Aflevering 25

Gepubliceerd op 19 juni 2024

NTFR 2024/1046 - Misbruik

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
Sinds een aantal jaren worden we overspoeld door algemene antimisbruikbepalingen en dito leerstukken: de principal purpose(s) test (‘PPT’), antimisbruikbepalingen in Europese fiscale richtlijnen, het Unierechtelijke antimisbruikbeginsel en de proliferatie van fraus legis. Daarnaast kennen veel wettelijke bepalingen zakelijkmotieftoetsen waar steeds meer over wordt geprocedeerd. Die ontwikkeling is verklaarbaar gelet op de maatschappelijke roep om belastingontwijking een halt toe te roepen. Op het eerste gezicht zijn deze subjectieve antimisbruiktoetsen nuttig en nodig: ze zijn gericht op de bestrijding van alle misbruik en niet meer dan dat. Het probleem is evenwel de gebrekkige voorspelbaarheid en de daardoor veroorzaakte rechtsonzekerheid. Met name in gevallen waarin het doel van de regeling niet evident is, en al helemaal als het gaat om het doel van ‘de wet als geheel’ knelt die gebrekkige rechtszekerheid. In deze gevallen wordt – zoals ik hierna uiteenzet – de antimisbruiknorm een arbitraire kunstmatigheidstoets. Ik vind dat ongewenst en geef er de voorkeur aan dat de fiscale wetgeving duidelijker en robuuster wordt, en dat de toepassing van antimisbruiknormen tot evidente gevallen wordt beperkt.

NTFR 2024/1052 - Voor werkelijk rendement op box 3-vermogen wordt ongerealiseerd koersverlies op beleggingen in aanmerking genomen

ECLI:NL:HR:2024:855, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. E. Alink
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd waarin een box 3-inkomen is begrepen van € 19.300. Belanghebbende heeft in 2018 een bedrag van € 2.041 aan rente en dividend ontvangen, en heeft een ongerealiseerd koersverlies op beleggingen geleden van € 250. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2022/1650) heeft vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM rechtsherstel geboden door voor het box 3-inkomen uit te gaan van het ontvangen bedrag aan rente en dividend van € 2.041. Het ongerealiseerde koersverlies is niet in aanmerking genomen. De Hoge Raad acht deze laatste beslissing onjuist. In HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, NTFR 2024/992 heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat voor het werkelijke rendement ook positieve en negatieve waardeveranderingen in aanmerking worden genomen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd. Dus eigenlijk zou een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking moeten worden genomen van € 2.041 minus € 250, ofwel € 1.791. Maar nu de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen reeds lopende de cassatieprocedure ambtshalve heeft verminderd tot € 822, bestaat er geen aanleiding voor een verdere vermindering.

NTFR 2024/1053 - Rechter moet voorzien in rechtstekort door schending van EVRM en EP EVRM als gevolg van box 3-stelsel

ECLI:NL:HR:2024:856, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. E. Alink
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV 2018 opgelegd waarin een box 3-inkomen is begrepen van € 53.131. Naar aanleiding van het Kerstarrest (NTFR 2022/37) heeft de inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd naar een box 3-inkomen van € 15.967. Deze vermindering is gebaseerd op de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet). Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:1116) heeft, in afwijking van de Herstelwet, vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM rechtsherstel geboden door voor het box 3-inkomen uit te gaan van het ontvangen bedrag aan rente en dividend van € 1.195. De staatssecretaris betoogt in cassatie dat het aan de wetgever is om in het rechtstekort te voorzien en dat de wetgever dat heeft gedaan door invoering van de Herstelwet. De rechter dient deze door de wetgever gemaakte keuze te respecteren, aldus de staatssecretaris. Dit betoog faalt. Volgens de Hoge Raad is het aan de rechter om te voorzien in het rechtstekort dat gepaard gaat met de schending van het EVRM en het EP EVRM als gevolg van het stelsel van heffing van inkomstenbelasting in box 3.

NTFR 2024/1054 - Werkelijk rendement box 3: Ongerealiseerde vermogenswinst op woning wordt vastgesteld aan hand van WOZ-waarden

ECLI:NL:HR:2024:857, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende woont in Duitsland en bezit een woning in Nederland. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB/PVV 2017 en 2018 opgelegd naar een box 3-inkomen waarbij is uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning. Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:945, NTFR 2023/820) heeft, in afwijking van de Herstelwet, vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP rechtsherstel geboden door voor het box 3-inkomen uit te gaan van het werkelijk behaalde rendement van nihil. Daarbij heeft het hof geen rekening gehouden met eventuele vermogenswinst op de woning. Volgens de Hoge Raad is dit laatste oordeel niet juist. In HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, NTFR 2024/992 heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat voor het werkelijke rendement ook positieve en negatieve waardeveranderingen in aanmerking worden genomen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd. De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar hof Arnhem-Leeuwarden om te onderzoeken hoe hoog een eventuele vermogenswinst op de woning was in 2017 en 2018. Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat ook in het kader van de vaststelling van het werkelijke rendement van een woning, de waarde daarvan aan het begin en aan het einde van het jaar moeten worden bepaald op basis van de Wet WOZ, naar analogie met het bepaalde in art. 5.20 Wet IB 2001.

