Aflevering 20

Gepubliceerd op 15 mei 2008

NTFR 2008/886 - Herziening AWR

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 geschreven door dr. J.C.K.W. Bartel
In een brief van 11 april 2008 schrijft staatssecretaris De Jager aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-GeneraalKamerstukken II, 2007-2008, 30 645, nr. 13. onder meer dat hem signalen hebben bereikt dat de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet meer is toegesneden op de eisen van de moderne tijd. Hij merkt daarbij op dat modernisering van de AWR gewenst lijkt om de eisen te beantwoorden die het sterk veranderde karakter van de processen bij de Belastingdienst (geautomatiseerd, digitaal) met zich meebrengen en de behoeften die in de samenleving bestaan om efficiënt en doelgericht met de Belastingdienst te communiceren over de individuele fiscale belangen. Naar zijn oordeel vraagt dit om een AWR die een wettelijk kader biedt voor gelegitimeerde actie als belastingplichtigen onverhoopt in gebreke blijven, maar ook een die geen onnodige formaliteiten voorschrijft, en noemt als voorbeeld dat zal worden gekeken naar de wijze van formalisering van de belastingschuld; uiteraard zal hierbij recht moeten worden gedaan aan de rechtspositie van belastingplichtigen. Opvallend is daarbij de opmerking van de staatssecretaris dat hij bij de wijziging van de AWR tevens de lang in de Kamer gekoesterde wens mee zal nemen om net zoals in het overige bestuursrecht ook in de fiscaliteit tot een open stelsel van rechtsbescherming te komen.

NTFR 2008/891 - Beperking aftrek vanwege niet-zakelijk motief om zoon te bevoordelen

ECLI:NL:HR:2008:AZ4856, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende drijft een melkveehouderij in maatschapsverband, met als medevennoten zijn echtgenote ('de ouders'), zijn zoon en diens echtgenote ('de kinderen'). De ouders waren eigenaar van een weiland. Het gebruik en genot van dit weiland is ingebracht in de maatschap. Belanghebbende is directeur-(enig)aandeelhouder van een bv. De ouders hebben het weiland verkocht en geleverd aan de bv. De overdracht van het weiland vond plaats onder voorbehoud van een pachtrecht door de ouders voor twaalf jaren, met recht van verlenging voor telkens zes jaren. Het verschil tussen de waarde in vrij te aanvaarden staat (f 780.064) en het bedrag dat door de bv is betaald (f 414.800) werd door de ouders aangemerkt als kostprijs van het door hen verworven pachtrecht. Deze kostprijs is aan de maatschap doorbelast uitgaande van een looptijd van twaalf jaren. De Hoge Raad oordeelt in navolging van Hof Leeuwarden dat de looptijd van het pachtrecht op dertig jaren gesteld dient te worden. De Hoge Raad gaat ervan uit dat de ouders de kostprijs aan de maatschap hebben doorbelast in twaalf jaren in plaats van dertig jaren, met het niet-zakelijke motief de bedrijfslasten van de kinderen na de bedrijfsovername te verlagen. In zoverre is de ten laste van belanghebbende, als lid van de maatschap, gekomen vergoeding voor de afschrijving, als een onttrekking aan te merken. Dit betekent dat belanghebbende 18/30 van het in aftrek gebrachte bedrag, niet in aftrek kan brengen.

NTFR 2008/892 - Afschrijvingslast pas in aftrek in jaar waarop deze betrekking heeft

ECLI:NL:HR:2008:AZ4860, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 met annotatie van mr. M. de Jonge
Belanghebbende drijft een melkveehouderij in maatschapsverband, met als medevennoten zijn echtgenote en zijn ouders. De zaak van de vader van belanghebbende is aan de orde in arrest 42.935. De ouders waren eigenaar van een weiland. Het gebruik en genot van dit weiland is ingebracht in de maatschap. De vader van belanghebbende is directeur/enig aandeelhouder van een bv. De ouders hebben het weiland verkocht en geleverd aan de bv. De overdracht van het weiland vond plaats onder voorbehoud van een pachtrecht door de ouders voor twaalf jaren, met recht van verlenging voor telkens zes jaren. Het verschil tussen de waarde in vrij te aanvaarden staat (f 780.064) en het bedrag dat door de bv is betaald (f 414.800) werd door de ouders aangemerkt als kostprijs van het door hen verworven pachtrecht. Deze kostprijs is aan de maatschap doorbelast uitgaande van een looptijd van twaalf jaren. Omdat het de bedoeling is dat het pachtrecht ook daarna in het kader van de bedrijfsopvolging doorloopt ten behoeve van de onderneming van belanghebbende en zijn echtgenote, moet de looptijd van het pachtrecht op dertig jaren worden gesteld. De (afschrijvings)last die belanghebbende in 1998 en 1999 heeft genomen – die is gebaseerd op een looptijd van twaalf jaren – heeft daarom deels betrekking op de bedrijfsuitoefening na die looptijd. Die last is niet onzakelijk, maar mag pas in die latere jaren in aanmerking worden genomen.

