Aflevering 32

Gepubliceerd op 9 augustus 2012

NTFR 2012/1916 - De vbi is wel bedoeld voor de dga!

Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 geschreven door prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis
Woensdag 4 juli jl. vond de vergadering van de Vereniging voor belastingwetenschap plaats in het Holiday Inn aan de Boelelaan te Amsterdam. Ter bespreking voor lag het rapport van de Commissie Beleggingsinstellingen. Een van de stellingen die tijdens de vergadering in stemming werd gebracht, was de stelling dat het vbi-regime niet bedoeld was voor de dga. Tot mijn verbazing was de overgrote meerderheid van de aanwezigen het met deze stelling eens. Ik niet. In deze Opinie zal ik uitleggen waarom.

NTFR 2012/1917 - MKB-winstvrijstelling van toepassing in jaar van inbreng in bv met terugwerkende kracht

ECLI:NL:PHR:2012:BX0947, datum uitspraak 12-10-2012, publicatiedatum 12-10-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Vader en zoon (de belanghebbenden) drijven een onderneming in de rechtsvorm van een vof. Zij hebben op 14 maart 2007 een intentieverklaring getekend om hun onderneming in een bv in te brengen. De bv is opgericht op 31 mei 2007. De belanghebbenden hebben de mogelijkheid gebruikt om de ‘voorovereenkomst’ te laten terugwerken, waardoor de resultaten van hun onderneming met terugwerkende kracht naar 1 januari 2007 voor rekening en risico van de bv kwamen. Zij hebben de overdrachtswinst toegerekend aan 2007 en hebben de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling in mindering op hun overdrachtswinst gebracht. Volgens de inspecteur is niet voldaan aan de eis van ondernemerschap die art. 3.79a Wet IB 2001 stelt voor MKB-winstvrijstelling. Door de terugwerkende kracht zijn niet de belanghebbenden, maar is de bv fiscaalrechtelijk de ondernemer in 2007. Niet in geschil is dat zij hun stakingswinsten aan 2007 mochten toerekenen en dat zij in dat jaar (wél) recht hebben op stakingsaftrek. De rechtbank heeft de inspecteur in het gelijk gesteld op grond van de tekst van art. 3.79a Wet IB 2001. De belanghebbenden hebben sprongcassatie ingesteld en klagen erover dat art. 3.79a Wet IB 2001 ten onrechte niet is toegepast. Volgens A-G Wattel zou grammaticale uitleg van art. 3.79a Wet IB 2001 inderdaad leiden tot uitsluiting van de vrijstelling, nu de belanghebbenden niet voldoen aan de ondernemerschapseis. Maar hoewel art. 3.79 Wet IB 2001 (stakingsaftrek) een identieke ondernemerschapseis inhoudt, is iedereen het erover eens dat de stakingsaftrek wél van toepassing is in 2007. De staatssecretaris wil dit verklaren door te wijzen op HR 18 april 1990, nr. 26.016, BNB 1990/236, maar de advocaat-generaal acht dat arrest niet relevant; weliswaar hield het in dat art. 57 Wet IB 1964 (oud) (het hoge bijzondere tarief voor stakingswinst) ook gold voor nagekomen bedrijfsbaten (winstuitkeringen) van een ex-ondernemer die zijn onderneming verkocht had tegen een winstrecht, maar daaruit volgt geenszins dat onder de Wet IB 2001 de stakingsaftrek geldt voor al dan niet nagekomen bedrijfsbaten genoten door iemand die in het jaar van genieten ervan geen ‘ondernemer’ (meer) is, nu voor het bijzondere tarief van art. 57 Wet IB 1964 de hoedanigheid van de genieter (ondernemer of niet meer) niet ter zake deed, maar slechts de kwalificatie van het voordeel (winst uit onderneming). Ondanks ontbreken van ondernemerschap in 2007 strookt toepassing van de stakingsaftrek in dat jaar ook volgens de fiscus geheel met doel en strekking van de wet. Volgens de advocaat-generaal geldt dat evenzeer voor de MKB-winstvrijstelling, die hetzelfde effect beoogt als de tegelijk doorgevoerde tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting. De ondernemerschapseis in art. 3.79 en 3.79a Wet IB 2001 is slechts bedoeld om passieve mede-investeerders zoals commandieten uit te sluiten van de fiscale ondernemersfaciliteiten en de belanghebbenden waren tot aan de inbreng in de bv ‘echte’ ondernemers. Als de belanghebbenden kunnen kiezen voor toerekening van de overdrachtswinst aan het nieuwe jaar (2007), dan kan het volgens de advocaat-generaal niet de bedoeling zijn dat zij door die keuze hun recht op MKB-winstvrijstelling verliezen. Dat die vrijstelling pas met ingang van 2007 gold en dat de belanghebbenden mogelijk om die reden hun stakingswinst aan 2007 toerekenden, doet niet ter zake, nu van misbruik of dubbel profiteren geen sprake is: het ondernemerschap van de bv en van de belanghebbenden kan niet samenlopen. De advocaat-generaal meent daarom dat teleologische toepassing van art. 3.79 en 3.79a Wet IB 2001 ertoe noopt onder ‘ondernemer’ in die bepalingen te begrijpen de belastingplichtige die een onderneming dreef in het litigieuze jaar, maar die onderneming in de loop van dat jaar inbracht in een bv die met terugwerkende kracht fiscaalrechtelijk geacht wordt vanaf het begin van het jaar de ondernemer te zijn geweest. De belanghebbenden hebben daarom naar de mening van de advocaat-generaal in 2007 niet alleen recht op de stakingsaftrek, maar ook op de MKB-winstvrijstelling. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbenden gegrond dient te worden verklaard.

