Aflevering 19

Gepubliceerd op 8 mei 2008

NTFR 2008/852 - Halve oplossingen

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 geschreven door mr. R. den Ouden
Tot het takenpakket van de Hoge Raad behoort onder meer het richting geven aan de rechtsontwikkeling. Aan deze rechtsvormende functie kan op verschillende manieren inhoud worden gegeven. De concrete invulling ervan hangt onder meer af van de visie die men op de functie van de cassatierechtspraak heeft. LubbersA.O. Lubbers, ‘Meer totaaloplossingen in belastingarresten wenselijk’, NTFR 2002/494. is van mening dat de cassatierechter bij het vervullen van zijn rechtsvormende functie een te beperkte taakopvatting heeft. In zijn ogen wordt te veel gekozen voor een van-zaak-tot-zaak-benadering. Verder heeft de Hoge Raad volgens Lubbers de gewoonte om zelden in te gaan op kwesties die niet uitdrukkelijk in de cassatiemiddelen aan de orde zijn gesteld en het debat met de advocaat-generaal wordt vermeden. Lubbers is van mening dat de Hoge Raad zich minder ingetogen zou moeten opstellen en meer totaaloplossingen moet bieden. Van den Berge heeft daartegen stelling genomen. In zijn Opinie ‘Wilt u een totaaloplossing?’NTFR 2002/722. heeft hij aangegeven dat de aard van de cassatierechtspraak en een (te) beperkt zicht voor de Hoge Raad op de zich voordoende problemen c.q. de maatschappelijke gevolgen van de te nemen beslissingen, zich naar zijn opvatting vaak ertegen verzetten dat ‘totaaloplossingen’ worden geboden. Van den Berge concludeert dat voor de (cassatie)rechtspraak de opstelling van partijen maatgevend is en blijft.

NTFR 2008/854 - Groot verschil tussen economische huurwaarde en bedongen huur wijst op onzakelijke huurprijs

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC4278, datum uitspraak 12-12-2007, publicatiedatum 20-02-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van mr. H.A. Elbert
X is eigenaar van een pand dat voor een deel aan de bv wordt verhuurd waarvan hij (middellijk) aanmerkelijkbelanghouder is. Vanaf 1995 betaalt de bv huur aan X. De inspecteur stelt dat de economische huurwaarde van het verhuurde gedeelte van het pand hoger is dan de huur die X ontvangt. Hij rekent het verschil tot het belastbaar inkomen als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank stelt de inspecteur in het ongelijk. De inspecteur gaat ervan uit dat de aanvankelijk in 1995 bedongen huur mogelijk zakelijk was. X was niet gehouden om vanaf 2001 te heronderhandelen over de huur omdat de inspecteur het werkzaamhedenbeleid van X slechts marginaal mag toetsen. In hoger beroep krijgt de inspecteur het gelijk aan zijn zijde. Het grote verschil tussen de economische huurwaarde en de feitelijke jaarhuur levert het vermoeden op dat de huurprijs op onzakelijke gronden te laag is gesteld. Het hof is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat tussen onafhankelijke derden een huurovereenkomst onder vergelijkbare condities – voor onbepaalde tijd en zonder indexatie of mogelijkheid tot heronderhandeling – zou zijn overeengekomen.

NTFR 2008/857 - Na verwijzing: compromis over omvang eigenwoningschuld

ECLI:NL:GHARN:2008:BD0595, datum uitspraak 17-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008
Belanghebbende heeft in 1997 zijn hypotheek verhoogd met f 50.000 (€ 22.689). Bij de aanslagregeling over 2001 heeft de inspecteur een bedrag van f 31.000 niet als eigenwoningschuld aanvaard, omdat belanghebbende slechts voor een bedrag van f 19.000 aan nota’s over kon leggen. Hof Den Bosch heeft de inspecteur gevolgd. Volgens dit hof is het in art. 3.123 Wet IB 2001 neergelegde vereiste van staving met schriftelijke bescheiden ook van toepassing op schulden die vóór 2001 zijn aangegaan. De Hoge Raad achtte dit oordeel onjuist. Art. 3.123 Wet IB 2001 heeft slechts betrekking op leningen die na 1 januari 2001 zijn afgesloten, aldus de Hoge Raad. De zaak werd verwezen naar Hof Arnhem. In de procedure voor dit verwijzingshof sluiten partijen een compromis, in die zin dat van de verhoging van € 22.689 een bedrag van € 18.000 als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt. In verband hiermee is € 334 niet aftrekbaar als hypotheekrente.