NTFR 2008/893 - Stakingsvrijstelling voor aanspraak op goodwillfonds huisartsen op grond van goedkeurend beleid

ECLI:NL:HR:2008:BD1107, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende is op 5 januari 1999 een ondermaatschap aangegaan met haar echtgenoot. Deze heeft zijn huisartsenpraktijk in de ondermaatschap ingebracht. In de loop van 2000 heeft belanghebbende recht gekregen op een uitkering uit een goodwillfonds voor huisartsen. Onder verwijzing naar goedkeurend beleid wenst belanghebbende op deze aanspraak de stakingsvrijstelling toe te passen. De inspecteur heeft deze aanspraak niet gehonoreerd, omdat de onderneming niet langer dan drie jaren voor rekening van belanghebbende is gedreven. Hiertegen is belanghebbende met succes in beroep gekomen. Ook de Hoge Raad volgt belanghebbende. Volgens de Hoge Raad heeft de staatssecretaris in zijn besluit van 9 maart 2001, nr. CPP2000/3022M, NTFR 2001/422, goedgekeurd dat in gevallen als het onderhavige de stakingsvrijstelling van toepassing is, zonder de eis te stellen dat de onderneming langer dan drie jaren voor rekening van de ondernemer moet zijn gedreven.

NTFR 2008/895 - Geen tonnageregime voor kotter die niet voor de zeescheepvaart werd gebruikt

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD0124, datum uitspraak 17-03-2008, publicatiedatum 28-04-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
Verweerder legt aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1998 op onder meer vanwege de uit een boekenonderzoek, die is aangevangen op 23 november 2003, voortvloeiende correctie ter zake van de vervreemding van een kotter. Allereerst oordeelt de rechtbank dat het tonnageregime niet van toepassing is, aangezien eiser zelf heeft gezegd dat hij de kotter alleen maar heeft opgeknapt en dat deze niet voor de zeescheepvaart is gebruikt, althans niet in de periode dat eiser de eigendom van de kotter had. Verder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nieuw feit, die de navorderingsaanslag rechtvaardigt. Uit de stukken van het geding leidt de rechtbank af dat de kotter ten behoeve van en op naam van de onderneming van eiser is aangeschaft. Daarmee hoorde de kotter in 1998 tot het ondernemingsvermogen van eiser. De door verweerder vastgestelde verkrijgings- en vervreemdingsprijs, en daarmee de behaalde boekwinst, acht de rechtbank aannemelijk. Een deskundigenonderzoek naar de waarde van de kotter per 1 mei 1998 heeft geen zin, aangezien een deskundige in 2008 niet veel zal kunnen vertellen over de waarde van een kotter in 1998 zonder inzicht te hebben in de staat van onderhoud op die datum en de op dat moment aanwezige uitrusting.

NTFR 2008/899 - Rapport Normenkader voor de werkende loonaangifteketen naar de Kamer

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën hebben het rapport ‘Normenkader voor de werkende loonaangifteketen' naar de Tweede Kamer gestuurd. In het rapport zijn de normwaarden beschreven waaraan in 2008 moet worden voldaan om in 2008 van een werkende keten te kunnen spreken. Begin 2009 kan worden bepaald of in 2008 sprake is geweest van een werkende loonaangifteketen.

NTFR 2008/902 - Afwaardering onzakelijke lening aan overnameholding niet ten laste van het resultaat

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende maakt als holdingvennootschap deel uit van de A-groep. Haar (certificaten van) aandelen zijn in handen van leden van familie C en familie D. Familie D wil haar certificaten afstoten. Wegens gebrek aan financiële middelen bij de andere certificaathouders is een overnameholding opgericht. Deze overnameholding heeft de certificaten gekocht waarmee een bedrag van ruim f 10 miljoen is gemoeid. Dit bedrag is door belanghebbende geleend aan de overnameholding. Het was de bedoeling dat de overnameholding, die over geen andere activa beschikte, de lening zou aflossen uit een te genereren dividendstroom uit belanghebbende. De lening is door belanghebbende aangemerkt als een rekening-courant. Een schriftelijke leningsovereenkomst is nimmer opgemaakt. Een aflossingsschema is nimmer vastgesteld. Zekerheden zijn gevraagd noch verstrekt. Het resultaat van de A-groep in de jaren 1996-2000 is in totaal f 24 miljoen negatief. Het eigen vermogen van belanghebbende is vanaf 1997 negatief. Vanuit de A-groep is nimmer dividend uitgekeerd aan de overnameholding. In 2000 heeft belanghebbende de vordering met f 2 miljoen afgewaardeerd. Volgens de inspecteur kan deze afwaardering niet ten laste van de winst komen. Hof Arnhem (NTFR 2007/290) en de Hoge Raad volgen de inspecteur. Volgens de Hoge Raad kan een verlies op een vordering niet in aftrek komen indien de geldverstrekking heeft plaatsgevonden onder zodanige voorwaarden dat daardoor een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen.

