Aflevering 42

Gepubliceerd op 18 oktober 2007

NTFR 2007/1852 - Ook onder Wet IB 2001 ontbreekt redelijke heffing bij cederen om niet aan eigen bv

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB3789, datum uitspraak 29-08-2007, publicatiedatum 26-09-2007
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Het betreft hier de uitspraak in hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Haarlem (NTFR 2006/1567) inzake de cessie van huurtermijnen om niet aan de eigen bv. Het gaat in deze zaak om de vraag of belanghebbende in het jaar 2001 mag afschrijven op de haar gecedeerde, door haar geactiveerde, huurtermijnen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of onder vigeur van Wet IB 2001 aan de cessie om niet dezelfde fiscale gevolgen met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting van belanghebbende moeten worden verbonden als onder vigeur van Wet IB 1964.

NTFR 2007/1853 - Herzien besluit over van aftrek uitgesloten en in aftrek beperkte kosten

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit herzien betreffende de van aftrek uitgesloten en in aftrek beperkte kosten in de winstsfeer en in de sfeer van resultaat uit overige werkzaamheden. Het gaat om de aftrekbeperkingen zoals opgenomen in art. 3.14, 3.15, 3.16 en 3.17 Wet IB 2001. Het besluit komt in de plaats van twee bestaande besluiten, te weten het besluit van 15 oktober 2003, nr. CPP2003/2103M, NTFR 2003/1808 (herziening aftrek omzetbelasting) en het besluit van 18 september 2006, nr. CPP2005/3120M, NTFR 2006/1337 (aftrekbeperkingen). In par. 5.3. is rekening gehouden met de wijziging van art. 3.16 en 3.17 Wet IB 2001 per 1 januari 2005. Voor het overige is met de samenvoeging van de twee besluiten geen inhoudelijke wijziging beoogd.

NTFR 2007/1858 - 30%-regeling staat open voor commissarissen

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende woont in de Verenigde Staten. Sinds 1995 is hij commissaris bij een Nederlandse nv. Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de 30%-regeling. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen. Hiertegen komt belanghebbende met succes in beroep bij Hof Den Bosch. Volgens het hof is een commissaris een werknemer in de zin van art. 2 Wet LB 1964, zodat hij recht heeft op de 30%-regeling (NTFR 2006/194). De staatssecretaris stelt in cassatie dat een arbeidsverhouding van een commissaris alleen op basis van art. 3 Wet LB 1964 als dienstbetrekking kan worden aangemerkt en dat daarmee de commissaris nog niet een in privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staande werknemer in de zin van art. 2 Wet LB 1964 is. In navolging van A-G Van Ballegooijen (NTFR 2007/684) acht de Hoge Raad het oordeel van het hof juist. In het systeem van de wet ligt opgesloten dat een commissaris als een werknemer in de zin van art. 2 Wet LB 1964 kan worden aangemerkt, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2007/1859 - Eventuele begunstiging van wethouders in de beroepskostenaftrek speelde nog niet in 2001

ECLI:NL:HR:2007:BB5586, datum uitspraak 12-10-2007, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
In verband met een arbeidsrechtelijke ontslagprocedure heeft belanghebbende in 2001 proceskosten (advocaatkosten) moeten maken. Die kosten wenst hij in aftrek te brengen, maar de inspecteur heeft dit geweigerd omdat de Wet IB 2001 daarin niet voorziet. Bij Hof Arnhem (NTFR 2007/108) kreeg belanghebbende eveneens nul op het rekest. Voor de redengeving heeft het hof naar HR 8 juli 2005, NTFR 2005/902 verwezen, waarin – kort gezegd – is beslist dat het wettelijke systeem waarin de mogelijkheid tot aftrek van beroepskosten ontbreekt niet discriminatoir is. Belanghebbende heeft voor het hof ook een beroep gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel in de uitvoeringssfeer. Wethouders waren immers, aldus belanghebbende, wel gerechtigd hun beroepskosten in aftrek te brengen. Ook dit beroep faalde echter volgens het hof, omdat de invoering van het zogenoemde duale stelsel – op grond waarvan wethouders voortaan in dienstbetrekking werkzaam zijn – eerst op 7 maart 2002 is geschied. In 2001 vormden werknemers en wethouders met andere woorden nog geen gelijke gevallen, aldus Hof Arnhem.

