Aflevering 37

Gepubliceerd op 15 september 2016

NTFR 2016/2254 - De fiscale gevolgen van het niet doorgaan van de voorgenomen oprichting van een bv

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016 geschreven door prof. dr. P.H.J. Essers
In de literatuur wordt er verschillend gedacht over de vraag welke fiscale gevolgen optreden indien na een langjarige voorperiode komt vast te staan dat het voornemen om een nieuwe bv op te richten uiteindelijk toch niet tot resultaat leidt en de bv civielrechtelijk dus niet tot stand komt. In HR 27 augustus 1986, nr. 23.490, BNB 1987/2 heeft de Hoge Raad een meerjarige voorperiode in beginsel toegestaan. De bv i.o. kan alleen zelfstandig belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting indien zij kan worden aangemerkt als een burgerlijke maatschap op aandelen, maar dit is alleen mogelijk indien komt vast te staan dat de oprichters het tot stand komen van een dergelijke burgerlijke maatschap op aandelen ook daadwerkelijk hebben gewild (zie HR 21 februari 1973, nr. 16.995, BNB 1973/107). De oprichters worden in de voorperiode niet meer als IB-ondernemers aangemerkt omdat voor hun rekening en risico de voormalige IB-onderneming niet meer wordt gedreven. De in de voorperiode behaalde winst wordt als winst gezien van de bv op de eerste dag na haar oprichting (HR 28 mei 1952, B.9227). Dit roept de vraag op welke gevolgen optreden als komt vast te staan dat de oprichting van de bv ondanks de stellige voornemens van de oprichter(s) aan het begin van en tijdens de voorperiode, toch niet doorgaat. In de Cursus Belastingrecht is Doornebal tot en met 2015 de bewerker geweest van het onderdeel dat ziet op de ‘Inbreng van een onderneming in een bv’ (IB.3.2.33). In onderdeel IB.3.2.33.C.b4 stelt hij zich op het standpunt dat in een dergelijk geval het bestaan van de voorovereenkomst achteraf moet worden genegeerd, zodat de inbrengende ondernemer wordt geacht onveranderd zijn onderneming te hebben voortgezet. Met die stelling ben ik het oneens. Dat zal ik in het vervolg van deze opinie proberen duidelijk te maken.

NTFR 2016/2255 - Minister beantwoordt vragen over bekostiging financieel toezicht

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
De minister heeft vragen beantwoord die zijn opgekomen naar aanleiding van de Regeling bekostiging financieel toezicht 2016. Daarbij komen onder meer aan de orde de uitgangspunten Regeling bekostiging 2016, stijging van de toezichtkosten, toezichtkosten ECB in begroting DNB, tarieven voor adviseurs en bemiddelaars, en de taakstelling. Daarnaast is nog een aantal toelichtende bijlagen opgenomen.

NTFR 2016/2256 - Brief over spreiding wetgeving

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
De staatssecretaris van Financiën is in een brief aan de Eerste Kamer ingegaan op een voorstel om te komen tot een betere spreiding van de indiening en behandeling van fiscale wetgeving. Meer specifiek gaat het om twee voorgenomen wijzigingen, namelijk de zogenoemde overnameholdingbepaling in de VPB (art. 15ad Wet VPB 1969) en de maatregel betreffende een vast tarief in de energiebelasting voor de elektriciteit die wordt geleverd aan bepaalde laadpalen voor de periode 2017 tot en met 2020. Het opnemen van de VPB-maatregel leidt naar het oordeel van de staatssecretaris niet tot een te grote druk op het wetgevend proces. De maatregel over de laadpalen zal de staatssecretaris opnemen in een separaat wetsvoorstel.