NTFR 2008/862 - Studentenkamers vormen voor afschrijvingsdoeleinden woonhuizen

ECLI:NL:GHARN:2008:BD0589, datum uitspraak 17-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008
Belanghebbende verhuurde in 1997 in de privésfeer gemeubileerde studentenkamers. Bij de berekening van de afschrijvingen is hij ervan uitgegaan dat geen sprake is van woonhuizen. Volgens de inspecteur is er wel sprake van woonhuizen, zodat de afschrijvingen moeten worden berekend op 15% van de huurwaarde. In verband hiermee is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Zowel Rechtbank Arnhem als Hof Arnhem heeft deze aanslag in stand gelaten. Volgens het hof is er geen sprake van een ambtelijk verzuim aan de zijde van de inspecteur. Hij mocht van de summiere en niet nader gespecificeerde opgave in de aangifte van de positieve en negatieve inkomsten uit de verhuur uitgaan. Voorts is het hof met de inspecteur van oordeel dat de onroerende zaken, die dienen tot huisvesting van studenten, kwalificeren als woonhuizen. De afschrijving dient daarom te worden gesteld op 15% van de huurwaarde.

NTFR 2008/864 - Na verwijzing: resterende bouwkundige levensduur monumentenpand bedraagt 100 jaar

ECLI:NL:GHARN:2008:BD0592, datum uitspraak 16-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 14 september 2007, nr. 43.434, NTFR 2007/1713. Belanghebbende heeft in 2000 een in 1767 gebouwde monumentenwoning gekocht. Voor 2001 heeft zij voor de woning € 5.700 (3% van de aanschafprijs van de opstal ad € 190.000) aan afschrijving in aanmerking genomen. De inspecteur heeft hiervan echter slechts een bedrag van € 555 geaccepteerd. Hof Leeuwarden (NTFR 2006/960) is uitgegaan van een – na de aanschaf – geschatte bouwkundige levensduur van de opstal van 50 jaar en een restwaarde van de opstal van nihil, en heeft de afschrijving berekend op (2% van € 190.000 =) € 3.800. De Hoge Raad casseerde deze uitspraak wegens een motiveringsgebrek. De zaak werd verwezen naar Hof Arnhem. In de verwijzingsprocedure is slechts de bouwkundige levensduur van de monumentenwoning, vanaf het tijdstip van aanschaf door belanghebbende, in geschil. Belanghebbende verdedigde 30 jaar en de inspecteur 343 jaar. Het verwijzingshof acht beide standpunten niet houdbaar. Het hof hakt in goede justitie de knoop door. Het hof acht een resterende bouwkundige levensduur van 100 jaar redelijk, zodat belanghebbende € 1.900 (1% van € 190.000) als afschrijving in aanmerking kan nemen.

NTFR 2008/869 - Hoge Raad kan geen acht slaan op gewijzigde getuigenverklaringen

ECLI:NL:HR:2008:BA7548, datum uitspraak 25-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van M.A.C. Elk
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB opgelegd. Hof Amsterdam (NTFR 2006/64) heeft de navorderingsaanslagen in stand gelaten. Het hof heeft zich voor zijn oordeel grotendeels gebaseerd op getuigenverklaringen in een aanverwante strafrechtelijke procedure tegen belanghebbende. Tijdens een mondeling pleidooi bij de Hoge Raad is aangevoerd dat tijdens de behandeling van de strafzaak in hoger beroep een aantal van die verklaringen is gewijzigd. De vraag is of de Hoge Raad acht kan slaan op de nieuwe getuigenverklaringen. De Hoge Raad oordeelt van niet. De begrijpelijkheid van de bewijsoordelen van het hof moet beoordeeld worden in het licht van uitsluitend de stukken van het geding voor het hof. Verder klaagt belanghebbende erover dat de navordering met toepassing van de verlengde navorderingstermijn in strijd is met het EG-recht. De Hoge Raad houdt de beoordeling van deze klacht aan. In de arresten van 21 maart 2008, NTFR 2008/614 en NTFR 2008/615, heeft de Hoge Raad hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EG.