NTFR 2007/1864 - Antwoord op Kamervragen over het opnieuw aanleveren van loongegevens

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
De Tweede Kamerleden Van Dijck en Graus (PVV) hebben vragen gesteld over de kosten die kleine ondernemers moeten maken, omdat zij opnieuw aangifte moeten doen van hun loongegevens. De staatssecretaris van Financiën antwoordt dat eventuele extra kosten niet zullen worden gecompenseerd. Hij verwijst daarvoor naar de integrale probleemanalyse loonaangifteketen UWV/Belastingdienst die hij mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer heeft verzonden.

NTFR 2007/1865 - Winstuitdeling doordat dga aan bv toebehorend voorkeursrecht uitoefent

ECLI:NL:HR:2007:BB5595, datum uitspraak 12-10-2007, publicatiedatum 05-04-2013
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
Belanghebbende is als apotheker in dienst bij F bv, van welke bv hij alle aandelen houdt. Zowel belanghebbende als F bv zijn lid van de Coöperatieve Apothekers Vereniging OPG UA en houden 1 respectievelijk 1.999 inleggelden in het ledenkapitaal van de vereniging. Aan het eind van de jaren tachtig heeft OPG besloten een beursgang te maken. In 1991 verkregen de leden een voorkeursrecht op het nemen van additionele inleggelden, afhankelijk van het aantal inleggelden dat zij reeds bezaten. Belanghebbende heeft in 1991 het aan F bv toebehorende voorkeursrecht op eigen naam uitgeoefend en vervolgens bij de beursgang van OPG in 1992 de verworven certificaten voor f 30 per stuk verkocht. Deze opbrengst heeft hij tot zijn privévermogen gerekend. In geschil is onder meer of de bv een winstuitdeling aan belanghebbende heeft gedaan, en zo ja, wat de omvang van de winstuitdeling is. De inspecteur stelde een winstuitdeling vast van f 167.680. Hof Den Bosch (NTFR 2006/454) is met de inspecteur van oordeel dat F bv zich in 1991 een voordeel heeft laten ontgaan door belanghebbende in staat te stellen de storting op de inleggelden te verrichten en dat zowel F bv als belanghebbende zich ervan bewust zijn geweest dat belanghebbende aldus in staat is gesteld een voordeel te behalen dat aan F bv toekwam. Ter bepaling van de omvang van de winstuitdeling dient de waarde in het economische verkeer van het voorkeursrecht op het genietingstijdstip in 1991 te worden vastgesteld. Het hof stelt deze waarde, mede gelet op de uiteindelijk gerealiseerde opbrengst van f 30 per certificaat en het tijdsverloop vanaf het genietingstijdstip, op f 28 per inleggeld en berekent een winstuitdeling van f 150.912.

NTFR 2007/1866 - Geen verrekening dividendbelasting voor partieel buitenlandse belastingplichtige

ECLI:NL:HR:2007:BA6415, datum uitspraak 12-10-2007, publicatiedatum 12-10-2007
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende woonde en werkte gedurende tien jaar in het buitenland. Sinds 1994 woont en werkt hij in Nederland. Hij heeft voor 2002 op basis van art. 2.6 Wet IB 2001 gekozen voor toepassing van partieel buitenlandse belastingplicht, hetgeen meebrengt dat de door hem ontvangen dividenden niet in box 3 zijn belast. Bij zijn aangifte heeft belanghebbende verzocht een bedrag aan dividendbelasting te verrekenen. De inspecteur staat geen verrekening toe van de na 22 juli 2002 ingehouden dividendbelasting. Per die datum is art. 9.2, lid 7, Wet IB 2001 (het huidige lid 8) namelijk in werking getreden. Daarin is bepaald dat voor buitenlands belastingplichtigen alleen de dividendbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen, als voorheffing geldt. Nu de desbetreffende dividenden niet in het verzamelinkomen van belanghebbende zijn begrepen, kan de ingehouden dividendbelasting niet worden verrekend.

