningschuld in de zin van de eigenwoningregeling zoals deze per 1 januari 2013 geldt (art. 10bis.1 Wet IB 2001). De goedkeuring werkt terug tot 1 januari 2013.

NTFR 2013/303 - Betalingen aan ex-echtgenote vormen geen aftrekbare onderhoudsverplichtingen

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8818, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is in 1982 in het huwelijk getreden met Y. De echtelieden zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden die een verrekenbeding met een vervalbeding bevatten. Daaraan is tijdens het huwelijk geen uitvoering gegeven. In 2006 zijn de echtelieden gescheiden. In het door een advocaat opgestelde echtscheidingsconvenant is een levenslang woonrecht aan Y toegekend. Mocht Y echter gaan verhuizen, dan ontvangt zij vanaf datum van vertrek tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd (uiteindelijk) € 680 van belanghebbende. In 2008 is Y verhuisd. Belanghebbende heeft Y maandelijks bedoelde € 680 betaald. Het totaalbedrag van € 8.160 wenst belanghebbende als aftrekbare onderhoudsverplichting in aanmerking te nemen. De inspecteur heeft dat geweigerd. Volgens het hof is dat terecht. Het hof acht namelijk niet aannemelijk dat de maandelijkse bijdragen aan Y bijdragen vormen in het levensonderhoud. De betalingen zijn gedaan in het kader van de verrekenplicht van belanghebbende. Van betalingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud is derhalve geen sprake.

NTFR 2013/305 - Plaatselijke muziekvereniging wordt terecht niet meer aangemerkt als anbi

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is een muziekvereniging. Zij stelt zich ten doel om muziek te beoefenen en te bevorderen. Gelet op dit doel en mede gezien haar repertoire kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat belanghebbende een religieuze of levensbeschouwelijke instelling is. Dat zij haar doelstelling op christelijke grondslag tracht te bereiken, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank verwerpt dan ook het standpunt van belanghebbende dat zij als religieuze of levensbeschouwelijke instelling moet worden aangemerkt. Ook overigens kan belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een anbi. Uit de feiten kan niet worden opgemaakt dat belanghebbende zich veelvuldig manifesteert buiten de eigen leefgemeenschap en ledenkring. Aldus kan niet worden gezegd dat de doelstelling van belanghebbende is gericht op het behartigen van een algemeen belang in de zin die de wetgever daaraan heeft gegeven.

NTFR 2013/306 - Vrijstellingen. Omzetting, fusie of taakafsplitsing

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
Dit besluit actualiseert het besluit van 15 september 2010, nr. DGB2010/602M, en bevat het beleid over de vrijstellingen van art. 32 en 33 SW 1956 zoals die luiden vanaf 2010. Ook wordt hierin de belastingheffing bij een omzetting, fusie of taakafsplitsing behandeld. Onderdeel 8 is aangepast aan de gewijzigde wetgeving. Onderdeel 8.2 is verduidelijkt. Daarnaast zijn nieuwe goedkeuringen opgenomen voor de eis van een notariële akte voor de schenking (onderdeel 8.1.1) en een schenking aan een kind voor zijn eigen woning die in het buitenland is gelegen (onderdeel 8.1.2). Ook zijn enkele redactionele aanpassingen opgenomen waarmee geen wijziging is beoogd.

NTFR 2013/307 - Eindarrest J.J. Komen en Zonen Beheer Heerhugowaard B.V.: verkrijging onroerende zaak is niet vrijgesteld

ECLI:NL:HR:2013:BY8089, datum uitspraak 11-01-2013, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft appartementsrechten verkregen van winkelruimten in een winkelpassage (hierna: de onroerende zaak). Direct voorafgaand aan de verkrijging van de onroerende zaak zijn in opdracht en voor rekening van de verkopende partij een aantal werkzaamheden verricht ten dienste van de verbouwing van de onroerende zaak tot een nieuw gebouw. De verrichte werkzaamheden bestonden ten minste uit enkele sloophandelingen. De werkzaamheden zijn na genoemde datum voortgezet in opdracht en voor rekening van belanghebbende. Het geheel van de aan de onroerende zaak door de verkoper en belanghebbende verrichte werkzaamheden heeft tot een nieuw gebouw geleid, zonder dat tijdens die werkzaamheden onbebouwde grond is ontstaan. Hof Amsterdam (19 mei 2008, nr. 06/00470, NTFR 2008/1718) was met de inspecteur van oordeel dat belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd, omdat de vrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel a, Wet BRV toepassing mist, aangezien de levering op grond van art. 11, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968 was vrijgesteld van btw. Na het stellen van prejudiciële vragen door de Hoge Raad (10 juni 2011, nr. 08/02791, NTFR 2011/1481) en beantwoording daarvan door het Hof van Justitie (12 juli 2012, zaak C-326/11, NTFR 2012/1838), onderschrijft de Hoge Raad in het onderhavige eindarrest de conclusie van Hof Amsterdam.