NTFR 2008/870 - Lage brutowinstmarge en gebrekkige kasadministratie leiden tot verwerping administratie

ECLI:NL:HR:2008:BD0450, datum uitspraak 25-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008
Belanghebbende drijft een cafetaria. Bij een boekenonderzoek is gebleken dat belanghebbende geen kasadministratie bijhoudt. Verder is gebleken dat het brutowinstpercentage onverklaarbaar laag is. De inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op de uit de administratie blijkende inkoopprijzen en de op de prijslijst vermelde verkoopprijzen. Volgens Hof Den Haag mocht de inspecteur deze constatering niet ten grondslag leggen aan de verwerping van de administratie.

NTFR 2008/871 - Ontvankelijk bezwaar tegen boete leidt niet langer tot ontvankelijk bezwaar tegen aanslag

ECLI:NL:HR:2008:BD0469, datum uitspraak 25-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1999 en 2000 aanslagen en boetes opgelegd. De daartegen gemaakte bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft bij het hof gemotiveerd gesteld dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. De inspecteur heeft de onjuistheid van de stelling van belanghebbende niet kunnen bewijzen. Op grond daarvan heeft Hof Arnhem (NTFR 2007/251) geoordeeld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen de boete. Dit geldt dan ook voor het bezwaar tegen de aanslag. Een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring past volgens het hof niet in het stelsel van de AWR. De Hoge Raad casseert de uitspraak van het hof. Onder het sedert 1998 geldende boeterecht worden aanslag en boete bij afzonderlijke beschikking opgelegd. Dat brengt mee dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen beide beschikkingen afzonderlijk moet worden beoordeeld. Art. 6 EVRM geldt niet voor procedures over belastingaanslagen. In die procedures draagt de belanghebbende – anders dan in de boeteprocedure – dus de bewijslast van zijn stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.

NTFR 2008/872 - Klacht over hoorzitting kan in cassatie niet worden behandeld

ECLI:NL:HR:2008:BD0434, datum uitspraak 25-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende klaagt bij de Hoge Raad erover dat het horen in de bezwaarfase is geschied door twee personen, van wie er een betrokken is geweest bij de aanslagregeling. Dit is in strijd met art. 7:5, lid 1, Awb. De Hoge Raad kan deze klacht niet behandelen. In art. 25, lid 5, AWR is namelijk bepaald dat van art. 7:5 Awb kan worden afgeweken indien omstandigheden daartoe nopen. Of daarvan in het onderhavige geval sprake is, vergt een onderzoek van feitelijke aard. Dit brengt mee dat in cassatie alleen kan worden geklaagd over schending van art. 7:5 Awb indien deze klacht ook bij de feitenrechter is aangevoerd. Verder overweegt de Hoge Raad nog ambtshalve dat in onderhavige zaak is nagevorderd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. In de arresten van 21 maart 2008, NTFR 2008/614 en 615, heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EG over de verenigbaarheid van deze termijn met het EG-recht.

NTFR 2008/873 - KB-Lux-zaak: fiscus moet draaiboek en nieuwsbrieven in beginsel overleggen

ECLI:NL:HR:2008:BA3823, datum uitspraak 25-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van MM Kors
De Belgische belastingdienst heeft in 2000 spontaan microfiches met gegevens over bankrekeningen bij Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) die op naam staan van inwoners van Nederland, verstrekt aan de Nederlandse belastingdienst. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd. Voor het hof heeft belanghebbende gevraagd om overlegging van het door de fiscus voor het onderzoek naar buitenlandse bankrekeningen opgestelde originele draaiboek en interne nieuwsbrieven van de fiscus. Volgens Hof Den Haag (NTFR 2006/1206) gaat de verplichting van art. 8:42 Awb niet zover dat de inspecteur gehouden is alle achterliggende stukken in het geding te brengen. Volgens de Hoge Raad berust dit oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Indien de belanghebbende, zoals in het onderhavige geval, voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak, moet het verzoek tot overlegging van dat stuk worden gehonoreerd. Dit is slechts anders als de inspecteur zich met succes kan beroepen op art. 8:29 Awb (geheimhouding) of als sprake is van misbruik van procesrecht.