NTFR 2012/1918 - Pand tegen te hoge waarde opgevoerd op tbs-openingsbalans

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW9315, datum uitspraak 05-04-2012, publicatiedatum 27-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende is makelaar. Hij is eigenaar van een pand waarvan hij een deel verhuurt aan Makelaardij bv waarin hij (middellijk) alle aandelen houdt. In de aangifte IB/PVV 2004 heeft belanghebbende resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen aangegeven van € 12.636 negatief. Dit resultaat betrof de huuropbrengst van het pand van € 29.495 verminderd met de kosten ten bedrage van € 42.131. Onder de kosten is een bedrag van € 27.000 aan afschrijving op het pand opgenomen. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat voor de hoogte van de afschrijving moet worden uitgegaan van een waarde van het pand op 1 januari 2001 van € 405.000 in plaats van de door belanghebbende gestelde waarde van € 1.200.000. Nu zowel belanghebbende als de inspecteur een afschrijvingspercentage van drie hanteren en beiden 25% van de door hen gestelde waarde toerekenen aan de grond volgt het hof de door de inspecteur berekende afschrijving.

NTFR 2012/1919 - Geen onzakelijke lening; afwaardering van de vordering ten laste van de winst op grond van goed koopmansgebruik is toegestaan

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8790, datum uitspraak 14-06-2012, publicatiedatum 20-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft een aantal vorderingen op Holding die 99,9% van de aandelen in belanghebbende houdt. Het hof stelt voorop dat de beoordeling of sprake is van een onzakelijke lening moet plaatsvinden naar het moment van het aangaan van de lening, met dien verstande dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur alsnog een onzakelijke lening kan worden. Vaststaat dat de hoofdsom van de lening aanvankelijk f 1.400.000 bedroeg en dat op deze hoofdsom in 1995 een bedrag van f 700.000 is afgelost. Nu sinds de verstrekking van de geldlening de helft van de hoofdsom is afgelost, op de lening tot 1998 een zakelijke rente van 7% in rekening is gebracht en in de jaarstukken is verwerkt en de inspecteur geen feiten en omstandigheden heeft gesteld met betrekking tot een mogelijk slechte financiële positie van Holding ten tijde van het verstrekken van de geldlening, is de lening niet onder onzakelijke voorwaarden verstrekt en is geen sprake van een onzakelijke lening. Dat geen zekerheden zijn bedongen en dat (mogelijk) geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld, doet hier niet aan af. Of tussen belanghebbende en Holding een handelsrelatie bestond in die zin dat onderling diensten of goederen werden geleverd, is voor de beoordeling van de zakelijkheid van de geldlening niet relevant. Evenmin is sprake van onzakelijk handelen van belanghebbende als crediteur als gevolg waarvan er op enig tijdstip na het aangaan van de lening alsnog een onzakelijke lening is ontstaan. Het is belanghebbende op grond van goed koopmansgebruik toegestaan haar vordering op Holding ten laste van de fiscale winst tot nihil af te waarderen.

