NTFR 2012/1986 - Het genietingsmoment van optierechten is het tijdstip waarop dat recht inhoudelijk volledig is bepaald en kan worden uitgeoefend I
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0221, datum uitspraak 14-06-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 33, gepubliceerd op 16-08-2012 met annotatie van mr. M.E. KasteleinBelanghebbende is gefuseerd met B bv, waarbij B bv in belanghebbende is geïntegreerd. Werknemer C van B bv is bij belanghebbende in dienst getreden als Group Director Services. In het najaar van 1997 is met de inspecteur van de Belastingdienst overleg gevoerd over de waardebepaling van de aandelen en de door belanghebbende toegekende opties. Bij de goedkeuring hiervan is onder meer akkoord bevonden dat er voor de waardebepaling van de aandelen, waarop de optierechten zijn toegekend, van wordt uitgegaan dat de onderneming f 40.000.000 waard is en dat de waarde per aandeel, alsmede de uitoefenprijs van een optierecht, wordt berekend op f 7,04. Belanghebbende heeft haar medewerkers, niet zijnde directieleden, commissarissen en zogeheten key managers, de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van optierechten op aandelen. Vaststaat dat de optierechten worden genoten op het moment waarop de optieovereenkomst tot stand komt. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag wanneer de onderhavige optieovereenkomsten met de kaderleden tot stand zijn gekomen. Optierechten waar het in dit geschil om gaat worden eerst genoten op het tijdstip waarop het desbetreffende recht inhoudelijk volledig is bepaald en direct, of na een bepaalde vaste termijn, kan worden uitgeoefend. Bovendien kan het optierecht niet zijn genoten voordat een daarop betrekking hebbend aanbod door de werknemer is aanvaard. Belanghebbende stelt dat de optieovereenkomsten in 1998 zijn gesloten. De inspecteur stelt dat de overeenkomsten geantidateerd zijn en pas in 1999 zijn gesloten. Van een viertal overeenkomsten staat vast dat zij zijn geadresseerd aan een adres waar C bv op 8 oktober 1998 nog niet gevestigd was. Daaruit en uit andere stukken en verklaringen leidt het hof af dat niet eerder dan op 4 januari 1999 loon ter zake van de onderhavige optierechten in aanmerking dient te worden genomen. De inspecteur heeft niet gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bij het opleggen van de naheffingsaanslag.