Aflevering 34

Gepubliceerd op 23 augustus 2012

NTFR 2012/2029 - Kapitaal fiscaal als lening aanmerken

Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 geschreven door dr. F.P.J. Snel
Fiscalisten hebben er geen enkele moeite mee om een overeenkomst die civielrechtelijk is vormgegeven als een lening, fiscaal aan te merken als kapitaal. Er zijn vele gevallen in de jurisprudentie bekend. Het omgekeerde is betrekkelijk ongebruikelijk. Dat wil zeggen, pas onlangs is deze stelling opgedoken in de jurisprudentieHof Amsterdam 7 juni 2012, nr. 11/00174, NTFR 2012/1869. en heeft Hof Amsterdam in casu de stelling verworpen. Overigens is tegen de desbetreffende uitspraak beroep in cassatieBeroep in cassatie is ingesteld bij de Hoge Raad onder nummer F12/03540. ingesteld.

NTFR 2012/2030 - Nieuwe zaaksbehandeling in de rechtspraak

Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 geschreven door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
Het ‘nieuwe werken’ gaat in de rechtspraak verder dan in het ‘normale’ bedrijfsleven. Gaat het daar over vernieuwing van de fysieke werkplek(ken), de organisatiestructuur en -cultuur en managementstijl, in de rechtspraak komt daar de ‘nieuwe zaaksbehandeling’ bij.

NTFR 2012/2031 - Bepaling ROW-last voor storten vervuilde grond: 'onafhankelijke derde' is de norm

ECLI:NL:HR:2012:BV0276, datum uitspraak 10-08-2012, publicatiedatum 10-08-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende is eigenaar van een perceel grond dat gedeeltelijk ter beschikking is gesteld aan zijn bv en voor het overige deel (terrein B) behoort tot zijn privévermogen. Voorts is belanghebbende eigenaar van een perceel grond (terrein A) dat is gelegen naast terrein B. Belanghebbende heeft op deze grond bedrijfshallen ontwikkeld, die hij in 2002 met winst heeft verkocht. De winst vormt ROW. De bodem van terrein A was verontreinigd. Tijdens de bouw van de bedrijfshallen is 25.000 ton verontreinigde grond afgegraven van terrein A en verplaatst naar terrein B. De verplaatste grond is nog steeds aanwezig op terrein B. In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende bij de bepaling van zijn ROW een last in aanmerking mag nemen in verband met het gestort zijn van de grond op terrein B. Hof Amsterdam (NTFR 2011/729) heeft geoordeeld dat belanghebbende in aanmerking mag nemen de kosten die een onafhankelijke derde aan belanghebbende in rekening zou hebben gebracht voor het overnemen van 25.000 ton vervuilde grond en dat voor het bepalen van die kosten kan worden uitgegaan van het bedrag van de waardedaling van terrein B als gevolg van het aldaar storten van de grond, verhoogd met een winstopslag. Het hof heeft dit bedrag in goede justitie vastgesteld op € 200.000. De Hoge Raad sluit zich aan bij het hof.

NTFR 2012/2032 - Tbs-regeling eindigt zodra feitelijke terbeschikkingstelling eindigt, ook als deze 'om niet' heeft plaatsgevonden

ECLI:NL:HR:2013:BW7728, datum uitspraak 01-03-2013, publicatiedatum 01-03-2013
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende bezit samen met zijn echtgenote alle aandelen in een bv, waaraan zij sinds 1 oktober 1993 gronden en een hoeve verpachten. De pachtovereenkomst is aangegaan voor een periode van twaalf jaar. Per 1 januari 2003 heeft de bv het bedrijf overgedragen aan belanghebbende en zijn echtgenote, die de onderneming hebben voortgezet in maatschapsverband. De pachtovereenkomst is bij ontbindingsovereenkomst van 27 februari 2003 ‘om niet’ beëindigd per 1 januari 2003. De gronden en de hoeve behoren vanaf die datum tot het vermogen van de maatschap. Ter zake van de beëindiging van de pachtovereenkomst heeft belanghebbende een negatief resultaat verantwoord in zijn aangifte IB/PVV 2002.