NTFR 2012/1920 - Kosten van onzelfstandige werkruimte in woning niet aftrekbaar

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7843, datum uitspraak 30-05-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende is twee dagen per week in dienstbetrekking werkzaam. Daarnaast drijft hij met zijn echtgenote in firmaverband een onderneming. Het kantoor van de firma is gevestigd op het woonadres. De werkzaamheden worden verricht vanuit een werkruimte in de woning. Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 en 2006 de kosten van de werkruimte ten laste van de winst gebracht. De inspecteur heeft die aftrek niet aanvaard, omdat volgens hem geen sprake is van een ‘fiscaal kwalificerende werkruimte’. Het hof deelt die opvatting van de inspecteur. De werkruimte vormt volgens het hof namelijk niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning. Wezenlijke voorzieningen als een watervoorziening en waterafvoer ontbreken namelijk. Ten overvloede overweegt het hof nog dat belanghebbende ook niet voldoet aan het inkomenscriterium voor de werkruimtekostenaftrek. Verder doet belanghebbende vergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel.

NTFR 2012/1921 - Geen reden voor lager loon dan 'gebruikelijk loon'

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW6310, datum uitspraak 08-05-2012, publicatiedatum 23-05-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende is dga van A bv. Hij heeft in 2006 – uitsluitend – uit A bv loon ontvangen van € 17.253. De inspecteur heeft het loon van belanghebbende vastgesteld op het ‘gebruikelijk loon’ van € 39.000. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de door hem in 2006 verrichte arbeid een lager loon dan € 39.000 gebruikelijk is. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij parttime werkte of dat er vanwege de verliessituatie bij A bv en/of het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf van de vennootschap zakelijke redenen waren om het loon in 2006 te verlagen.

NTFR 2012/1923 - Fiscale wetgever mag pensioenopbouw voor zelfstandigen en werknemers verschillend faciliteren

ECLI:NL:PHR:2012:BW9799, datum uitspraak 12-10-2012, publicatiedatum 12-10-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbenden zijn partners en exploiteren in 2006 een onderneming in de vorm van een maatschap. In hun aangiften IB/PVV is een bedrag van respectievelijk € 9.000 en € 11.488 aan lijfrentepremies in aftrek gebracht op het belastbare inkomen uit werk en woning. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur van dit bedrag respectievelijk € 5.009 en € 3.506 niet in aftrek toegelaten. Dit niet in aftrek toegelaten bedrag betreft de door belanghebbenden op het inkomen in mindering gebrachte lijfrentepremies voor zover deze de in art. 3.127 Wet IB 2001 genoemde jaarruimte (lid 1) en reserveringsruimte (lid 2) overschrijden.

NTFR 2012/1926 - Inwoner van Duitsland die zowel in Nederland als in Duitsland werkt is verzekerd in Nederland

Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende is inwoner van Duitsland. Hij werkt zowel in Duitsland als in Nederland. In geschil is of belanghebbende verzekerd is voor de volksverzekeringen. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. De werkzaamheden in Duitsland worden namelijk verricht als zelfstandige (ofwel anders dan in loondienst) terwijl de werkzaamheden in Nederland in dienstbetrekking worden verricht. Alsdan is belanghebbende, gelet op art. 14quater, onderdeel a, Verordening 1408/71, verzekerd in Nederland. Dat, naar belanghebbende stelt, de loondienstverhouding niet bestaat tot een in Nederland gevestigd lichaam, doet hieraan niet af.

