Aflevering 33

Gepubliceerd op 16 augustus 2012

NTFR 2012/1980 - Een toptarief inkomstenbelasting van 60% kan best!

Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 geschreven door prof. dr. H. Vording
De ‘eenmalige crisisheffing’ uit het LenteakkoordVoorjaarsnota, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 280, nr. 1, bijlage 2, p. 36. houdt in dat loon als eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 16%, voor zover dat loon in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan € 150.000 (het nieuwe art. 32bd Wet LB 1964). Effectief betekent dit een toptarief van 68% over loon dat hoger is dan het genoemde bedrag. Zowel in het Lenteakkoord als in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ‘Uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2012’ (33 287) is het eenmalige karakter van de heffing benadrukt; slechts het loon over het jaar 2012 wordt getroffen.Dat levert meteen een interessant vraagstuk van terugwerkende kracht op, dat ik hier geheel buiten beschouwing laat.

NTFR 2012/1981 - Bij taxatie van de bouwkavel voor het bepalen van de belastbare winst is te veel uitgegaan van kennis achteraf

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4727, datum uitspraak 12-04-2012, publicatiedatum 09-05-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende verkreeg in 2001 de eigendom van een bouwkavel, terwijl haar zustervennootschap A bv gelijktijdig de eigendom verkreeg van een perceel met een villa. Beide percelen zijn gezamenlijk gekocht voor in totaal € 2.593.354. Deze koopsom is voor € 233.697 toegerekend aan de bouwkavel en voor € 2.359.657 toegerekend aan het perceel met de villa. Belanghebbende heeft de bouwkavel in 2001 voor € 233.697 opgenomen op haar balans. Na aankoop is op dat perceel nieuwbouw (een kantoorpand) gerealiseerd. In 2004 heeft belanghebbende het geheel (de bouwkavel met daarop de nieuwbouw) verkocht aan een derde.

NTFR 2012/1982 - Door bestemmingswijziging van het pand kan de HIR niet worden aangewend

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX1562, datum uitspraak 05-07-2012, publicatiedatum 18-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende exploiteert via haar twee dochtervennootschappen twee automobielbedrijven. Bedrijf 1 is gevestigd in een pand dat in eigendom is van belanghebbende. In maart 1994 is het bedrijf verhuisd naar een andere locatie en vanaf die datum verhuurt belanghebbende pand A aan een derde. In augustus 2001 heeft belanghebbende pand B gekocht, welke zij verhuurt aan bedrijf 2. In februari 2004 verkoopt belanghebbende pand A. Van de opbrengst heeft belanghebbende een HIR gevormd. In september 2004 koopt belanghebbende bedrijfspand C. Zij is voornemens het pand te slopen en op het perceel een garage/showroom te realiseren. Het hof is met rechtbank Haarlem van oordeel dat het vervreemde pand A niet eenzelfde economische functie in de onderneming had als het aangeschafte pand B. Pand A is – na gebruik voor de eigen onderneming – gedurende ongeveer tien jaar verhuurd geweest aan een derde en het pand werd aldus gehouden als belegging. Daaraan doet niet af dat belanghebbende had besloten tien jaar te wachten met verkoop in verband met sanering van de grond. Pand B was vanaf de aanschaf dienstbaar aan de eigen onderneming. Pand A en Pand B hadden dan ook niet eenzelfde economische functie zodat afboeking van de HIR op de kostprijs van pand B niet mogelijk is. Pand C is eveneens dienstbaar aan de eigen onderneming, waardoor de HIR ook voor dat pand niet kan worden aangewend.

NTFR 2012/1986 - Het genietingsmoment van optierechten is het tijdstip waarop dat recht inhoudelijk volledig is bepaald en kan worden uitgeoefend I