NTFR 2007/1867 - Waarde conversierecht behoort tot de winst

ECLI:NL:HR:2007:BB5353, datum uitspraak 12-10-2007, publicatiedatum 12-10-2007
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van mr. S. Wolvers
Belanghebbende, een nv, heeft een converteerbare obilgatielening aan haar 33%-deelneming A bv verstrekt. In geschil is of de contante waarde van het conversierecht tot de winst van belanghebbende moet worden gerekend. Hof Amsterdam heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De minister van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond. Degene die een converteerbare obligatie houdt in het kader van zijn onderneming, zoals belanghebbende, dient de waarde van het conversierecht bij de verkrijging ervan, tot de winst te rekenen. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad nog dat de waardeontwikkeling van het conversierecht na de verkrijging onder de deelnemingsvrijstelling kan vallen.

NTFR 2007/1868 - Inkoopkosten obligaties deels aftrekbaar

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
Belanghebbende heeft een obligatielening uitgegeven. Bij aflossing wordt naast de nominale waarde een (aflossings)premie betaald. De obligaties kunnen geconverteerd worden in aandelen in belanghebbende, die er echter voor kan kiezen geen aandelen te leveren, maar de waarde van de aandelen in contanten te betalen (kasvariant). In 1995 zijn obligaties geconverteerd en via de kasvariant afgewikkeld, waarbij belanghebbende f 2.260.735 heeft betaald boven het nominale bedrag van de ter conversie aangeboden obligaties. Verder heeft zij in 1995 voor f 97.215.829 obligaties ingekocht, hetgeen f 26.853.251 meer was dan hun nominale waarde. In cassatie is onder meer in geschil of het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat de obligatie-inkoop- en conversieafkoopkosten ten laste van de winst komen, en of een deel van de inkoopkosten toegerekend moet worden aan (aftrekbare) afkoop van het recht op (aftrekbare) aflossingspremie. A-G Wattel concludeert dat vanuit vennootschappelijk winstbepalingsoogpunt weinig relevant verschil bestaat tussen inkoop ten behoeve van werknemersoptieverplichtingen en van conversieverplichtingen, maar dat het beleidsbesluit over werknemersparticipatie waarvan ook de belanghebbende wil profiteren, enerzijds een beëindiging (op grond van de werknemersoptiearresten) van onjuist interpretatief beleid was en anderzijds overgangsbeleid ter tegemoetkoming van inkopers van aandelen ten behoeve van werknemersoptieverplichtingen. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Ten aanzien van de inkoopkosten concludeert de advocaat-generaal dat een deel van de betaling bij inkoop van obligaties moet worden toegerekend aan de aflossingspremie omdat mede afgekocht wordt de tot dan toe opgebouwde aanspraak daarop, die verdisconteerd is in de beurskoers. In zoverre is deze betaling aftrekbaar.

NTFR 2007/1870 - Verzoek 15b (CFM-regime) ingediend voor schorsing mocht worden afgewezen na beschikking verboden staatssteun

ECLI:NL:GHAMS:2005:AV0177, datum uitspraak 30-11-2005, publicatiedatum 25-01-2006
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
Sedert 1998 fungeert X bv als de financieringsmaatschappij van de groep waarvan de hoofdzetel is gevestigd in Duitsland. Zij leent gelden in en uit aan groepsvennootschappen die zijn gevestigd binnen en buiten de EU. X bv verzocht de inspecteur vóór de datum waarop de Europese Commissie het CFM-regime heeft geschorst een 15b-beschikking af te geven. Het verzoek van X bv is, na de beschikking waarbij het CFM-regime als verboden staatsteun is aangemerkt, afgewezen.