NTFR 2008/874 - Fiscus moet volledige tekst draaiboek in beginsel overleggen

ECLI:NL:HR:2010:BM0476, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van MM Kors
De Duitse belastingdienst heeft in 2002 spontaan gegevens aan de Nederlandse belastingdienst verstrekt over Nederlandse inwoners met bankrekeningen in Duitsland. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd. Voor het hof heeft belanghebbende gevraagd om overlegging van de volledige tekst van het door de fiscus opgestelde Draaiboek Project Buitenlands Vermogen. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2006/1482) bestaat in het onderhavige geval geen twijfel over de persoon van de belastingplichtige en over de berekening van het na te vorderen bedrag. Het belang van de belastingplichtige bij inzage in het draaiboek weegt dan niet op tegen het prijsgeven van de strategie van de Belastingdienst. Aan belanghebbende hoeft dus niet de volledige tekst ter inzage worden verleend. Volgens de Hoge Raad had het hof niet tot dit oordeel kunnen komen. Indien de belanghebbende, zoals in het onderhavige geval, voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak, moet het verzoek tot overlegging van dat stuk worden gehonoreerd.

NTFR 2008/875 - Rechtbank verzuimt vergoeding voor reis- en verletkosten toe te kennen

ECLI:NL:HR:2008:BD0464, datum uitspraak 25-04-2008, publicatiedatum 25-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Rechtbank Den Haag heeft de naheffingsaanslag vernietigd. Aan belanghebbende is geen proceskostenvergoeding toegekend omdat hij geen kosten heeft gemaakt voor de aan hem verleende rechtsbijstand. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank sprongcassatie ingesteld. De Hoge Raad acht het oordeel van de rechtbank om geen vergoeding voor rechtsbijstand toe te kennen juist. Alleen is de rechtbank wel voorbijgegaan aan het verzoek om vergoeding van reis- en verletkosten vanwege het bijwonen van de zitting door belanghebbende zelf.

NTFR 2008/877 - (Voorwaardelijk) opzet is voldoende voor boete bij aanslag

ECLI:NL:GHLEE:2008:BD0174, datum uitspraak 18-04-2008, publicatiedatum 23-04-2008
Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008
Belanghebbende exploiteert in 2001 samen met zijn vrouw een Chinees restaurant. Zijn vrouw doet de administratie. In maart 2004 is een boekenonderzoek uitgevoerd aangaande de jaren 2001 en 2002. Aan de hand van dit onderzoek heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB opgelegd alsmede boetes. Het door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank gegrond verklaard. De inspecteur komt tegen dat oordeel in appel. Het hof volgt de inspecteur. Het hof verwijst naar HR 22 juni 2007, nr. 42.013, NTFR 2007/1129 en overweegt dat aan het begrip opzet bij het opleggen van de aanslag niet een andere inhoud toekomt dan overigens in het fiscale boeterecht. Hieruit volgt dat opzet ook tevens voorwaardelijk opzet omvat.

NTFR 2008/878 - Strafrechtelijke veroordeling leidt tot omkering bewijslast als 25% is verzwegen

Aflevering 19, gepubliceerd op 08-05-2008
In geschil is onder andere de vraag of eiser de vereiste aangifte IB/PVV heeft gedaan en of daarom de bewijslast moet worden omgekeerd. Eiser is voor de onderhavige jaren strafrechtelijk veroordeeld voor het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte. De rechtbank onderschrijft de stelling van verweerder dat de uitleg van de term 'onjuiste aangifte' in het belastingrecht geen andere betekenis heeft dan in het strafrecht. Het louter indienen van een onjuiste aangifte rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter (nog) niet omkering van de bewijslast zoals bedoeld in art. 27e AWR. Hiervoor is immers vereist dat het verzwegen inkomen in verhouding tot het aangegeven inkomen in relatieve en absolute zin aanzienlijk is (vergelijk HR 14 november 1990, nr. 26.727, BNB 1992/127). De rechtbank gaat er vanuit dat van een aanzienlijk te laag aangegeven bedrag sprake is indien het verzwegen inkomen minimaal 25% bedraagt van het aangegeven belastbare inkomen. De rechtbank overweegt ten slotte dat een en ander per afzonderlijk belastingjaar dient te worden beoordeeld.