NTFR 2013/309 - Natuurbegraafplaats is geen natuurgrond

ECLI:NL:RBBRE:2012:BY1479, datum uitspraak 25-09-2012, publicatiedatum 29-10-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. R.L.G. van den Heuvel
Belanghebbende heeft een perceel natuurterrein verkregen. Het perceel is een bos en wordt gebruikt als natuurbegraafplaats. Op de graven worden herkenningstekens aangebracht met naam en geboorte- en overlijdensdatum van de overledene. In geschil is of de vrijstelling van de overdrachtsbelasting van toepassing is ter zake van de verkrijging van natuurgrond. Niet in geschil is dat het perceel bos natuurgrond is en dat het bos wordt onderhouden voor behoud en ontwikkeling ervan. In geschil is of dit voldoende is om aannemelijk te achten dat de inrichting en beheer van het perceel (nagenoeg) geheel duurzaam zijn afgestemd op behoud en ontwikkeling van natuur en landschap. De rechtbank is van oordeel dat meer sprake is van een begraafplaats gelegen in een natuurlijke omgeving dan van een natuurgebied met enkele graven. Zo staat bij de ingang dat een (natuur)begraafplaats wordt betreden en zijn op de graven herkenningstekens aangebracht.

NTFR 2013/310 - Hof verzuimt grief inzake proceskostenveroordeling te behandelen

ECLI:NL:HR:2012:BY3285, datum uitspraak 16-11-2012, publicatiedatum 16-11-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende heeft zijn eenmanszaak gestaakt. In geschil was de waarde van de onroerende zaak die naar privévermogen overgaat. Bij de rechtbank bereiken partijen over de waarde een compromis. De rechtbank kent aan belanghebbende geen vergoeding toe voor gemaakte taxatiekosten, aangezien inherent aan een compromis is dat elke partij haar eigen proceskosten draagt. Hof Leeuwarden (NTFR 2012/680) stelt in hoger beroep vast dat belanghebbende geen grief heeft aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank over de proceskostenvergoeding. Volgens de Hoge Raad is dit onbegrijpelijk. Belanghebbende heeft in zijn appelschrift wel degelijk verzocht om vergoeding van de kosten van de taxateur. Gelet daarop verwijst de Hoge Raad de zaak naar Hof Amsterdam voor de vaststelling van de vergoeding voor de taxatiekosten. In dat verband merkt de Hoge Raad op dat het oordeel van de rechtbank dat aan het karakter van een compromis inherent is dat elk van de partijen haar eigen proceskosten draagt, geen steun vindt in het recht.

NTFR 2013/311 - Bij beoordeling 'nieuw feit' kan kennis ontvanger niet worden toegerekend aan inspecteur

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8847, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft in 2005 – in het kader van een schikking – een schadevergoeding ontvangen van € 145.831. Die schadevergoeding is door belanghebbende niet in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2005 vermeld. De ontvanger was in 2005 ervan op de hoogte dat belanghebbende een schadevergoeding zou gaan ontvangen. De primitieve aanslag is in 2007 conform de aangifte opgelegd. Nadien heeft de inspecteur ‘lucht gekregen’ van de schadevergoeding. Hij heeft € 85.000 hiervan aangemerkt als een belaste vergoeding voor inkomensschade en heeft dit bedrag in de onderhavige navorderingsaanslag begrepen. De navorderingsaanslag is door Rechtbank Arnhem vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat bij de beoordeling of de inspecteur aan de juistheid van de aangifte behoorde te twijfelen, als uitgangspunt heeft te gelden dat de kennis van een ontvanger niet aan de inspecteur kan worden toegerekend. Overigens geldt, aldus het hof, dat wanneer die kennistoerekening wel dient plaats te vinden, die kennis geen reden voor de inspecteur vormde om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte. Voorts oordeelt het hof dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende de inlichtingenplicht ex art. 47 AWR heeft geschonden. Aan die verzwaarde bewijslast kan belanghebbende niet voldoen. Het belasten van € 85.000 van de schadevergoeding acht het hof niet onredelijk. Van willekeur is geen sprake.