NTFR 2007/1871 - Geen vertrouwen gewekt indien onjuiste inlichtingen zijn verstrekt

ECLI:NL:HR:2007:BB4736, datum uitspraak 05-10-2007, publicatiedatum 05-10-2007
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van MM Kors
In juni 2000 heeft de inspecteur vragen gesteld over de aangifte IB 1999 van belanghebbende, omdat volgens opgave van zijn werkgever belanghebbende zou beschikken over een personenauto. In antwoord daarop verklaart zowel belanghebbende als zijn werkgever dat geen sprake is van een auto van de zaak, maar van vervoer vanwege de werkgever. De inspecteur heeft de aangifte voor het jaar 1999 gevolgd. Bij een belastingcontrole is vervolgens gebleken dat in 2000 aan belanghebbende wel een auto ter beschikking is gesteld. Ook in zijn aangifte over 2000 heeft hij daarvan geen melding gemaakt. Omdat de primitieve aanslag over 2000 is vastgesteld conform aangifte, vordert de inspecteur na. In geschil is of het vertrouwen dat zou zijn gewekt bij de aanslagregeling 1999 in de weg staat aan navordering. De Hoge Raad meent van niet. Belanghebbende heeft immers aangegeven dat de feitelijke situatie in 1999 niet anders was dan in 2000. Dit betekent dat belanghebbende voor het jaar 1999 onjuiste inlichtingen heeft verstrekt die door de inspecteur als juist zijn aanvaard. Uit een dergelijke aanvaarding kan belanghebbende geen vertrouwen putten, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2007/1876 - Tweede verrekeningslimiet niet strijdig met EG-recht

ECLI:NL:PHR:2008:BB5248, datum uitspraak 15-02-2008, publicatiedatum 15-02-2008
Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
Belanghebbende heeft in 1995 dividenden en renten uit het buitenland ontvangen. Daarop is buitenlandse bronbelasting ingehouden. In geschil is de EG-rechtelijke houdbaarheid van de Nederlandse tweede limiet voor verrekening van buitenlandse bronheffingen (Nederland verrekent geen hoger bedrag aan buitenlandse bronbelasting met de Nederlandse vennootschapsbelasting dan de aan de buitenlandse dividenden/renten toerekenbare Nederlandse vennootschapsbelasting). Belanghebbende betoogt dat Nederland een ongeoorloofd onderscheid maakt tussen binnenlandse dividendbelasting (volledige restitutie bij gebreke van eindheffing) en buitenlandse dividendbelasting. Onder verwijzing naar zijn eerdere conclusie (NTFR 2007/1199) in de bij de Hoge Raad aanhangige zaak 43.619, concludeert A-G Wattel dat de tweede verrekeningslimiet niet in strijd is met de EG-verdragsvrijheden. Uit de arresten van het Hof van Justitie EG in de zaken C-336/96, Les époux Gilly, en C-446/04, Test Claimants in the Franked Investment Income Group Litigation, volgt immers dat het EG-recht de woonstaat/moederstaat niet verplicht tot verdergaande voorkoming van internationale juridische of economische dubbele belasting dan tot de grens van zijn eigen heffingsaanspraak (de tweede limiet). Verder verwijst de advocaat-generaal naar de inmiddels verschenen conclusie van A-G Bot in de bij het Hof van Justitie EG aanhangige, door de Hoge Raad verwezen zaak C-194/06, Orange European Smallcap Fund N.V. Ook A-G Bot meent expliciet dat de vestigingsstaat niet meer hoeft te verrekenen/restitueren dan hij heft over dezelfde grondslag.

NTFR 2007/1878 - EC stelt onderzoek in naar Spaanse belastingregeling voor het verwerven van deelnemingen in buitenlandse bedrijven

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
De Europese Commissie heeft een formeel onderzoek geopend naar een bepaling in de Spaanse vennootschapsbelasting. Deze bepaling staat Spaanse bedrijven belastingaftrek toe bij het verwerven van deelnemingen in niet-Spaanse bedrijven. De regeling schijnt een uitzondering te zijn op het algemene Spaanse belastingsysteem. De Commissie vreest dat door deze belastingregeling Spaanse bedrijven die deelnemingen in buitenlandse bedrijven verwerven beter worden behandeld dan bedrijven die binnenlandse deelnemingen verwerven.