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0221, datum uitspraak 14-06-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende is gefuseerd met B bv, waarbij B bv in belanghebbende is geïntegreerd. Werknemer C van B bv is bij belanghebbende in dienst getreden als Group Director Services. In het najaar van 1997 is met de inspecteur van de Belastingdienst overleg gevoerd over de waardebepaling van de aandelen en de door belanghebbende toegekende opties. Bij de goedkeuring hiervan is onder meer akkoord bevonden dat er voor de waardebepaling van de aandelen, waarop de optierechten zijn toegekend, van wordt uitgegaan dat de onderneming f 40.000.000 waard is en dat de waarde per aandeel, alsmede de uitoefenprijs van een optierecht, wordt berekend op f 7,04. Belanghebbende heeft haar medewerkers, niet zijnde directieleden, commissarissen en zogeheten key managers, de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van optierechten op aandelen. Vaststaat dat de optierechten worden genoten op het moment waarop de optieovereenkomst tot stand komt. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag wanneer de onderhavige optieovereenkomsten met de kaderleden tot stand zijn gekomen. Optierechten waar het in dit geschil om gaat worden eerst genoten op het tijdstip waarop het desbetreffende recht inhoudelijk volledig is bepaald en direct, of na een bepaalde vaste termijn, kan worden uitgeoefend. Bovendien kan het optierecht niet zijn genoten voordat een daarop betrekking hebbend aanbod door de werknemer is aanvaard. Belanghebbende stelt dat de optieovereenkomsten in 1998 zijn gesloten. De inspecteur stelt dat de overeenkomsten geantidateerd zijn en pas in 1999 zijn gesloten. Van een viertal overeenkomsten staat vast dat zij zijn geadresseerd aan een adres waar C bv op 8 oktober 1998 nog niet gevestigd was. Daaruit en uit andere stukken en verklaringen leidt het hof af dat niet eerder dan op 4 januari 1999 loon ter zake van de onderhavige optierechten in aanmerking dient te worden genomen. De inspecteur heeft niet gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bij het opleggen van de naheffingsaanslag.

NTFR 2012/1987 - Belanghebbende heeft opzettelijk geen loonbelasting ingehouden op het loon van de dga

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX2519, datum uitspraak 19-07-2012, publicatiedatum 25-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is inhoudingsplichtige voor de loonbelasting ten aanzien van haar directeur (tevens enig werknemer) A. In mei 2005 heeft de directeur € 120.000 aan loon ontvangen. Hierover is geen loonbelasting ingehouden of afgedragen. De inspecteur heeft de verschuldigde loonbelasting nageheven. In geschil is of aan belanghebbende terecht een vergrijpboete is opgelegd. Het hof stelt voorop dat bij de vraag of belanghebbende – een rechtspersoon – een vergrijp heeft begaan, de gedragingen, wetenschap en geestesgesteldheid van A (als directeur/enig werknemer) ten aanzien van het (niet-)nakomen van de loonbelastingverplichtingen redelijkerwijs aan belanghebbende kunnen worden toegerekend nu een en ander zich afspeelt binnen de sfeer van belanghebbende. Het hof oordeelt dat belanghebbende willens en wetens de loonbelasting die op aangifte moest worden voldaan niet heeft betaald. De inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht opzet verweten. Het hof acht de – door de rechtbank in verband met overschrijding van de redelijke termijn verminderde – boete passend en geboden.

NTFR 2012/1989 - Verkoop onder voorwaarden leidt niet tot beëindiging tbs

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV9658, datum uitspraak 10-02-2012, publicatiedatum 22-03-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende verhuurt tot eind december 2002 een aantal onroerende zaken aan zijn bv. Deze verhuur kwalificeerde als een terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92, lid 1, Wet IB 2001. Op 31 december 2002 heeft belanghebbende de onroerende zaken onder voorwaarden aan de bv verkocht. Daarbij heeft de bv onder meer een recht op levering van de onroerende zaken verkregen. De onroerende zaken worden niet daadwerkelijk geleverd. Wel heeft de bv de volledige koopsom voor de onroerende zaken al in 2002 (vooruit) betaald. In geschil is of met de verkoop een einde is gekomen aan de terbeschikkingstelling. Rechtbank Den Haag concludeert dat, gelet op de voorwaarden waaronder de koopovereenkomst tot stand is gekomen, de (juridische en economische) eigendom van de onroerende zaken volledig bij belanghebbende is gebleven. Dit heeft tot gevolg dat met betrekking tot het gebruik van de onroerende zaken door de bv na de totstandkoming van de overeenkomst tot het moment dat de economische en/of de juridische eigendom daadwerkelijk aan haar wordt geleverd, sprake is van een terbeschikkingstelling van de onroerende zaken door belanghebbende aan de bv. Belanghebbende moet voor het gebruik van de onroerende zaken door de bv dus een (zakelijke) opbrengst in aanmerking nemen als resultaat uit overige werkzaamheden. Wat betreft de vooruitbetaling van de koopsom in 2002 oordeelt de rechtbank dat deze in het jaar van betaling geen voordeel uit overige werkzaamheden vormt en ook geen winstuitdeling is, omdat daartegenover een reële (uitgestelde) verplichting tot levering van de onroerende zaken aan de bv staat.