NTFR 2012/2034 - Vermogen van een Stichting Particulier Fonds kan bij de oprichting niet worden belast als box 3-vermogen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0226, datum uitspraak 31-05-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft een Stichting Particulier Fonds (SPF) opgericht gevestigd op Curaçao met als doel het vermogen van belanghebbende veilig te stellen ten behoeve van haar dochter. Belanghebbende heeft in 2000 een vermogen van € 1.363.414, bestaande uit in privé gehouden termijnbeleggingen ingebracht. De vraag is of het vermogen van de SPF in de jaren 2001 tot en met 2004 bij belanghebbende belast is. Het hof oordeelt dat belanghebbende het bestuur geen opdracht kon geven om vermogen van de SPF over te maken naar zichzelf of naar anderen. Zij kon op grond van haar oprichtersbevoegdheden haar wensen neerleggen bij het bestuur, maar zij kon het bestuur van de SPF niet verplichten hieraan mee te werken. Het verzoek van belanghebbende in 2004 om een uitkering te doen aan de dochter ligt in de lijn met de doelstelling van de SPF, namelijk de wens om de dochter financieel verzorgd achter te laten. Het hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende niet over het vermogen van de SPF kon beschikken als ware het haar eigen vermogen. Belanghebbende beschikt evenmin over een juridisch afdwingbaar recht op grond waarvan zij kon bewerkstelligen dat aan haar uitkeringen uit het vermogen van de SPF zouden worden gedaan.

NTFR 2012/2035 - Belanghebbende verkrijgt na overlijden vader vermogensrecht in Stiftung I

ECLI:NL:GHSGR:2012:BV6885, datum uitspraak 11-01-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
In 1996 heeft de vader van belanghebbende een Liechtensteinse Stiftung opgericht. De vader van belanghebbende is in 2003 overleden. Belanghebbende heeft in zijn aangifte over 2003 niets over de Stiftung opgenomen. In geschil is of aan belanghebbende als begunstigde een vermogensrecht in de Stiftung toekomt. Het hof beslist, anders dan de rechtbank, dat belanghebbende een tot het box 3-inkomen behorend vermogensrecht heeft verkregen. De vader van belanghebbende had volgens het hof het economische belang bij en de feitelijke beschikkingsmacht over het op naam van de Stiftung gestelde vermogen behouden. Na het overlijden van de vader heeft belanghebbende een tot het box 3-inkomen behorend vermogensrecht verkregen. De gemiddelde waarde van dat vermogensrecht stelt het hof vast conform de berekening van de inspecteur.

NTFR 2012/2036 - Verlengde navorderingstermijn niet geoorloofd; niet redelijk voortvarend gehandeld

ECLI:NL:RBLEE:2012:BW0256, datum uitspraak 01-03-2012, publicatiedatum 30-03-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft de door hem bij Crédit Agricole Luxembourg aangehouden bankrekening niet aangegeven. Op 13 augustus 2009 bericht hij de Belastingdienst dat hij gebruik wil maken van de zogenoemde inkeerregeling. Bij brief van 19 oktober 2009 verschaft belanghebbende alle relevante feiten voor de navorderingsaanslag IB/PVV 1998, die conform de vaststellingsovereenkomst tussen belanghebbende en de inspecteur ook ziet op de inkomstenbelasting 1997 tot en met 2007 en de vermogensbelasting 1998 tot en met 2000. De navorderingsaanslag wordt op 31 december 2010 opgelegd. Rechtbank Leeuwarden is van oordeel dat de inspecteur, voor zover de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar is toegepast, niet redelijk voortvarend genoeg de navorderingsaanslag heeft voorbereid en vastgesteld. Dit is het tweede criterium zoals geformuleerd in de arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010 (HR 26 februari 2010, nr. 43.050, NTFR 2008/614 en HR 26 februari 2010, nr. 43.670, NTFR 2008/615. De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat indien het totale tijdsverloop van de inkeer tot de navorderingsaanslag niet langer dan twee jaar is, altijd voortvarend is gehandeld. Tussen 19 oktober 2009 en het moment dat de behandelend ambtenaar de ontvangen informatie heeft beoordeeld en berekeningen heeft gemaakt, zijn acht maanden verstreken. Door het tijdsverloop van acht maanden, waarin de inspecteur feitelijk heeft stilgezeten, is een langere tijd gebruikt dan noodzakelijkerwijs is gemoeid met het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslag, aldus de rechtbank.

NTFR 2012/2037 - Verbouwingskosten monumentenpand niet aangetoond

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0231, datum uitspraak 31-05-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De woning van belanghebbende is een rijksmonument. In de aangifte voor het jaar 2005 heeft belanghebbende als kosten van onderhoud van de woning een bedrag van € 69.773 vermeld. Volgens de inspecteur zijn alleen een deel van de kosten voor herstel van de bestaande keuken (€ 5.000) en kosten voor werkzaamheden aan het dak (€ 2.975) aftrekbaar. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat bij een bestaande eigen (monumenten)woning uitsluitend verbouwingskosten in aanmerking worden genomen voor zover deze strekken tot instandhouding van de woning, dat wil zeggen voor het voorkomen en opheffen van ingetreden achteruitgang en verval en voor herstel in bruikbare staat. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in (aftrekbare) onderhoudskosten en (niet-aftrekbare) kosten van verbetering. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is.