NTFR 2008/905 - Bedrijfsfusievrijstelling mogelijk bij inbreng van aandeel in samenwerkingsverband

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
Belanghebbende heeft op 5 juni 2000 aandelen uitgegeven aan vijf vennootschappen (de Turkse vennootschappen A, B, en C, de Nederlandse vennootschap D en Nederlands-Antilliaanse vennootschap E) die daarvoor in totaal € 386 mln. hebben gestort. Met die contanten heeft de belanghebbende gekocht: (i) van vennootschap A vier deelnemingen – variërend van 80 tot 99.99% – voor $ 190 mln. en (ii) van vennootschap B drie deelnemingen – variërend van 51 tot 99.92% – voor $ 90 mln. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de bedrijfsfusievrijstelling niet van toepassing is op de inbreng door de vijf vennootschappen omdat geen sprake is van inbreng van (een zelfstandig onderdeel van) een onderneming. A-G Wattel stelt vast dat de belanghebbende steeds heeft aangevoerd dat het niet om een inbreng in contanten ging, maar om een inbreng van elk van de inbrengers van hun aandeel in een reeds bestaand samenwerkingsverband, bestaande uit 'de door diverse deelnemers onderling gemaakte afspraken inhoudende om door middel van een vooropgesteld plan gezamenlijk middelen bijeen te brengen om de reeds bestaande gezamenlijke activiteiten op het gebied van gsm-telefonie en informatietechnologie verder te ontplooien.' Het hof heeft die stelling niet behandeld. Volgens de advocaat-generaal ten onrechte. Ook de inbreng van een deelname in een samenwerkingsverband kan een zelfstandig onderdeel van een onderneming inhouden. Dit kan pas worden beoordeeld nadat bestaan, aard en inhoud van het gestelde samenwerkingsverband zijn onderzocht. Dit heeft het hof nagelaten. Volgens de advocaat-generaal moet verwijzing volgen voor een feitenonderzoek. Verder concludeert de advocaat-generaal nog dat de EU-vestigingseis reeds in de weg staat aan toepassing van de bedrijfsfusievrijstelling voor wat betreft de inbreng door de Turkse en Antilliaanse vennootschappen. Dit betekent dat daarvoor geen verwijzing hoeft te volgen.

NTFR 2008/906 - Geen bedrijfsfusievrijstelling bij inbreng van beleggingen

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
Belanghebbende en X bv maken deel uit van een internationaal verzekeringsconcern. X bv biedt unit linked levensverzekeringspolissen aan. Bij een dergelijke polis wordt het spaardeel van de koopsom of premie gebruikt om eenheden in een verzekerd groeifonds (VGF) te kopen. Met het oog op doelmatigheid en effectiviteit wordt het in de VGF’s belegde vermogen in de belanghebbende ondergebracht. In 2000 heeft belanghebbende tegen uitreiking van aandelen het in twee VGF’s belegde vermogen verworven. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat hierop voor de kapitaalsbelasting de bedrijfsfusievrijstelling niet van toepassing is. Hof Den Haag (NTFR 2006/1708) volgt de inspecteur en oordeelt dat het ingebrachte een normaal vermogensbeheer niet overstijgt en dat de bedrijfsfusievrijstelling daarom niet geldt. Volgens A-G Wattel gaat het hof uit van een juiste rechtsopvatting. Verder is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk gezien met name de vaststellingen dat het beleggingsbeheer in handen is van een vennootschap die noch de inbrenger, noch de belanghebbende is, dat de uitvoering van de levensverzekeringen bij X bv is verbleven en dat belegd wordt zonder actief de waardeontwikkeling van de beleggingen te beïnvloeden en zonder stemrechten uit te oefenen.

NTFR 2008/909 - Griffier verzuimt adres van retour ontvangen brief te verifiëren

ECLI:NL:HR:2008:BD1040, datum uitspraak 09-05-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
De griffier van de rechtbank heeft belanghebbende bij aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht. De griffier heeft deze brief retour ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep vervolgens (kennelijk) niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet is betaald. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. De griffier had op grond van art. 8:38 Awb het adres van het retour ontvangen stuk moeten verifiëren, waarna opnieuw verzending had moeten plaatsvinden.