NTFR 2016/2265 - Geen cassatie tegen anbi-status voor watersportvereniging voor gehandicapten

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016 geschreven door dr. D. Molenaar
De staatssecretaris van Financiën heeft besloten geen cassatie in te stellen tegen Hof Arnhem 31 mei 2016, nr. 15/01232 (NTFR 2016/1601). Een stichting organiseert watersportactiviteiten voor mensen met een lichamelijke en/of geestelijke beperking. De inspecteur heeft belanghebbende aanvankelijk aangemerkt als anbi, maar heeft die beschikking vervolgens met terugwerkende kracht ingetrokken. Evenals Rechtbank Gelderland (30 juli 2016, nr. 14/4204, NTFR 2015/2399) is het hof van oordeel dat dit niet terecht is. Aannemelijk is volgens het hof namelijk dat met de activiteiten die door belanghebbende worden ontplooid, het bevorderen van het welzijn van mensen met een beperking als doel vooropstaat en dat de watersportactiviteiten het middel zijn om dit doel te bewerkstelligen. Met het bevorderen van het welzijn beoogt belanghebbende meer in het bijzonder bij te dragen aan de revalidatie, de zelfredzaamheid, het zelfvertrouwen en de sociale integratie van de deelnemers aan de activiteiten. Gelet op de door belanghebbende overgelegde verklaringen van revalidatiecentra en organisaties die actief zijn voor mensen met een beperking, is aannemelijk dat belanghebbende er ook daadwerkelijk in slaagt dit oogmerk met haar activiteiten in betekenisvolle mate te bewerkstelligen. Naar de mening van de staatssecretaris geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarnaast is de gevraagde prijs voor de activiteiten lager dan een commerciële prijs. Hierdoor kan worden aangenomen dat de activiteiten niet primair particulieren belangen dienen (vgl. HR 12 december 2014, nr. 13/05820 (NTFR 2014/2937).

NTFR 2016/2269 - Derde nota van wijziging inzake de Wet aanpassing fiscale eenheid

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
In deze derde nota van wijziging stelt staatssecretaris Wiebes voor om de bij tweede nota van wijziging tot stand gekomen tekst van art. 15ac, lid 2, tweede volzin, Wet VPB 1969 te wijzigen. Art. 15ac, lid 2, tweede volzin, Wet VPB 1969 regelt de samenloop van het nieuwe art. 15ac, lid 8, Wet VPB 1969 met de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Volgens de toelichting wordt met deze wijziging bereikt dat de volgtijdige samenloop van de genoemde twee regelingen hetzelfde uitwerkt als de samenloop van die regelingen binnen een boekjaar. De gewijzigde tekst drukt uit dat de (hierin opgenomen) aanpassing van het (voor de toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling in aanmerking te nemen) bedrag van de verliezen zowel geldt voor het bedrag van de vrij te stellen winst op het niveau van de fiscale eenheid als op het niveau van de desbetreffende dochtermaatschappij.

NTFR 2016/2273 - Auto met Duits exportkenteken is een in 'het buitenland geregistreerd motorrijtuig' en niet een 'ongekentekend motorrijtuig'

ECLI:NL:HR:2016:2032, datum uitspraak 09-09-2016, publicatiedatum 09-09-2016
Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
Belanghebbende, inwoner van Nederland, was sinds 29 juni 2012 eigenaar van een Mercedes. Met het oog op de verkoop ervan heeft hij de auto op 21 februari 2013 overgebracht naar Duitsland. Omdat de auto in Duitsland niet werd verkocht, heeft belanghebbende besloten om de auto in Nederland (her) in te voeren. Daarvoor is in Duitsland een tijdelijk, tot 25 september 2013 geldig Duits exportkenteken aangevraagd. Belanghebbende heeft de auto zelf in Duitsland opgehaald en naar Nederland gereden. Op 23 september 2013 heeft belanghebbende als bestuurder met de Mercedes gebruikgemaakt van de openbare weg in Nederland. In verband hiermee heeft de inspecteur MRB nageheven met een verzuimboete van 100%. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2016, nr. 15/00022, NTFR 2016/698, is dat terecht. Anders dan waarvan de rechtbank (Rechtbank Gelderland 2 december 2014, nr. 14/2603) is uitgegaan, is volgens het hof, gelet op het in Duitsland geregistreerde exportkenteken, geen sprake van ‘een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven’, maar van een ‘in het buitenland geregistreerd motorrijtuig’. Dit betekent dat belanghebbende op de voet van art. 7, lid 1, onderdeel c, Wet MRB als houder van de auto kan worden aangemerkt, indien hij de auto in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. In die situatie geldt niet de in art. 9 Wet MRB vervatte (bewijs)regel, maar rust op de inspecteur de last aannemelijk te maken dat belanghebbende de auto in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. Daarin heeft het hof de inspecteur geslaagd geacht. Niet van belang is of gedurende een gedeelte van het naheffingstijdvak geen gebruik is gemaakt van de weg. Verder is niet gebleken dat de auto een gedeelte van het naheffingstijdvak niet feitelijk ter beschikking heeft gestaan van belanghebbende. Een verzuimboete van € 818 (100%) heeft het hof een passende en geboden sanctie geacht voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan.