NTFR 2012/1995 - Bijtelling 'auto van de zaak' voor journalist is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BW8448, datum uitspraak 05-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende is als journalist in dienstbetrekking werkzaam. Zijn werkgever heeft hem een auto ter beschikking gesteld. Belanghebbende beschikt over een ‘Verklaring geen privégebruik’. Op grond daarvan heeft de werkgever geen LB/PVV ingehouden over het voordeel van de auto. De door belanghebbende aan de inspecteur op diens verzoek overgelegde rittenregistratie is volgens de inspecteur gebrekkig. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd met een boete van 50%. Volgens het hof is terecht nageheven. De achteraf gereconstrueerde rittenregistratie is volgens het hof namelijk niet sluitend, zodat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat hij minder dan 500 km heeft gereden. De privéomstandigheden van belanghebbende – zijn vrouw had psychische problemen – doen daar niet aan af. Wel vormen die omstandigheden aanleiding tot het matigen van de boete.

NTFR 2012/1998 - Beperkte werking anticumulatievrijstelling bij doorverkoop nieuwbouwappartement

ECLI:NL:GHSGR:2012:BW1131, datum uitspraak 07-03-2012, publicatiedatum 06-04-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Een projectontwikkelaar heeft in 2006 een perceel grond gekocht, dat op 8 oktober 2007 aan hem is geleverd. In juli 2007 heeft hij met twee kopers een koop/aanneemovereenkomst gesloten voor een appartementsrecht, recht gevend op een aandeel in het te stichten gebouw met bijbehorende grond. Op 19 oktober 2007 is het appartementsrecht aan de kopers geleverd. Belanghebbende heeft op 8 juli 2009 het appartementsrecht van de twee kopers gekocht. In geschil is in welke mate hij daarbij recht heeft op de anticumulatievrijstelling van art. 13 Wet BRV. Hof Den Haag volgt het oordeel van Rechtbank Den Haag dat alleen vermindering van overdrachtsbelasting wordt verleend voor het bedrag waarover ter zake van de oplevering van het appartement omzetbelasting verschuldigd was, derhalve voor het bedrag van de bouwkosten. Daarbij overweegt het hof dat het appartement ten tijde van de koop op 8 juli 2009 de bouw- en handelsfase reeds had verlaten, omdat het ten tijde van de koop door belanghebbende al aan de vorige verkrijgers was opgeleverd. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat het bedrag aan bouwkosten waarmee rekening is gehouden in werkelijkheid hoger is dan het bedrag waarvoor reeds vermindering van overdrachtsbelasting is verleend. Hij heeft daarbij miskend dat het op zijn weg ligt feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die steun geven aan zijn stelling dat de bouwkosten het door hem gestelde bedrag belopen.

NTFR 2012/1999 - Toekenning proceskostenvergoeding ondanks prematuur bezwaar tegen art. 26 WOZ-beschikking

ECLI:NL:GHARN:2012:BX0552, datum uitspraak 26-06-2012, publicatiedatum 06-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. J. Kastelein
De WOZ-waarde van een woning is ten aanzien van erflater per waardepeildatum 1 januari 2009 voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 407.000. Belanghebbende heeft bij brief van 20 december 2010 de gemeente verzocht op de voet van art. 26 Wet WOZ een nieuwe beschikking af te geven. In die brief heeft belanghebbende direct bezwaar gemaakt en onder overlegging van een taxatierapport een waarde van € 340.000 bepleit. Bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2011 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De art. 26 Wet WOZ-beschikking is met dagtekening 20 maart 2011 afgegeven naar een waarde van € 340.000. De kosten van het taxatierapport zijn niet aan belanghebbende vergoed. Het hof is van oordeel dat het bezwaar prematuur is ingediend en daarom terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Wel vindt het hof dat de gemeente de proceskosten had moeten vergoeden. De situatie is namelijk zozeer vergelijkbaar met de situatie dat bezwaar wordt aangetekend tegen een art. 22 Wet WOZ-beschikking, dat deze voor de regels van de proceskostenvergoeding daarmee gelijk dient te worden gesteld.