NTFR 2012/1927 - Belanghebbende kan niet als eigenrisicodrager worden aangemerkt

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9951, datum uitspraak 13-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende heeft bij brief van 7 maart 2006 aan de inspecteur verzocht om haar met ingang van 1 januari 2006 als eigenrisicodrager aan te merken. Zij heeft daarbij geen schriftelijke garantie als bedoeld in art. 40, lid 2, Wfsv overgelegd. Een reactie op het verzoek van belanghebbende is uitgebleven. In geschil is of belanghebbende als eigenrisicodrager kan worden aangemerkt. De rechtbank beslist dat belanghebbende niet als eigenrisicodrager kan worden aangemerkt, aangezien de vereiste toestemming van de inspecteur tot het eigen risco dragen ontbreekt. Een beschikking als bedoeld in art. 40, lid 1, Wfsv ontbreekt namelijk. Aan het uitblijven van een reactie van de inspecteur op het verzoek tot het eigen risico dragen kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat zij met terugwerkende kracht per 1 januari 2006 als eigenrisicodrager dient te worden aangemerkt. De beroepen zijn op dit punt ongegrond. Wel zijn de beroepen tegen de verzuimboetes en de beschikkingen heffingsrente gegrond.

NTFR 2012/1928 - Onttrekking vennootschap belast bij dga, aangezien privémotieven overheersten

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9144, datum uitspraak 04-06-2012, publicatiedatum 22-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende, X, is dga van een vennootschap die in effecten handelt op de beurs. In december 2000 heeft de vennootschap € 200.000 overgemaakt naar een bevriende relatie van X. In februari 2004 heeft die relatie anonieme e-mailberichten naar de AFM gezonden waarin hij schrijft dat dit bedrag door X werd weggesluisd om de winst van de vennootschap te drukken. Rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 4 juni 2012 (nr. 10/07160, NTFR 2012/1877) naar aanleiding van de aan de vennootschap opgelegde navorderingsaanslag VPB geoordeeld dat sprake is van een onttrekking. In geschil is of sprake is van een winstuitdeling van € 200.000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat bij de aanwending van het bedrag van € 200.000 steeds privémotieven overheersten. Nu X de opdracht tot de overboeking heeft gegeven, moet X, die zowel directeur als middellijk grootaandeelhouder van de vennootschap was, zich daarvan bewust zijn geweest. De overboeking van € 200.000 heeft dan ook te gelden als een verkapte winstuitdeling aan belanghebbende en is terecht bij hem als voordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen.

NTFR 2012/1929 - Tijdsverloop van een jaar tot aan opleggen navorderingsaanslag is voortvarend

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6317, datum uitspraak 09-02-2012, publicatiedatum 22-02-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Op basis van overeenstemming ter zake tussen partijen, heeft de inspecteur een navorderingsaanslag vermogensbelasting 1998 met boete opgelegd. De inspecteur was in november 2001 op de hoogte gekomen van het feit dat belanghebbende een bankrekening had aangehouden. De navorderingsaanslag is in november 2002 opgelegd. Volgens het hof was dit voortvarend genoeg, nu in die periode tussen partijen veelvuldig gecorrespondeerd is over de vaststellingsovereenkomst. Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboete van 50% acht het hof opzet bewezen. De boete wordt enkel verminderd tot 40% wegens overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2012/1930 - Lumpsumvergoeding aan principal bij een bank is belast naar het tabeltarief