NTFR 2013/312 - Verlengde navorderingstermijn is van toepassing op Nederlandse zwarte omzet die op buitenlandse bankrekening is gestald

ECLI:NL:GHARL:2013:BY8824, datum uitspraak 08-01-2013, publicatiedatum 18-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende, voormalig vennoot in een vof, heeft in het verleden ‘zwarte betalingen’ van Nederlandse afnemers ontvangen die hij vervolgens op een buitenlandse bankrekening heeft gestort. Eind 2009 heeft belanghebbende zich vrijwillig bij de inspecteur gemeld. In verband met de verzwegen buitenlandse bankrekening heeft de inspecteur met dagtekening 4 februari 2011 de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2000 opgelegd. In die navorderingsaanslag is ook een correctie van f 15.000 begrepen ter zake van de in het verleden verzwegen omzet. Volgens belanghebbende is hierop de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing, omdat de vof alleen in Nederland actief was. Het hof ziet dat anders. In een situatie als hier aan de orde, waarin ontvangen zwarte contante betalingen van Nederlandse afnemers op een buitenlandse bankrekening zijn gestort, is de verlengde navorderingstermijn volgens het hof van toepassing.

NTFR 2013/313 - Belastingplichtige voldoet niet aan verzwaarde bewijslast

ECLI:NL:GHARN:2012:BY6191, datum uitspraak 04-12-2012, publicatiedatum 14-12-2012
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
De inspecteur heeft ambtshalve aan belanghebbende, die zich bezig houdt met e-commerce activiteiten, een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 opgelegd met een verzuimboete van € 2.460. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs beroep bij de rechtbank ingesteld. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Volgens het hof dient, nu belanghebbende – ondanks uitnodiging daartoe – geen aangifte heeft ingediend, de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Met de enkele stelling dat geen bedrijfskosten in aanmerking zijn genomen, voldoet belanghebbende niet aan die bewijslast. De schatting van de inspecteur acht het hof redelijk. De opgelegde verzuimboete acht het hof in dit geval passend en geboden.

NTFR 2013/314 - Ontvanger schendt hoorplicht in aansprakelijkstellingzaak: terugwijzing naar ontvanger

ECLI:NL:GHARN:2012:BY8175, datum uitspraak 11-12-2012, publicatiedatum 11-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Belanghebbende is als bestuurder aansprakelijk gesteld voor niet betaalde belastingschulden van een vennootschap die failliet is gegaan. De rechtbank heeft de aansprakelijkstelling verminderd. In hoger beroep klaagt belanghebbende onder meer erover dat de hoorplicht is geschonden. Volgens het hof treft die klacht doel. Het hof acht namelijk aannemelijk dat A, een bij de Belastingdienst werkzame ambtenaar die specialist is op het terrein van de bestuurdersaansprakelijkheid, mede betrokken is geweest bij de beslissing om belanghebbende aansprakelijk te stellen. Nu het horen in bezwaar ook is geschied door A, is de hoorplicht geschonden. Hierdoor is belanghebbende volgens het hof benadeeld. Gelijk belanghebbende bepleit, wijst het hof de zaak terug naar de ontvanger om opnieuw op het bezwaar te beslissen.

NTFR 2013/315 - Onterechte vorming herinvesteringsreserve strafrechtelijk beboet

ECLI:NL:RBAMS:2012:BZ0057, datum uitspraak 20-12-2012, publicatiedatum 30-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. P.A. Caljé
De verdachte staat terecht voor het feitelijk leiding geven aan het doen van onjuiste aangiften VPB door een vennootschap. De onjuistheid zit in het vormen van een herinvesteringreserve (HIR) zonder dat er een herinvesteringsvoornemen was. De HIR werd gevormd in 2002 na de verkoop van een pand dat kort daarvoor door de vennootschap was aangekocht. Volgens de strafkamer van de rechtbank vormde het pand geen bedrijfsmiddel noch was er een voornemen om te investeren in een vervangend bedrijfsmiddel. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring en veroordeelt de verdachte. De rechtbank legt, uitgaande van een belastingnadeel van € 220.000, een geldboete op van € 47.500.

NTFR 2013/316 - Internetaangifte BZM na aanvang weggebruik leidt niet tot betalingsverzuim

ECLI:NL:RBONE:2013:BY8440, datum uitspraak 17-01-2013, publicatiedatum 17-01-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. V.M. Maat
Belanghebbende houdt zich bezig met het verrichten van transportwerkzaamheden en doet op grond van een zogenoemde internetaangifteovereenkomst via internet aangifte voor de belasting zware motorrijtuigen (BZM). Tijdens een controle is geconstateerd dat met een vrachtwagen van belanghebbende in Nederland gebruik is gemaakt van de autosnelweg. Later op dezelfde dag heeft belanghebbende via internet daarvan aangifte gedaan. Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de BZM. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2013/317 - Aanwijzingen buitenlandse inkomsten bestaan pas nadat identiteit vrijwillige inkeerder bekend is gemaakt