NTFR 2024/1055 - Werkelijk rendement box 3: geen belang bij in aanmerking nemen van voordeel wegens eigen gebruik van woning in Frankrijk

ECLI:NL:HR:2024:860, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van dr. J.H.M. Nieuwenhuizen
Belanghebbende heeft banktegoeden, een woning in Nederland voor de verhuur en een woning in Frankrijk voor eigen gebruik. De inspecteur heeft een aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een box 3-inkomen van € 51.003. Voor de Franse woning is een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/1375) heeft, in afwijking van de Herstelwet, vanwege schending van art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM rechtsherstel geboden door voor het box 3-inkomen uit te gaan van het werkelijk behaalde rendement van € 464 (rente) en € 11.245 (huurinkomsten minus kosten). Daarbij heeft het hof geen rekening gehouden met een ongerealiseerde waardestijging van de Nederlandse woning van € 16.380. Volgens de Hoge Raad is dit laatste oordeel niet juist. In HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:705, NTFR 2024/992 heeft de Hoge Raad namelijk beslist dat voor het werkelijke rendement ook positieve en negatieve waardeveranderingen in aanmerking worden genomen, zelfs als deze nog niet zijn gerealiseerd. De Hoge Raad stelt het werkelijke rendement daarom vast op € 464 plus € 11.245 – dit bedrag is in cassatie niet bestreden – plus € 16.380, ofwel € 28.089. Verder gaat de Hoge Raad ervan uit dat geen werkelijk rendement is genoten op de Franse woning. Voor een eventueel in aanmerking te nemen voordeel wegens eigen gebruik van de woning wordt namelijk op grond van het belastingverdrag met Frankrijk een vermindering van box 3-belasting verleend die hetzelfde resultaat oplevert als wanneer het voordeel op nihil zou worden gesteld.

NTFR 2024/1062 - Terbeschikkingstelling van zeiljachten met gebruikmaking havenfaciliteit vormt ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’ zodat verlaagd tarief van toepassing is

ECLI:NL:HR:2024:854, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende stelt op basis van een jaarabonnement aan de abonnementhouders tegen vergoeding kajuitzeiljachten en andere voor het zeilen benodigde (watersport)attributen ter beschikking met gebruikmaking van havenfaciliteiten. Volgens hof Den Haag (21 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:717, NTFR 2022/2093) zijn de prestaties van belanghebbende niet onderworpen aan het verlaagde tarief, omdat geen sprake is van ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’. De Hoge Raad ziet dat echter anders. De Hoge Raad belicht eerst onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie de begrippen ‘gelegenheid geven tot sportbeoefening’ en ‘beoefening van sport’.

NTFR 2024/1071 - Hoge Raad gaat om: geen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn als financieel belang minder dan € 1.000 bedraagt

ECLI:NL:HR:2024:853, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Vanwege een verlaging van een aanslag in de watersysteemheffing is aan belanghebbende € 1,20 aan invorderingsrente vergoed. In bezwaar en (hoger) beroep betoogt belanghebbende dat een bedrag van € 2 vergoed moet worden. Verder verzoekt hij om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (VIS). Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:3789) heeft de beschikking invorderingsrente in stand gelaten en heeft geen VIS toegekend vanwege het zeer geringe financieel belang van de procedure (€ 0,80). De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Op basis van de jurisprudentie tot dusver werd aangenomen dat als het belang bij een procedure niet meer dan € 15 bedraagt, geen VIS wordt toegekend bij overschrijding van de redelijke termijn. In die gevallen bestaat namelijk geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. Bij de vaststelling van het financiële belang wordt alleen rekening gehouden met het belang dat is gemoeid met de bestreden belastingaanslag of andere fiscale beschikking in de zin van art. 26 AWR, en dus niet met nevenbeslissingen van bestuursorgaan of rechter. Dit geldt ook als in hogere instantie alleen nog de nevenbeslissing onderwerp van geschil is. De bewijslast voor de omvang van het financiële belang ligt bij de belanghebbende.