NTFR 2016/2279 - Standpuntwijziging in bezwaar mogelijk ondanks dat aanslag en verliesbeschikking niet wijzigen

ECLI:NL:PHR:2016:865, datum uitspraak 02-09-2016, publicatiedatum 09-12-2016
Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende heeft in 2010 een verlies ad € 7.854.895 aangegeven, veroorzaakt door afwaardering van huurwoningen met € 13.030.607. Die aangifte is gevolgd. In bezwaar wil de belanghebbende bij nader inzien niet afwaarderen en de alsdan resulterende winst ad € 5.175.712 doteren aan een herbestedingsreserve ex art. 12 (oud) Wet VPB 1969, met name om het risico van verliesverdamping van mogelijke toekomstige afwaarderingsverliezen te verkleinen.

NTFR 2016/2282 - Inwerkingtreding belastingverdrag met Ethiopië

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
Volgens Tractatenblad 2016, nr. 130 is het op 10 augustus 2012 tot stand gekomen belastingverdrag met Ethiopië op 1 september 2016 in werking getreden. Het op 18 augustus 2014 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van dit belastingverdrag zal verder op 30 september 2016 in werking treden, met terugwerkende kracht tot en met 1 september 2016. Uit art. 26 van het verdrag leiden we af dat de bepalingen van het verdrag hiermee voor Nederland van toepassing zullen zijn vanaf 1 januari 2017 en voor Ethiopië vanaf 8 juli 2017. Het Tractatenblad zegt hier echter niets over.

NTFR 2016/2283 - Antwoorden op vragen over richtlijnvoorstel over publieke Country by Country Reporting

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft – mede namens de minister van Veiligheid en Justitie – vragen beantwoord over het richtlijnvoorstel over publieke Country by Country reporting (CbCr). Daarin komt onder meer aan de orde dat het doel ervan is om voor de maatschappij inzichtelijk te maken hoeveel winstbelasting een multinational daadwerkelijk betaalt en waar deze belasting wordt betaald. De maatregel heeft betrekking op de vennootschapsbelasting. De regering is van mening dat de openbaarheid het nationale publieke debat kan helpen omdat hierdoor meer duidelijkheid wordt gecreëerd over wat er daadwerkelijk aan belasting wordt betaald. Met de kennis die is opgedaan in de discussies in de OESO en in de EU over de uitwisseling van CbCR tussen belastingdiensten is de regering van mening dat er een goede basis is gelegd om te praten over publieke CbCR.

NTFR 2016/2285 - Common Reporting Standard; aanvulling landenlijst deelnemende rechtsgebieden voor doorkijkregeling beleggingsentiteiten

Aflevering 37, gepubliceerd op 15-09-2016
Vanaf 1 januari 2016 zijn in de WIBB rapportageverplichtingen op basis van Common Reporting Standard (CRS) opgenomen. Rapporterende financiële instellingen zijn voor bepaalde beleggingsentiteiten die rekeninghouder zijn, verplicht om (mede) vast te stellen wie de uiteindelijk belanghebbenden van die entiteit zijn en waar deze wonen of gevestigd zijn. Deze zogenoemde doorkijkverplichting is een administratief bewerkelijk proces. De verplichting geldt niet als de beleggingsentiteit is gevestigd in een (aan CRS) deelnemend rechtsgebied. Dit besluit bevat een aanvullende aanwijzing van landen als deelnemende rechtsgebieden (per 1 juli 2016). Het betreft gebieden die sinds 30 november 2015 de Multilaterale Competent Authority Agreement CRS hebben getekend.