ECLI:NL:HR:2013:BZ0568, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
Belanghebbende heeft over de jaren 1998 tot en met 2001 buitenlandse inkomsten en vermogens verzwegen voor de fiscus. In januari 2006 is hij via zijn adviseur anoniem ingekeerd. Met de boete-fraudecoördinator zijn procedureafspraken gemaakt. In oktober 2006 heeft de adviseur een rapport met berekeningen overgelegd aan de inspecteur. De inspecteur wilde echter eerst een fiscale standpuntbepaling afgeven nadat de identiteit van belanghebbende aan hem was bekendgemaakt. Dit is in april 2007 gebeurd. De onderhavige navorderingsaanslagen zijn in oktober en november 2007 aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd wegens schending van het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel. Hof Arnhem (NTFR 2012/1016) deelde die visie niet. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is volgens het hof niet aannemelijk dat tussen de adviseur en de boete-fraudecoördinator een vaststellingsovereenkomst is gesloten op grond waarvan de inspecteur gehouden was reeds een fiscaal standpunt in te nemen naar aanleiding van het rapport van oktober 2006 zonder dat de identiteit van belanghebbende bekend was. De inspecteur beschikte eerst over aanwijzingen van het bestaan van de buitenlandse banktegoeden in april 2007 toen de identiteit bekend werd gemaakt. Door vervolgens binnen 6/7 maanden de onderhavige navorderingsaanslagen op te leggen, is het evenredigheidsbeginsel niet geschonden, aldus het hof.

NTFR 2013/319 - Poker is een kansspel, maar de heffing over prijzen uit buitenlandse pokertoernooien pakt onredelijk uit

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende heeft in 2002 deelgenomen aan een aantal buitenlandse pokertoernooien en heeft daarmee bijna € 45.000 aan prijzengeld gewonnen. Belanghebbende heeft geen aangiften kansspelbelasting ingediend. Belanghebbende is van mening dat poker een behendigheidsspel is en geen kansspel. De rechtbank heeft het beroep slechts ten aanzien van de opgelegde boete gegrond verklaard. In hoger beroep is in geschil of poker in de variant Texas Hold’em een kansspel is in de zin van de Wet Ksb en of de heffing van kansspelbelasting in strijd is met het Unierecht, in het bijzonder het recht op vrij verkeer van diensten als bedoeld in het VWEU. Onder verwijzing naar HR 3 maart 1998, nr. 106.628E, LJN: ZD0952 overweegt het hof dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de meerderheid van de deelnemers aan poker een zodanige invloed op de aanwijzing der winnaars van het pokerspel kan uitoefenen dat als gevolg van aanwezigheid van de toevalsgenerator gegeven kansbepaling in belangrijke mate door kansberekening of anderszins tenietgedaan wordt. Het hof overweegt dat toepassing van de nationale wetgeving niet mag leiden tot ongerechtvaardigde beperkingen van het beginsel van vrij verkeer van diensten en dat hiervan sprake is doordat de maatstaf van heffing van buitenlandse pokertoernooien ten opzichte van in Nederland door de vergunninghouder georganiseerde pokertoernooien ongunstig uitpakt zonder dat sprake is van een objectieve evenredige rechtvaardigingsgrond. Nu het hof de wet in strijd acht met het VWEU en het aan de wetgever is om in deze lacune te voorzien, zal het hof de heffingsgrondslag verminderen in die zin dat enkel kansspelbelasting verschuldigd is over de door belanghebbende buiten Europa, in de VS, gewonnen prijs.

NTFR 2013/320 - Overeenkomst met Spanje over fiscale kwalificatie besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2013
Nederland en Spanje hebben een overeenkomst gesloten over de toepassing van het tussen deze landen gesloten belastingverdrag op investeerders in een zogenoemd besloten fonds voor gemene rekening. Hierin is neergelegd dat een dergelijk fonds fiscaal als transparant wordt aangemerkt. Dit betekent dat de door het fonds ontvangen voordelen rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de participanten in de verhouding tot hun participaties. Verder is overeengekomen dat een besloten fonds voor gemene rekening dat is gevestigd in Nederland en dat inkomsten uit Spanje ontvangt, in plaats van en ten behoeve van de achterliggende participanten de verdragsvoordelen kan claimen waarop deze participanten recht hebben. De achterliggende participanten mogen de voordelen dan uiteraard niet meer zelf claimen. De overeenkomst is ondertekend op 18 december 2012 en is in werking getreden op 1 januari 2013. De tekst van de overeenkomst is als brondocument bijgevoegd, evenals het nieuwsbericht dat ter gelegenheid hiervan is uitgebracht.