NTFR 2012/2001 - Inspecteur is na tariefswijziging omzetbelasting niet meer gebonden aan compromis

ECLI:NL:RBARN:2012:BW8439, datum uitspraak 19-06-2012, publicatiedatum 19-06-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. V.M. Maat
Belanghebbende exploiteert een uitgaansgelegenheid. In 2005 hebben belanghebbende en de inspecteur een compromis gesloten over de te veel voldane omzetbelasting ter zake van entree- en garderobegelden. Overeengekomen is dat de ontvangsten ter zake van garderobe en entree op avonden dat een live artiest optreedt voor 75% belast zijn naar het verlaagde tarief en voor 25% naar het algemene omzetbelastingtarief. Vanaf 1 juli 2011 is het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen belast met 19% in plaats van 6%. In geschil is of belanghebbende erop mag vertrouwen dat de in 2005 gemaakte afspraak over de ontvangsten van entree- en garderobegelden ook geldt voor het tijdvak juli 2011.

NTFR 2012/2004 - Schorsing besluit tot verstrekking van inlichtingen aan België, omdat niet voldaan is aan uitputtingsbeginsel

ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1980, datum uitspraak 25-05-2012, publicatiedatum 18-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
Deze uitspraak is het vervolg op Rechtbank Breda 15 maart 2012, nr. 12/00148, NTFR 2012/2005, waarbij hangende uitspraak op bezwaar bij voorlopige voorziening het primaire besluit werd geschorst tot twee weken na de verzending van de beslissingen op bezwaar.

NTFR 2012/2005 - Onomkeerbaar gevolg van inlichtingenuitwisseling is reden om uitvoering daarvan te schorsen

Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen uit België van 20 mei 2009 wordt bij belanghebbende een onderzoek ingesteld als bedoeld in art. 8 WIBB. Daarbij worden een groot aantal fotokopieën uit de administratie van betrokkenen meegenomen voor selectie. Bij besluit van 27 april 2010 wordt de beschikking tot het verstrekken van inlichtingen aan betrokkenen kenbaar gemaakt. Verzoekers in deze procedure stellen dat besluit niet te hebben ontvangen.

NTFR 2012/2006 - Ten onrechte naheffing van teruggaven loonbelasting, aangezien de teruggaven ambtshalve hebben plaatsgevonden

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9964, datum uitspraak 06-06-2012, publicatiedatum 02-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende heeft in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 voor elk aangiftetijdvak binnen de aangiftetermijn elektronisch twee afzonderlijke loonaangiften ingediend, één voor de loonbetaling aan de dga en één voor de loonbetaling aan de werknemers. In het systeem van de Belastingdienst werd de als eerste ingediende aangifte steeds door de tweede vervangen. De gegevens van de eerste aangifte bleven wel raadpleegbaar in dat systeem. Voor zover de betalingen door belanghebbende de bedragen van de tweede aangiften overtroffen, zijn deze door verweerder teruggestort. Belanghebbende heeft geen correctieberichten ex art. 28a Wet LB 1964 ingediend. De inspecteur heeft de teruggestorte betalingen nageheven. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende verzoeken om teruggaaf heeft gedaan. De teruggaven hebben dan ook kennelijk ambtshalve en buiten de wil van belanghebbende plaatsgevonden. Dat belanghebbende zich volgens de inspecteur bij het doen van de aangiften niet heeft gehouden aan de in het Handboek loonheffingen voorgeschreven handelwijze, maakt dit niet anders.