NTFR 2024/1077 - Nog 9,6 miljard aan coronabelastingschuld

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024
Eind april resteert nog € 9,6 miljard aan coronabelastingschuld binnen de betalingsregeling voor ongeveer 153.000 ondernemers. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in een Kamerbrief over de actuele stand van zaken rond de coronabelastingschulden en de coronabetalingsregeling.

NTFR 2024/1078 - Duitse belastingheffing van inwoner van Zwitserland met Duits loon zonder mogelijkheid van aanslag op verzoek in strijd met Overeenkomst EU-Zwitserland

ECLI:EU:C:2024:431, datum uitspraak 20-05-2024,
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. dr. B.M.M. Didden
AB is een Duits staatsburger die om gezinsredenen in Zwitserland woont. Hij werkt in loondienst bij een in Duitsland gevestigde onderneming en verricht zijn werkzaamheden deels vanuit Zwitserland (telewerken) en deels door gebruik te maken van dienstreizen met de auto naar Duitsland. Hij maakt daarvoor beroepskosten. Verder behaalde AB inkomsten uit de verhuur van twee in Duitsland gelegen onroerende goederen. Over 2017-2019 heeft AB in Duitsland voor de inkomstenbelasting aangifte gedaan als beperkt belastingplichtige (§1 lid 4 EStG). Het Finanzamt Köln-Süd heeft aanslagen inkomstenbelasting opgelegd, waarin alleen AB’s inkomsten uit de verhuur in aanmerking zijn genomen en niet zijn inkomsten uit werkzaamheden in loondienst. De ingehouden Duitse loonbelasting kon daardoor niet worden verrekend en ook de door AB aangegeven kosten zijn niet in aanmerking genomen. AB heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting. Volgens hem is het op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (OVP) discriminerend om de aanslag op verzoek te beperken tot inwoners van de EU en de EER en niet voor inwoners van Zwitserland. Het Finanzgericht Köln besluit hierover prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen. Het HvJ bepaalt dat de situatie van AB binnen de werkingssfeer van het OVP valt. Het beginsel van gelijke behandeling is van toepassing op een werknemer in loondienst, zoals AB, die zijn vrijheid van werknemersverkeer heeft uitgeoefend. Verder bepaalt het HvJ dat de mogelijkheid om te kiezen voor een aanslag op verzoek een fiscaal voordeel vormt en het onthouden van dat voordeel een verschil in behandeling meebrengt. Het feit dat AB in Zwitserland woont, leidt er niet toe dat zijn situatie objectief afwijkt van de situatie van ingezeten belastingplichtigen of niet-ingezetenen uit de EU of uit EER-staten. Het verschil in behandeling kan ook niet worden gerechtvaardigd en de standstillclausule van art. 13 OVP biedt geen recht om bestaande beperkingen te handhaven.

NTFR 2024/1079 - Duits beleggingsfonds (Immobilien-Sondervermögen) met participatiebewijzen is niet buitenlands belastingplichtig voor vennootschapsbelasting

ECLI:NL:HR:2024:862, datum uitspraak 14-06-2024, publicatiedatum 14-06-2024
Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds dat investeert in vastgoed (Immobilien-Sondervermögen). Belanghebbende wordt naar Duits recht aangemerkt als een afgescheiden vermogen zonder rechtspersoonlijkheid. Belanghebbende heeft participatiebewijzen aan zijn deelnemers uitgegeven die vrij overdraagbaar zijn. Belanghebbende is in Duitsland subjectief vrijgesteld van winstbelastingen. De belastingheffing in Duitsland over de inkomsten uit het vastgoed vindt plaats op het niveau van de fondsdeelnemers. De inkomsten uit Nederlands vastgoed worden in Duitsland noch bij belanghebbende, noch bij de Duitse fondsdeelnemers belast.

NTFR 2024/1081 - Toelichting intrekking cassatieberoep tegen uitspraak verrekening Amerikaanse belasting DJ

Aflevering 25, gepubliceerd op 19-06-2024 geschreven door dr. D. Molenaar
De staatssecretaris van Financiën heeft op 10 juni 2024 zijn (pro-forma-)beroep in cassatie ingetrokken na de uitspraak van hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2024;1049, NTFR 2024/841). In de zaak van de dj, die in 2017 in Nederland verbleef en optrad in de VS via een LLC, heeft het hof het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bevestigd volgens het belastingverdrag tussen Nederland en de VS. Ondanks zijn oordeel dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had over de transparantie van een LLC voor de Nederlandse fiscaliteit, heeft de staatssecretaris ermee ingestemd dat de dj de Amerikaanse inkomstenbelasting mocht verrekenen met de Nederlandse inkomstenbelasting. Daarom heeft hij besloten het beroep in cassatie in te trekken.