NTFR 2012/2038 - Europese erfrechtverordening gepubliceerd in EU Publicatieblad

Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012
Op 27 juli 2012 is de Europese erfrechtverordening gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie. De verordening betreft de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging alsmede de instelling van een Europese erfrechtverklaring. De Europese erfrechtverordening is van toepassing op erfopvolgingen van personen die overlijden op of na 17 augustus 2015.

NTFR 2012/2039 - Heffing overdrachtsbelasting over waardeverschil alleen bij vestiging ander zakelijk recht op dezelfde onroerende zaak

Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. P.W. Hofman
B heeft in 2004 het appartementsrecht van de bovenwoning A-straat 1 gekocht. Daarbij is een zakelijk recht van vruchtgebruik gevestigd ten behoeve van belanghebbende. Ten aanzien van het recht van vruchtgebruik is verder bepaald dat, indien belanghebbende dit wenst, B op basis van zaaksvervanging het vruchtgebruik zal verlenen op het appartementsrecht van de benedenwoning A-straat 2. In 2009 heeft B ten behoeve van belanghebbende een zakelijk recht van vruchtgebruik gevestigd op het appartementsrecht van de benedenwoning A-straat 2. Als tegenprestatie heeft belanghebbende afstand gedaan van het zakelijk recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht van de bovenwoning A-straat 1. Belanghebbende heeft overdrachtsbelasting voldaan over het verschil in waarde tussen het vruchtgebruik A-straat 1 (€ 105.000) en A-straat 2 (€ 106.500). De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd naar een verkrijging van € 106.500.

NTFR 2012/2041 - Hof had klacht over lange duur bezwaarprocedure moeten opvatten als verzoek om vergoeding immateriële schade

ECLI:NL:HR:2012:BX0914, datum uitspraak 13-07-2012, publicatiedatum 13-07-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Bij het hof heeft belanghebbende zich onder meer beklaagd over de lange tijd (circa dertig maanden) die is verstreken voordat de inspecteur uitspraak heeft gedaan op het bezwaarschrift. Belanghebbende heeft in verband daarmee verwezen naar het voorontwerp voor een wetsvoorstel ‘Aanvulling Algemene wet bestuursrecht met bepalingen over schadevergoeding wegens termijnoverschrijding door bestuur en rechter’. De Hoge Raad is van oordeel dat de klacht van belanghebbende dan bezwaarlijk anders kan worden opgevat als een beroep op overschrijding redelijke termijn in de bezwaarfase en een verzoek om een vergoeding van de daardoor geleden immateriële schade. Het oordeel van het hof dat de lange duur van de bezwaarfase niet kan leiden tot vermindering of vernietiging van de aanslag is of onbegrijpelijk of gaat uit van een verkeerde rechtsopvatting, omdat die zich niet verdraagt met HR 10 juni 2011, nr. 09/05112, NTFR 2011/1367.

NTFR 2012/2042 - Verwevenheid rechtsbijstandverlener en taxateur staat niet aan een proceskostenvergoeding in de weg

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0555, datum uitspraak 03-07-2012, publicatiedatum 06-07-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen de WOZ-beschikking van zijn woning, aan welk bezwaar de inspecteur tegemoet is gekomen. Belanghebbende heeft voor het bezwaar een gemachtigde ingeschakeld die een taxatierapport heeft laten opstellen. Voor dit taxatierapport is € 333,20 (inclusief btw) in rekening gebracht aan belanghebbende. Bij uitspraak op bezwaar is een proceskostenvergoeding van € 218 toegekend. De kosten van het taxatierapport zijn door de heffingsambtenaar niet vergoed. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2012/2043 - Indentieke navorderingsaanslag met andere dagtekening is geen tweede navorderingsaanslag

ECLI:NL:RBSGR:2011:BV2023, datum uitspraak 07-12-2011, publicatiedatum 18-04-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende ontplooit activiteiten die bestaan uit het opsporen en winnen van aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Belanghebbende is medehoudster van winningsvergunningen en heeft met andere vergunninghouders samenwerkingsovereenkomsten gesloten, de zogenoemde Unitisation Agreements, onder meer vanwege het gezamenlijke gebruik van platforms voor de productie, behandeling en compressie van gas. Op grond van deze Unitisation Agreements worden de vergoedingen voor het gebruik van de platforms over de vergunninghouders verdeeld naar verhouding van hun aandeel in de winningsvergunningen. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek aan belanghebbende een navorderingsaanslag winstaandeel opgelegd en daarbij het standpunt ingenomen dat de vergoedingen voor het gebruik door belanghebbende van platforms waarvan zij de mede-eigendom heeft, tot het resultaat voor het winstaandeel dienen te worden gerekend. In geschil is of vergoedingen in verband met het gebruik van de platforms en installaties behoren tot de aan de vergunning toe te rekenen opbrengsten van het winningsbedrijf en daarmee onderworpen zijn aan het winstaandeel, dan wel sprake is van vergoedingen voor derdengebruik, het zogenoemde ‘third party income’. Naar het oordeel van de rechtbank dient het winstaandeel op grond van art. 66, lid 1, Mijnbouwwet per winstaandeelplichtige en per vergunning te worden bepaald. Dit brengt mee dat de vergoedingen voor het gebruik van de platforms tot de grondslag voor het winstaandeel dienen te worden gerekend voor zover deze door belanghebbende zijn betaald voor feitelijk gebruik door haarzelf van de platforms. Derhalve kunnen de correcties van verweerder slechts gedeeltelijk in stand blijven. Verder heeft de inspecteur met dagtekening 17 december 2009 de litigieuze navorderingsaanslag opgelegd en vervolgens met dagtekening 25 januari 2010 nogmaals een identieke navorderingsaanslag, met slechts een gewijzigde dagtekening. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een tweede navorderingsaanslag.