ECLI:NL:GHAMS:2012:BW8928, datum uitspraak 31-05-2012, publicatiedatum 20-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is in dienst van een bank als een van de ‘principals’. Op grond van een groepsovereenkomst ontvangt hij jaarlijks een aanzienlijke bonus. Begin 1999 ontstond onenigheid over de hoogte van de bonussen tussen belanghebbende en de bank. Op 11 februari 2000 hebben de principals met de bank een beëindigingovereenkomst gesloten waarin onder andere is bepaald dat zij een ‘termination payment’ van bijna f 7,5 miljoen zullen ontvangen. Hierop is door de bank 45% loonbelasting ingehouden. Belanghebbende is in juni 2000 uit dienst getreden. Volgens de inspecteur zou deze uitkering belast moeten worden tegen het tabeltarief en hij legt een navorderingsaanslag aan belanghebbende op. Naar het oordeel van het hof had de lumpsum betrekking op de afwikkeling van aanspraken uit hoofde van de bonusovereenkomst over 1999 en/of de arbeidsovereenkomst over 1999 en zag deze derhalve niet op een toekomstige inkomstenderving. De lumpsum dient op de voet van het tabeltarief te worden belast.

NTFR 2012/1931 - Rente-aftrekbeperking geldt ook voor rente die uiteindelijk aan een niet-verbonden lichaam is verschuldigd

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7833, datum uitspraak 22-05-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
De aandelen in belanghebbende worden gehouden door C. De bank heeft aan C leningen verstrekt. Vanaf 2 juni 2004 is belanghebbende mededebiteur met betrekking tot deze leningen. Belanghebbende heeft onroerend goed gekocht met de geldleningen. In de jaarrekening van zowel belanghebbende als C is opgenomen dat belanghebbende een schuld aan C had, waarover in 2004 € 41.159 aan rente is betaald en in 2005 € 69.776. Een gedeelte van die rente is door de inspecteur op de voet van art. 10d Wet VPB 1969 niet in aftrek aanvaard. Belanghebbende vindt dat niet terecht en stelt daartoe primair dat zij als debiteur de lening met de bank is aangegaan en subsidiair dat in ieder geval materieel daarvan moet worden uitgegaan. Het hof volgt belanghebbende niet in haar stellingen. Het hof acht namelijk aannemelijk dat belanghebbende heeft geleend van C. Voorts ziet het hof geen grond om de wettelijke aftrekbeperking niet toe te passen. De wetgever heeft namelijk onderkend dat de beperking ook van toepassing is in een situatie als hier aan de orde, waarin rente wordt betaald aan een verbonden lichaam, welk lichaam deze rente op zijn beurt weer verschuldigd is aan een niet-verbonden lichaam.

NTFR 2012/1933 - Niet onderbouwde geschatte aanslag IB/PVV is te hoog vastgesteld

ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0229, datum uitspraak 31-05-2012, publicatiedatum 04-07-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. R.B.H. Beune
Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV over 2006 opgelegd. Allereerst is in geschil of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt wanneer en op welke wijze de aanslag is bekendgemaakt. Het hof is daarom van oordeel dat de bezwaartermijn niet aanvangt op de dag van dagtekening van dat aanslagbiljet, maar op de dag dat belanghebbende bekend raakte met de aanslag, namelijk door het dwangbevel. Het bezwaarschrift naar aanleiding van het dwangbevel is dan ook ontvankelijk. Voorts is in geschil of belanghebbende voor het jaar 2006 terecht als binnenlands belastingplichtige is aangemerkt. Het hof acht belanghebbende niet geslaagd in het bewijs dat hij in 2006 niet in Nederland woonde. Het enkele verblijf in Italië gedurende één of meer langere periodes is daartoe niet voldoende, ook niet in samenhang met een door de Sociale Verzekeringsbank afgegeven verklaring dat hij gedurende de periode 1 januari 2006 tot en met 8 januari 2009 niet verzekerd was. Er is geen sprake van omkering van de bewijslast omdat op belanghebbende geen verplichting rustte om aangifte te doen. Indien geen adres bekend is en om die reden geen uitnodiging kan worden verzonden, mag de inspecteur tot het vaststellen van de aanslag overgaan door middel van het schatten van het inkomen. Het hof is van oordeel dat de inspecteur de schatting niet voldoende heeft onderbouwd door zijn stelling dat belanghebbende het geschatte bedrag heeft genoten op de enkele grond dat een gemiddelde alleenstaande dit bedrag nodig heeft voor zijn levensonderhoud. De aanslag is te hoog vastgesteld.