NTFR 2012/2011 - Toepassing pro-ratamethode indien werkelijk gebruik niet is te bepalen

ECLI:NL:HR:2012:BU1929, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende is een ROC. Zij verzorgt middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in diverse schoolgebouwen. In deze schoolgebouwen bevindt zich een kantine waar spijzen en dranken worden verkocht. De kantines worden daarnaast gebruikt als overblijfruimte en als ruimte voor examens en schoolfeesten. Belanghebbende heeft kosten gemaakt voor het onderhoud, het schoonhouden, de beveiliging, de verwarming, de verlichting e.d. van de schoolgebouwen. In geschil is in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de op deze kosten drukkende omzetbelasting. Hof Den Bosch (NTFR 2010/1332) heeft geoordeeld dat deze kosten moeten worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op niet-economische activiteiten (verstrekken van onderwijs) en een gedeelte dat betrekking heeft op overige (economische) activiteiten van belanghebbende. Het hof heeft daarbij een verdeelsleutel gehanteerd naar opbrengsten. De opbrengsten die zijn toe te rekenen aan de (vrijgestelde en belaste) economische activiteiten worden door het hof vervolgens verdeeld volgens de pro-ratamethode, nu het werkelijke gebruik van de kantines niet is te bepalen. De Hoge Raad onderschrijft de oordelen van het hof.

NTFR 2012/2013 - Bemiddeling tussen aspirant-beleggers en beleggingsfondsen is vrijgesteld van omzetbelasting

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW9318, datum uitspraak 14-06-2012, publicatiedatum 27-06-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. J.P.W.H.T. Becks en drs. J. van der Laan
Belanghebbende verricht tegen vergoeding diensten aan ondernemers die collectieve beleggingsfondsen exploiteren. De diensten van belanghebbende zijn gericht op het aantrekken van kopers voor participaties in beleggingsfondsen. Door belanghebbende is een deel van de omzet beschouwd als belast voor de omzetbelasting en een deel als vrijgestelde prestatie. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de handelingen van belanghebbende moeten worden aangemerkt als bemiddeling. Via de website van belanghebbende wordt een aspirant-belegger gewezen op de mogelijkheid om participaties te verwerven in de door belanghebbende geselecteerde beleggingsfondsen. Belanghebbende informeert een aspirant-belegger desgewenst in een persoonlijk gesprek over de bijzondere kenmerken (risicoprofielen en prestaties) van de diverse beleggingsfondsen en verstrekt daarin een persoonlijk beleggingsadvies. Bij interesse voor een bepaald beleggingsfonds wordt via belanghebbende, aan de hand van een aanmeldingsformulier, contact gelegd tussen de aspirant-belegger en C waarop laatstgenoemde zelfstandig besluit om al dan niet een overeenkomst aan te gaan. De werkzaamheden van belanghebbende spelen zich geheel af in de voorbereidende fase en beperken zich tot het helpen van de aspirant-belegger om uit de verschillende beleggingsfondsen dat fonds te kiezen dat het beste past bij zijn situatie en behoefte. Nadat belanghebbende de aspirant-belegger en C met elkaar in contact heeft gebracht, beëindigt de dienstverlening van belanghebbende. Belanghebbende heeft tot doel het nodige te doen opdat twee partijen, te weten een aspirant-belegger en ‘C’, een contract sluiten. Aan het oordeel dat sprake is van bemiddeling wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat de dienst van eiseres ook elementen van advisering en reclame bevat. Deze elementen zijn inherent aan bemiddeling, maar in dit kader niet wezenlijk. Deze als bijkomend aan te merken diensten worden geabsorbeerd door de hoofddienst: de bemiddeling. De activiteiten van belanghebbende zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

NTFR 2012/2018 - WOZ-waarde verbouwd kantoorpand terecht bepaald inclusief omzetbelasting

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442, datum uitspraak 03-07-2012, publicatiedatum 05-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een kantoorpand. Het pand wordt verhuurd aan de Politie Gelderland Midden, een niet btw-plichtige organisatie. Over de huurprijs wordt geen omzetbelasting in rekening gebracht. Het kantoorpand is deels verbouwd in 2009/2010. In geschil is de WOZ-waarde van het kantoorpand op de waardepeildatum 1 januari 2010. De heffingsambtenaar heeft het gedeelte van het kantoorpand dat in 2009/2010 is gebouwd inclusief btw gewaardeerd en het overige gedeelte van het kantoorpand exclusief btw.