NTFR 2008/910 - Uitstelverzoek zitting voor griep zonder doktersverklaring afgewezen

ECLI:NL:GHARN:2008:BD1289, datum uitspraak 23-04-2008, publicatiedatum 09-05-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
Belanghebbende heeft hoger beroep aangetekend tegen een uitspraak van Rechtbank Arnhem. Het hogerberoepschrift is in de zevende week na dagtekening van die uitspraak ingekomen. De inspecteur heeft incidenteel appel aangetekend. Op de dag van de zitting is namens belanghebbende uitstel van de zitting gevraagd wegens griep. Het hof heeft om een doktersverklaring gevraagd maar niet gekregen. Volgens belanghebbende wordt deze niet verstrekt bij griep. Het hof heeft het verzoek afgewezen. Hierbij heeft het hof laten meewegen dat belanghebbende ook al vier keer bij de rechtbank om uitstel had verzocht wegens medische redenen. Het hoger beroep wordt wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Dit leidt eveneens tot niet-ontvankelijkheid van het incidentele appel, aldus het hof.

NTFR 2008/911 - Hof legt besluit uit; geen boete bij vrijwillige verbetering

ECLI:NL:GHLEE:2008:BC4798, datum uitspraak 15-02-2008, publicatiedatum 21-02-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
Belanghebbende heeft in 2005 verzuimd het vakantiegeld mee te nemen voor de loonheffing. Belanghebbende meldt dit schriftelijk aan de inspecteur. De inspecteur beschouwt dit schrijven als een vrijwillige verbetering. De inspecteur heeft vervolgens voor het desbetreffende bedrag, € 4.085, een naheffingsaanslag opgelegd, alsook een verzuimboete van 5%.

NTFR 2008/917 - Belastingheffing van dividenden: EC neemt stappen tegen Bulgarije, Spanje, Portugal en Roemenië, en sluit de zaak tegen Luxemburg

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
De Europese Commissie heeft Spanje en Portugal ‘met redenen omklede adviezen’, het tweede stadium van de infractieprocedure van art. 226 EG-Verdrag, aangeboden. De adviezen gaan over de Spaanse en Portugese regels waaronder dividenden die worden betaald aan buitenlandse pensioenfondsen zwaarder worden belast dan die aan binnenlandse pensioenfondsen. De Commissie heeft ook verzoeken om informatie, het eerste stadium in de infractieprocedure, verstuurd. Aan Bulgarije over de regels waaronder aan bedrijven betaalde binnenkomende dividenden zwaarder kunnen worden belast dan binnenlandse dividenden. Aan Roemenië en Bulgarije over de regels waaronder aan bedrijven betaalde uitgaande dividenden zwaarder kunnen worden belast dan binnenlandse dividenden. Het verzoek aan de vier lidstaten is om binnen twee maanden te antwoorden.

NTFR 2008/921 - Ontvanger gaat vóór bestolen werkgever

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC7754, datum uitspraak 12-03-2008, publicatiedatum 26-03-2008
Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
A heeft als statutair directeur, samen met zijn echtgenote, grote hoeveelheden geld van zijn werkgever Z verduisterd. Op basis van een vaststellingsovereenkomst en een veroordelend vonnis (dat in appel is bekrachtigd) dienen A en zijn echtgenote € 3,6 miljoen terug te betalen. Z legt conservatoir beslag op twee panden van A en zijn echtgenote en vraagt de fiscus om hulp bij het verdere verhaal op A. Die verleent de fiscus niet. In plaats daarvan legt de inspecteur aanslagen IIB op aan A en zijn echtgenote ter zake van de uit de verduistering verkregen inkomsten en legt de ontvanger eveneens beslag op de panden. De vraag is wie recht heeft op de inmiddels onder de notaris in depot gestorte executieopbrengst van bijna € 285.000. De ontvanger weigert afstand te doen van zijn recht van voorrang (art. 21 IW 1990).

NTFR 2008/927 - Geen volledige voldoening omzetbelastingschuld door uitzendbureau: naheffing terecht

Aflevering 20, gepubliceerd op 15-05-2008
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige tijdvak een uitzendbureau. Zij was in dat tijdvak, na aftrek van voorbelasting, een bedrag van f. 575.865 aan omzetbelasting verschuldigd. Volgens belanghebbende heeft zij dit bedrag volledig voldaan. Volgens de inspecteur niet: hij heeft nageheven naar een bedrag van f. 226.364. Belanghebbende krijgt het hof niet aan haar zijde. In de door haar geproduceerde stukken zijn volgens het hof namelijk geen concrete aanwijzingen te vinden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat belanghebbende de verschuldigde omzetbelasting volledig vóór of op de datum van de naheffingsaanslag had betaald. De door belanghebbende gedane betalingen hadden betrekking op andere nog openstaande belastingschulden. (beroep ongegrond)