NTFR 2007/1879 - Overleg over heffingsrente bij grensarbeiders

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
De inmiddels slepende discussie rond de heffingsrente bij grensarbeiders kent wederom een vervolg. Het gaat om de vraag of er aanleiding bestaat om voor de jaren 2003 en 2004 af te zien van heffingsrente bij Nederlandse grensarbeiders die in België werken. Eerder besteedden wij hier aandacht aan in NTFR 2007/307, 2007/914 en 2007/1144.

NTFR 2007/1880 - Hongaarse lokale bedrijfsbelasting is geen omzetbelasting

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Hongaarse gemeenten zijn bij wet gemachtigd op hun grondgebied een lokale bedrijfsbelasting (helyi iparuzési adó; hierna: HIPA) in te stellen. De voorzitter van het provinciebestuur van Zala (Hongarije) heeft de uit hoofde hiervan door gemeentelijke autoriteiten aan negen vennootschappen naar Hongaars recht opgelegde aanslagen over 2005 bevestigd (zaak C-283/06). Een dergelijke bevestiging door het provinciebestuur van Vas (Hongarije) over de belastingjaren eindigend op 15 september 2005, respectievelijk 15 maart 2006 is ook verkregen voor een aan een andere vennootschap naar Hongaars recht opgelegde aanslag (zaak C-312/06). De vennootschappen verweren zich in de vervolgens door hen aangespannen gerechtelijke procedures met de stelling dat deze heffingen onwettig zijn, omdat zij wegens de rechtstreekse toepasselijkheid van art. 33 Zesde Richtlijn vanaf mei 2004 niet langer aan de HIPA onderworpen zijn. Naar aanleiding van daartoe door de Hongaarse rechters gestelde prejudiciële vragen verklaart het Hof van Justitie EG – na voeging van beide zaken – voor recht dat art. 33, lid 1, Zesde Richtlijn (thans: art. 401 Btw-richtlijn) aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de handhaving van deze lokale heffing.

NTFR 2007/1882 - VDP Dental heeft recht op aftrek van Nederlandse omzetbelasting

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007 met annotatie van mr. T.G. Perié
Eindbeslissing VDP Dental. Belanghebbende, die zelf geen tandarts of tandtechnicus is, heeft aftrek van (Nederlandse) omzetbelasting geclaimd die in rekening is gebracht ter zake van leveringen van tandprotheses die belanghebbende heeft verricht in andere lidstaten. Na beantwoording door het Hof van Justitie EG (NTFR 2007/156) van de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen (NTFR 2005/1529) oordeelt de Hoge Raad in het onderhavige arrest – in navolging van A-G De Wit (NTFR 2007/1042) – dat belanghebbende recht heeft op die aftrek. De omstandigheid dat bedoelde leveringen volgens de Wet OB 1968 zijn vrijgesteld doet daar volgens de Hoge Raad niet aan af, nu belanghebbende zich op de Zesde Richtlijn heeft beroepen.

NTFR 2007/1886 - Omzetbelasting. Toepassing verlaagde tarief

Aflevering 42, gepubliceerd op 18-10-2007
In dit besluit geeft de staatssecretaris van Financiën een zeer uitgebreide toelichting op de reikwijdte en toepassing van Tabel I, Wet OB 1968. In deze tabel zijn goederen en diensten opgenomen waarvoor het verlaagde omzetbelastingtarief geldt. Dit besluit is een actualisering en samenvoeging van het besluit van 1 februari 1994, nr. VB 93/3553 (Voorschrift Tabel I) en andere besluiten over het verlaagde tarief. Met het nieuwe besluit zijn veel andere besluiten ingetrokken. In het nieuwe besluit is onder meer het begrip sportaccommodatie aangepast naar aanleiding van HR 10 augustus 2007 over de wandelvierdaagse. Opvallend in het besluit is bijvoorbeeld dat een peepshow en een voorstelling door een paaldanseres niet onder het verlaagde tarief vallen, terwijl het verlenen van toegang tot een monumentale kerk met museale objecten volgens de staatssecretaris van Financiën wel onder Tabel I valt.