NTFR 2012/1934 - Hof kent proceskostenvergoeding toe voor bezwaar tegen voorlopige aanslag

ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8586, datum uitspraak 01-05-2012, publicatiedatum 18-06-2012
Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Aan belanghebbende is in 2010 voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag VPB opgelegd, waarbij de belastbare winst is geschat op de belastbare winsten volgens de laatste (voorlopige) aanslagen over 2008 en 2009. In 2008 heeft belanghebbende een bijzondere bate van ongeveer € 53.000 ontvangen. Belanghebbende heeft deze bate in haar aangifte van augustus 2009 over 2008 aangegeven. De inspecteur heeft bij het opleggen van de voorlopige aanslag over 2010 geen rekening gehouden met de bijzondere bate uit 2008. Belanghebbende maakt bezwaar en verzoekt om een proceskostenvergoeding voor het bezwaar. In tegenstelling tot de rechtbank kent het hof wel een proceskostenvergoeding toe. Bij het vaststellen van de voorlopige aanslag voor het onderhavige jaar is geen rekening gehouden met de bijzondere bate in de aangifte voor het jaar 2008, die in het systeem van de Belastingdienst raadpleegbaar was. De inspecteur had met dit gegeven ten tijde van het vaststellen van de voorlopige aanslag zonder grondig onderzoek rekening kunnen houden, zodat de inspecteur niet voldaan heeft aan het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van de voorlopige aanslag.

NTFR 2012/1941 - EC start diepgaand onderzoek naar tonnagebelasting van Malta

Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012
De Europese Commissie is een diepgaand onderzoek begonnen naar het antwoord op de vraag of de tonnagebelasting van Malta verenigbaar is met de Europese staatssteunregels. Op basis van de beschikbare informatie, heeft de Commissie zorgen dat Malta de als staatssteun toegestane gunstige fiscale behandeling voor zeevervoer en voor het vervoer van passagiers en vracht overzee heeft uitgebreid tot andere categorieën van begunstigden. Begunstigden zoals eigenaren van vissersvaartuigen, jachten, boorplatforms die niet aan de zelfde handicaps lijden en daarom geen recht op lagere belastingen hebben. De start van een diepgaand onderzoek geeft belanghebbende partijen de mogelijkheid om op de maatregelen commentaar te geven.

NTFR 2012/1942 - Beoordeling schadeclaims in verband met te veel voldane btw staat aan nationale rechter

Aflevering 32, gepubliceerd op 09-08-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Britse belastingdienst heeft vanaf 1973 tot en met oktober 2004 in strijd met het Unierecht en het nationaal recht btw geheven. Krachtens Unierecht en nationaal recht bestaat voor de betrokken ondernemers recht op teruggaaf van deze te veel betaalde btw verhoogd met rente. De voorwaarden voor overheidsaansprakelijkheid wegens schending van het Unierecht zijn niet vervuld. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter in de door de teruggaaf vragende ondernemers aangespannen procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht dat het recht van de Unie aldus moet worden uitgelegd dat de belastingplichtige die te veel btw heeft betaald, die door de desbetreffende lidstaat in strijd met de Unierechtelijke regels inzake btw is geheven, recht heeft op terugbetaling van de in strijd met het Unierecht geheven belasting alsook op betaling van rente over de terug te betalen hoofdsom. Het staat aan de nationale rechter, met inachtneming van het doeltreffendheids- en het gelijkwaardigheidsbeginsel, uit te maken of over de terug te betalen hoofdsom ‘enkelvoudige rente’ dan wel ‘samengestelde rente’ of nog een ander soort rente dient te worden betaald.