NTFR 2012/2046 - Geen kosten voor gemene rekening bij het verzorgen van de administratie van scholen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0225, datum uitspraak 28-06-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende verzorgt de administraties van een aantal scholen. Deze activiteit wordt verricht door personeel dat bij belanghebbende in loondienst is in een door belanghebbende gehuurd pand dat daarvoor speciaal is ingericht. De deelnemende partijen kunnen kiezen voor een pakket van werkzaamheden waartegenover belanghebbende een te betalen bedrag heeft berekend. Dit bedrag is bepaald aan de hand van het aantal boekingsregels van voorafgaande jaren en het aantal subdienstverhoudingen. In een overeenkomst tussen belanghebbende en de deelnemende partijen staat dat belanghebbende in eerste instantie alle personeelskosten zal betalen en dat tussen partijen een afrekening plaatsvindt op basis van een vooraf vastgestelde verdeelsleutel. Door het leerstuk van kosten voor gemene rekening toe te passen is belanghebbende van mening dat zij geen btw hoeft door te berekenen. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam zijn van oordeel dat geen sprake is van kosten voor gemene rekening. Dit leerstuk richt zich namelijk op een verdeling van kosten die van meet af aan rechtstreeks voor gemene rekening zijn gemaakt. Dat impliceert dat alle partijen rechtstreeks betrokken zijn bij het maken van de kosten en dat de kosten vervolgens zodanig over de betrokken partijen worden omgeslagen dat daarbij de grootte van ieders aandeel in de kosten wordt weerspiegeld. De betrokken partijen zijn als het ware ieder individueel materieel afnemer van de prestaties met alle risico’s van dien, hoewel de penvoerder als formele afnemer optreedt. Het hof is van oordeel dat sprake is van een verrichte dienst waarbij de kostprijs is berekend op basis van onder meer historische gegevens.

NTFR 2012/2047 - Geen precariobelasting nu het terrasmeubilair zich bevindt op de eigendom van belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6769, datum uitspraak 24-05-2012, publicatiedatum 30-05-2012
Aflevering 34, gepubliceerd op 23-08-2012 met annotatie van mr. E.G. Borghols
Belanghebbende is eigenaar van een hoekpand te Amsterdam en exploiteert daar een horecagelegenheid met twee terrassen: een pleinterras en een gevelterras. De ondergrond van het gevelterras wordt (deels) gevormd door hardstenen platen die op vrijwel dezelfde hoogte liggen als de omliggende bestrating. Onder de hardstenen platen bevindt zich een kelder. Deze kelder gebruikt belanghebbende als opslag. Aan belanghebbende zijn aanslagen precariobelasting opgelegd met betrekking tot het pleinterras en het gevelterras. Rechtbank Amsterdam heeft beslist dat belanghebbende recht heeft op een vrijstelling precariobelasting ten aanzien van 3m² van het terras dat zich bevindt boven een luik dat toegang geeft tot de kelder. Voor de overige 5m² van het gevelterras acht de rechtbank de aanslag terecht opgelegd. Het hof stelt vast dat de gemeente eigenaar is van de grond voor het pand. Het hof is van oordeel dat de keldernissen bestanddeel zijn van het pand van belanghebbende en dat de eigendom van deze kelder(nissen) dan ook toebehoort aan belanghebbende (horizontale natrekking). De hardstenen afdekking boven de keldernissen is bouwkundig een geheel met die kelder en is eigendom van belanghebbende. Er is niet voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van ‘voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond’. Het terrasmeubilair bevindt zich immers op de eigendom van belanghebbende. Dat onder de eigendom van belanghebbende (de keldernissen met hardstenen afdekking) sprake is van gemeentegrond, maakt deze conclusie niet anders.